| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Pims verjaardag.
't Was na den maaltijd. Pim zat op de tafel, met zijn voetjes in Mama's schoot, en Mama liefkoosde haar dikken schat. Papa was in zijn krant verdiept. Hij had een poosje met hem op den grond gespeeld, tot Pim daar genoeg van kreeg, en toen was Pim op Mama's schoot geklommen en daarna op de tafel. Daar mocht hij 's avonds wel eens meer een minuutje of wat op zitten.
O, wat hield Mammie veel van hem. Zij sloeg hem telkens haar armen om zijn mollige leden, en drukte hem tegen zich aan en kuste hem op de bolle wangen. Pim vond dat wel aardig en liet dan graag met zich sollen.
‘O jongen, wat houd ik toch veel van je,’ zei Mammie. ‘En van wie houdt Pim erg veel, heel, - heel erg veel?’
‘Van worst,’ zei Pim, welk antwoord een groote désillusie voor Mammie was. Maar Papa, die het gehoord had, moest er zoo om lachen, dat hij er een hoestbui van kreeg.
‘Van worst het allermeest, hè Pim?’ vroeg hij nog lachend. ‘En van wie nog meer?’
‘Van Mammie,’ zei Pim. ‘Pim houdt van worst en Mammie.’
‘Gelukkig,’ plaagde Papa. ‘Hoor je dat, Ans, jij komt in de tweede plaats. Worst staat bij Pim numero één.’
‘Maar jou noemt hij in het geheel niet,’ plaagde Mama terug. ‘Ik heb in alle geval nog een hooger nummer bij hem dan jij, dus ik zou er verder het zwijgen maar toe doen. - Hè Pim, jij bent mijn lieveling, en Pim houdt heel veel van Mammie. En wie is er morgen jarig?’
‘Pim.’
| |
| |
‘En hoe oud word je dan?’
‘Drie jaar.’
‘En wat krijg je dan?’
‘Worst,’ beweerde Pim.
‘'t Is fameus!’ zei Papa, die weer in een lach schoot. ‘Die jongen lijkt wel dol op worst.’
‘Neen, worst niet, - mooie cadeautjes,’ zei Mama. ‘En waar woont Pim?’
‘Kasteellaan.’
‘Goed. Welk nummer?’
‘Nummer dertig.’
‘En hoe heet Pim?’
‘Willem.’
‘Ja, - maar hoe nog meer?’
‘Van den Bosch,’ zei Pim.
‘'t Is fameus, wat een geheugen!’ riep Papa uit. ‘Die jongen doet me telkens weer verbaasd staan. 't Is gewoon een wonderkind, Ans.’
‘'t Is een schat,’ zei Mammie, terwijl ze hem weer eens heerlijk knuffelde.
‘Waar zijn nu de mooie cadeautjes?’ vroeg Pim, die nog niet veel verschil wist tusschen vandaag en morgen, en ze maar liever dadelijk in ontvangst nam.
‘Die krijg je nu nog niet,’ zei Mama. ‘Pim is nu nog niet jarig. Morgen, Pim, morgen, eerst moet je nog één nachtje slapen.’
Al spelende en pratende trok Mama hem zijn schoentjes en kousjes uit en ontdeed hem van zijn bovenkleertjes. Toen nam zij hem op haar arm, bracht hem bij Papa, om een nachtkusje, en vervolgens naar de badkamer, waar hij eerst nog eens frisch gewasschen werd, en toen kwam hij in zijn lekkere bedje.
Den volgenden morgen werd hij op zijn gewonen tijd wakker, want slapen kon hij nog als de beste, en nadat hij zich eenigen tijd de oogen had liggen wrijven, herinnerde hij zich, dat er van cadeautjes gesproken was, en hij vond het niet onwaarschijnlijk, dat zij hem nu gegeven zouden worden.
‘Mammie!’ riep hij. ‘Papa! Mammie! Papa! krijg ik nu de mooie cadeautjes?’
| |
| |
‘Ja lieveling!’ riep Papa, die zich al aan het kleeden was, uit de badkamer. En Mama sprong vlug uit haar bed, nam haar jarigen jongen in haar armen en kuste hem op zijn beide wangen.
‘Pim krijgt een mooi cadeautje, hoor, omdat hij jarig is, een mooi, groot cadeau. 't Staat beneden in de gang. Als Papa klaar is, gaan we er naar toe.’
Zij trok gauw haar morgenjapon aan, en was er juist mede klaar, toen Papa uit de badkamer kwam.
‘Waar is mijn jarige vent?’ riep hij, terwijl hij hem opnam en hem kuste. ‘Ik feliciteer je, Pim, met je verjaardag, en nu gaan we naar beneden, naar je mooie cadeau.’
In zijn sterke armen droeg hij hem de trap af, en toen zij in de hall kwamen, o, toen keek Pim zijn oogen haast uit, want daar stond een prachtig hobbelpaard, o, zoo mooi. Neen, niet maar zoo'n gewoon hobbelpaardje, zoo'n houten ding, waarop kleine kindertjes rijden, gezeten in een hoepel, waar zij niet uit kunnen vallen, - o neen, dit was een echt paard met vier beenen, en het had overal haar, en prachtige manen en een langen staart, en het kon kijken, want het had echte oogen, en op zijn rug lag een zadel, waaraan stijgbeugels hingen, en het had een bit in den mond, met mooie leêren leidsels er aan. Zoo'n prachtig hobbelpaard had Pim nog nooit gezien, neen, nog nooit van zijn leven. Hij stond doodstil naar het schitterende dier te kijken en zei geen woord, maar zijn oogen glinsterden van blijdschap.
Zijn ouders konden het hem aanzien, hoe blij hij er mede was.
‘Nu, hoe vindt Pim dat mooie paard?’ vroeg Papa.
‘Prachtig,’ zei Pim. ‘Mag Pim daar op zitten?’
‘Ja, zeker, maar eerst moet Pim Mama en Papa bedanken voor het mooie cadeau.’
Pim omhelsde hen, en vroeg toen:
‘Wil Papa mij op het paard tillen?’
‘Neen, daar denkt Papa niet over. Pim moet er zelf opklimmen. Kijk, dat doe je zoo. Met dit handje pak je den leidsel beet, en je voetje zet je in den stijgbeugel, - goed zoo, - nu een flinken afduw met je anderen voet, - hahaha, juist, - goed gedaan, daar zit je er bovenop. - Wel Mama, wat heb ik je gezegd? Wees heusch maar niet bang, dat hij er een ongeluk mede zal krijgen. Hij is mans genoeg. Toe Pim, nu hobbelen,
| |
| |
- en goed je voeten in de stijgbeugels houden. - Kijk eens, Ans, daar gaat hij al, - daar gaat hij al, - wat een handig kereltje, 't is gewoon een wonderk....’
‘Niet zeggen,’ zei Mama. ‘Je moet dat niet zeggen, terwijl hij er bij is; dat is niet goed voor hem. - Ho, ho, Pim, niet zoo hard. Ik houd mijn hart vast, dat hij er af zal vallen.’
Met beide handen uitgestrekt stond Mama gereed om hem op te vangen, als dat noodig mocht blijken.
‘Laat hem maar gaan, Ans,’ riep de dokter verrukt, toen hij zag, hoe hard Pim op zijn mooie paard hobbelde. Pim zat met zijn lippen stijf op elkander gedrukt op het prachtige dier, dat liep, of hij aan den hol was, zoo hard.
Opeens riep Pim, met een ernstig gezicht:
‘Laat hem maar gaan, Ans, laat hem maar gaan, Ans. Huup paard, lump paard!’
't Beviel hem zoo best, dat hij van geen ophouden wist, maar hij moest
| |
| |
nog gewasschen en gekleed worden, en dat diende eerst te gebeuren, want na het ontbijt zou hij visite krijgen. Dan zou Kim komen en den heelen dag bij hem blijven.
Papa bracht dus het paard tot staan en zei:
‘Nu er afklimmen, Pim, dat moet je ook leeren. Kijk, dat voetje maak je los uit den stijgbeugel, en dan sla je dat been over het paard heen. Goed zoo. Nu houd je den leidsel stevig vast, en laat je voorzichtig langs het paard naar beneden glijden. - Ha, kijk eens aan, Ans, 't is in één woord fameus, zoo handig als die jongen is. 't Is gewoon een wonderkind. - O ja, dat zou ik niet zeggen, hè. Enfin, 't is er uit. - En nu vlug naar de badkamer.’
Voor 't eerst van zijn leven scheen hij dien morgen niet naar zijn ontbijt te verlangen, want toen hij, na gewasschen en gekleed te zijn, door de hall kwam, klom hij zonder iemands hulp op zijn paard en hobbelde weer, dat de stukken er bijna afvlogen, voorover, achterover, voorover, hola, Pim sloeg zijn paard haast over den kop, - achterover, voorover, achterover, ha, wat steigerde dat wilde beest....
‘Kom Pim, ontbijten,’ riep Mama.
‘Ja, dadelijk!’ riep Pim terug. En hij hobbelde voort.
‘Neen, nu direct,’ zei Mama.
Pim hield met hobbelen op en klom van zijn paard. Toen streek hij het trotsch over zijn harige flanken en langs zijn mooie, slanke beenen, keek hem in de glinsterende oogen, en begaf zich eindelijk naar binnen, om te ontbijten. En als gewoonlijk deed hij de tafel alle eer aan. Het eene boterhammetje na het andere ging den weg van alle boterhammen, die Pim reeds in zijn jonge leven genuttigd had, en dat waren er heel wat, en Pim wist van geen ophouden. Maar eindelijk vond Mammie toch, dat het welletjes was, en zij belde Betje, om de tafel af te nemen. Pim nam er vrede meê, want of 't er een meer of een minder was, dat bleef voor hem hetzelfde, hij kreeg toch nooit genoeg.
Betje kwam binnen, en zij feliciteerde Pim en gaf hem een klein auto-tje met een chauffeur er in. Dat auto-tje kon opgewonden worden, en als het dan op den vloer werd gezet, reed het de heele kamer door.
Pim was er erg blij mede, en hij gaf uit dankbaarheid Betje een kus. Telkens moest het wagentje opgewonden worden, en rrrrrt, dan ging het weer, soms tot aan het andere einde van de kamer, maar ook dikwijls
| |
| |
bonsde het tegen een poot van de tafel of van een stoel, en dan kon het niet verder.
‘Bom!’ riep Pim dan.
't Is geen wonder, dat Pim zoo'n verjaardag prettig vond. Hij zou wel graag eiken dag jarig willen zijn, en hij begreep niet, waarom dat onmogelijk was.
Zoodra het ontbijt afgeloopen was, begaf de dokter zich naar de spreekkamer,
waar al verscheidene patiënten op hem wachtten. Hij had er, ter eere van Pims verjaardag, alles op gezet om vroeg klaar te zijn, en hij hoopte, door in den loop van den dag zooveel mogelijk al zijn ernstige patiënten te bezoeken, tegen etenstijd vrij te zijn en dan 's avonds niet meer gestoord te worden. Want de heer en mevrouw van Kampen zouden bij hen komen eten, en dat was voor hem, zoowel als voor zijn vrouw, een groot feest, waar hij zich altijd bijzonder op verheugde. En hij vond het heerlijk, dat Pim jarig was.
Hij was nog maar nauwelijks de kamer uit, of Kimmy kondigde met luid gedruisch uit de verte reeds haar komst aan. Pim zat op den vloer te spelen met zijn auto-tje, toen hij haar uit de keuken hoorde roepen:
‘Pim! Pim! Hieg is Kimmy!’
Even later hoorde hij haar in de hall, en haar voetstappen werden geaccompagneerd door een rollend geluid over de marmeren vloersteenen.
‘Bom!’ klonk het tegen de kamerdeur, die van den schok opensprong. En toen verscheen Kim in de kamer met een mooi kruiwagentje, nog veel mooier en grooter, dan die door den auto aan stukken gereden was. En Kimmy werd op den voet gevolgd door haar Moeder, die haar toeriep:
‘Wees toch niet zoo onbesuisd, Kim, je bent veel te wild en bonst overal tegen aan. - En wat zou je nu zeggen tegen Pim?’
‘Kguiwagen! Nieuwe kguiwagen! Voog Pim!’ riep Kimmy, die blij was, dat zij zoo'n mooi cadeau voor Pim had. ‘Vinden Pim dien mooi?’
| |
| |
‘Ja, mooi,’ zei Pim, en hij nam den kruiwagen van haar over en reed ermede de kamer door.
‘En moet Kimmy nu Pim niet feliciteeren?’ vroeg haar moeder. ‘Toe dan, Kim....’
‘Hoe moet Kimmy fleseteegen?’ vroeg Kim, die er niet het flauwste begrip van had, hoe zij dat doen moest.
‘Dan moet Kim Pim een handje en een kusje geven en zeggen: ‘Wel gefeliciteerd met je verjaardag, Pim.’
Maar dat duurde Pim veel te lang. Hij greep Kimmy's hand, trok haar de kamer uit en zei:
‘Pim heeft een mooi paard. Ga meê. Een echt paard, met haar en met oogen enne - enne - enne met alles.’
Kimmy, die in haar blijdschap, dat zij Pim een mooien kruiwagen mocht geven, het hobbelpaard bij haar komst gepasseerd was zonder het op te merken, keek thans haar oogen uit naar het prachtige dier, en was verrukt, toen Pim er behendig opklom en aan het hobbelen ging om er van te duizelen.
‘Huup paard! Huup paard!’ riep hij telkens, en hij rukte parmantig aan de leidsels en ging ten slotte zelfs in de stijgbeugels staan, want hij was niet bang uitgevallen. En Kim vond het zoo prachtig, dat zij in het rond sprong van pleizier, zonder goed uit haar oogen te kijken, met het gevolg, dat zij over haar eigen beentjes struikelde en onder het steigerende hobbelpaard terecht kwam, dat met ruiter en al omviel. 't Gebeurde zoo snel, dat Pim niet eens tijd had gehad om zijn voeten uit de stijgbeugels los te maken, en 't gaf een heel tumult. De beide Moeders kwamen verschrikt uit de kamer geloopen en sloegen de armen ten hemel.
‘Daar heb je 't al! Daar heb je 't al!’ jammerde Pims Moeder. ‘Heb ik het niet voorspeld? Maar Gert ziet nergens gevaar in....’
Zij werd in haar jammerklacht gestoord door een luid gelach, want Pim en Kim bleken het geval zoo vermakelijk te vinden, dat zij er luidkeels om lachen moesten. Zij krabbelden om het hardst onder het paard vandaan, en probeerden het met vereende krachten weer op de been te helpen, wat hun uitstekend gelukte. En toen zette Kim haar voetje in den stijgbeugel, en hobbelde er weldra lustig op los, tot groote verbazing der beide Moeders.
‘Zie je dat, Ans, zeg, zie je dat?’ riep tante Fré uit, terwijl zij van
| |
| |
verbazing haar handen in elkaar sloeg. ‘Wat een handig ding, hè, net kwikzilver, zou haar Vader zeggen. Zoo'n kleine kwikstaart!’
‘Vlug is ze,’ beaamde tante Ans, ‘maar Pim kan er ook heelemaal alleen opklimmen. Is dat ook geen sterk stukje?’
‘Pim wil er ook op!’ riep Pim.
‘Daag gaat-ie, daag gaat-ie!’ juichte Kim, die zoo hard hobbelde, als het maar gaan kon.
Maar Pim stuitte het paard in zijn vaart, en hij hield niet op, of zijn
Moeder moest hem er ook optillen, waar zij niet veel lust in had.
‘Maar kind, dat is toch veel te gevaarlijk? Dan zul-je er immers weer afvallen!’
‘Neen,’ riep Pim, - ‘dat hindert niet, til er mij maar op; Pim is niet bang.’
En zijn Moeder was zoo goed niet, of zij moest hem zijn zin geven. Zij tilde Pim achter Kimmy op het hooge ros, maar legde aan weerskanten van het paard een paar lange kussens op den grond, zoodat
| |
| |
de kinderen eventueel minder kans zouden hebben om zich te bezeeren.
En toen hobbelden Pim en Kim er vroolijk op los. Hun juichkreten vulden het heele huis, en de twee Moeders moesten er smakelijk om lachen. Het duurde wel een half uur, eer Pim en Kim er genoeg van kregen, maar eindelijk toch lieten zij zich van het paard afglijden, om een poosje naar buiten te gaan, want het was prachtig najaarsweer, en zij konden het in huis langer niet uithouden.
‘Maar Pim, eerst moet je eens bij me binnen komen, want ik heb ook nog een mooi cadeautje voor je. Dat heb je nog niet eens gezien,’ zei tante Fré.
Pim volgde haar in de kamer, en kreeg van tante Fré een groot pak, dat hij zelf los mocht maken. Hij ging er mede op den grond zitten en probeerde, daarbij ijverig bijgestaan door Kimmy, die bij hem zat, de touwtjes los te maken. Dat bleek voor de twee kleintjes geen gemakkelijk werkje te zijn, maar eindelijk toch kwamen zij er mede klaar. De papieren werden er afgewikkeld, en toen kwam er een prachtige, gekleurde hoepel te voorschijn, versierd met bellen, die lustig rinkelden, als er gehoepeld werd. Aan de as was een metalen stok bevestigd, met twee verlengstukken, zoodat men hem korter en langer kon maken.
Wat was Pim in zijn schik met dien mooien hoepel. Hij draafde ermede de kamer door, en verlustigde zich in het geklingel der bellen en in de fraaie kleuren van het wiel. Hij vond het een schitterend cadeau, maar vergat Tante er voor te bedanken. Doch die was niet tevreden, of zij moest er een kusje voor hebben, wat Pim er haar dan ook, tusschen twee ritten door, terloops voor gaf. En toen rende hij, luid rinkelend, en gevolgd door Kim met den kruiwagen, de kamer uit en den tuin in.
|
|