| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Een prettige zondagmiddag.
De Zondag was altijd een bijzonder heerlijke dag voor Pim en Kim, want dan gingen zij, als het weer het maar eenigszins toeliet, een groote wandeling maken in het bosch. Dat was van lieverlede een vaste gewoonte bij de twee families geworden. De dokter zorgde er zooveel mogelijk voor, dat hij den Zondag vrij had. Dan kon hij 's morgens naar de kerk gaan, als hij er lust in had, en verder den geheelen dag aan zijn gezin wijden. Dat was een groot genot voor hem, want in de week had hij het altijd zoo druk, dat hij soms geeneens tijd had om te eten.
's Middags klokke twee was het gewoonte, dat met de wandeling begonnen werd. Voor Pim, zoowel als voor Kim, waren trekwagens gekocht, van die ouderwetsche, laag op de wielen en met breede sporten. Die waren gemakkelijk en sterk, en konden niet omslaan, wat met de gewone kinderwagens gemakkelijk had kunnen gebeuren, want het bosch was zeer heuvelachtig, en dikke boomwortels staken op de paden half boven den grond uit, zoodat zij wel kolossale wormen leken. Als Pim en Kim door het bosch liepen, struikelden zij er herhaaldelijk over, als zij niet goed uitkeken, waar zij hun voetjes zetten.
Heel dikwijls gingen Oma en Opa ook mede, natuurlijk niet toen Opa zoo'n last van de rheumatiek had, maar dat was nu geheel over. En wat de kinderen verbazend prettig vonden was, dat ook tante Jet dikwijls van de partij was. Tante Jet was een jongere zuster van Kims Mama; zij was nog ongehuwd en had een betrekking in de naburige stad, maar gewoonlijk kwam zij van Zaterdag tot Maandagmorgen bij Opa en Oma logeeren en maakte dan de wandeling door het bosch mede. De kinderen
| |
| |
waren dol op haar, want zij deed allerlei spelletjes met hen en kon heel mooi vertellen, zóó mooi, dat Pim en Kim gewoonlijk met open mondjes zaten te luisteren, en dan zat Kim, de beweeglijke Kim, altijd zoo stil als een muisje.
Dezen keer was het gezelschap geheel voltallig. Oma en Opa waren ook gekomen, en Pim en Kim hadden tante Jet met gejuich begroet.
Zij reden een zijstraat in, sloegen toen rechtsom en bereikten door een mooie laan het bosch. Die laan was voor de twee kleintjes nog verre van veilig, want een tal van auto's en fietsen rolde af en aan, maar toen zij eenmaal in het bosch waren, mochten Pim en Kim de wagentjes verlaten en vrij rondwandelen, want daar konden zij geen kwaad.
Dat was een vreugde. Zij klommen tegen de heuvels op, tot zij den hoogsten top hadden bereikt, en liepen dan op een drafje weer naar beneden, hoe langer hoe harder natuurlijk, want zij kregen hoe langer hoe meer vaart. Eerst ging dat met een herhaaldelijk vallen gepaard en hadden zij zich meermalen bezeerd, maar door de ondervinding geleerd, wisten zij eindelijk hun evenwicht al heel goed te bewaren.
Eens was Kim over een boomwortel gestruikeld, al lang geleden, en toen had zij haar bovenlipje en haar neusje erg bezeerd. Zij bleef schreiend op den grond liggen, en haar neusje bloedde. Dadelijk waren de anderen op haar toegesneld, om haar op te nemen en te troosten.
‘Och,’ zei tante Jet met medelijden, ‘haar neusje bloedt en haar lipje wordt heelemaal dik. Arme stumper!’
En zij kuste Kim op haar wangetjes en stelpte het bloeden met haar zakdoekje, en gaf haar, om haar te troosten, een lekker chocolaadje.
Allen stonden om haar heen.
‘Arme Kimmy,’ klonk het, ‘ben je zoo gevallen?’
Opeens begon ook Pim, wiens tegenwoordigheid voor een oogenblik door iedereen vergeten was, luidkeels te schreeuwen, en toen zij naar hem omkeken, zagen zij hem voorover op den grond liggen, met zijn neus diep in het mos. En hij jammerde:
‘Pim wil ook bloedneusje hebben en dikke lipje en lekker chocolaadje! Pim wil ook bloedneusje hebben....’
Lachend tilde de dokter hem van den grond op. Blijkbaar verkeerde Pim in de meening, dat Kim een groot buitenkansje te beurt was gevallen, en speet het hem, dat zijn neus ook niet bloedde. Zelfs Kim, die niet
| |
| |
erg kleinzeerig was, schoot er om in een lach, maar tegelijkertijd liepen de traantjes haar nog over de wangetjes, want zij had zich erg bezeerd.
Het chocolaadje verrichtte echter wonderen en zij was haar verdriet al weer spoedig vergeten, evenals Pim, die in de stellige overtuiging leefde, dat hij zijn chocolaadje dubbel en dwars had verdiend.
Dat alles was nu al lang geleden, en Pim en Kim renden vroolijk de heuvels op en af. Zij hadden er geen erg in, dat tante Jet zich ongemerkt van het gezelschap verwijderde, en zich op eenigen afstand achter een dikken boomstam verschool.
‘Piep!’ riep zij met een hooge stem. ‘Piep!’
Kim en Pim stonden stil om te luisteren.
‘Piep!’ klonk het nogmaals uit de verte.
‘Tante Jet is weggekgopen!’ juichte Kim. ‘Ik ga haag zoeken.’
‘Ikke ook!’ zei Pim, en op een drafje liepen zij weg om te kijken, wie haar het eerst vinden zou. Gewoonlijk won Kim het, want zij kon harder loopen dan Pim, maar dezen keer ging zij den verkeerden kant uit, terwijl Pim zoo gelukkig was, de goede richting te nemen. Doch zoo heel gauw was tante Jet niet gevonden, want zij zat niet alleen neer-gehurkt achter een dikken boomstam, maar bovendien was zij nog bijna geheel aan het gezicht onttrokken door het dichte heestergewas, dat haar omringde.
O, wat zochten Pim en Kim. Soms waren zij heel dicht bij tante Jet, en dan hield deze zich zoo stil als een muisje, maar dan weer dwaalden de kleintjes af en bewogen zich in geheel verkeerde richting.
‘Piep! Piep! Piep!’ riep tante Jet dan.
‘Hier!’ riep Pim. ‘Hier zit ze.’ Maar hij zag haar niet.
‘Ja, ja, daag zit ze!’ riep ook Kim, en beiden keerden op hun schreden terug.
Opeens zag Pim iets wits tusschen de struiken blinken. Hij liep er op af en ha, daar had hij haar gevonden.
‘Hier is ze! Hier is ze!’ juichte hij. ‘Pim heeft het gewonnen.’
‘Piep! Piep!’ klonk het van uit de verte.
‘Zoeken, Pim!’ riep tante Ans. ‘Papa is stilletjes weggekropen.’
Dat gaf een pret.
‘Tante Jet zal helpen zoeken!’ zei deze, en zij keek overal, waar zij wist, dat de dokter niet was. Maar toch bracht zij Pim en Kim al zoekende op den goeden weg.
| |
| |
‘Je bent warm, Pim!’ riep Opa. ‘O, je bent zoo warm.’
‘Is Kimmy niet wagm?’ vroeg Kim.
‘Neen, Kimmy is koud!’ zei Opa. ‘Pim is veel warmer.’
‘Waar zou die Papa toch zitten, Pim?’ zei tante Jet, die tevergeefs achter wel tien boomstammen keek.
‘Piep! Piep!’ riep de dokter, terwijl hij even om een hoekje keek om
te zien, of de kinderen nog ver van hem af waren. Maar dadelijk trok hij zijn hoofd terug, toen hij zag, dat Kim dicht bij hem was en regelrecht op den boom toeliep, waarachter hij verborgen zat.
't Was echter te laat. Kim had hem reeds gezien, en een oogenblik later voelde hij twee armpjes om zijn hals slaan en hoorde hij zeggen:
‘Kimmy heeft Oom Dok gevind, Kimmy heeft gewonnen.’
| |
| |
‘Pim ook gevind,’ riep Pim, maar hij bedoelde, dat hij tante Jet het eerst ontdekt had.
Toen zij genoeg van het spelletje kregen, werd weer verder gewandeld. Kim en Pim trokken ieder een van de wagentjes voort en probeerden tevergeefs, om ze tegen een hoogte op te brengen. Natuurlijk kwamen tante Jet en Kimmy's Papa hun te hulp, anders hadden zij het nooit klaar gespeeld.
Eindelijk hadden zij een open plek in het bosch bereikt, waar wel honderd en meer paddestoelen stonden van allerlei kleur en grootte. Er waren bruine bij en roode en witte, o, van allerlei soort.
‘Kijk eens, wat een paddestoelen!’ riep tante Jet de kinderen toe.
‘Daag zitten de kaboutegmannetjes op!’ riep Kim.
‘Niet waar, Pim ziet niet de boukatermannetjes!’ zei Pim.
‘Jawel,’ hield Kim vol, ‘tante Jet heeft vegteld van de kleine mannetjes, zóó klein, zóó klein!’ hield Kim vol, en zij wees met haar vingertjes, hoe klein die wonderlijke kereltjes wel waren.
‘Niet waar,’ hield Pim vol. ‘Pim ziet ze niet.’
‘Ja,’ zei tante Jet, ‘'s nachts komen de kaboutertjes uit een gaatje in den grond kruipen, en dan gaan ze hier muziek maken en dansen. En als ze moede worden, dan nemen zij op de paddestoelen plaats, om weer uit te rusten. Kijk, zie je dien grooten paddestoel wel?’
‘Ja, Kimmy ziet hem.’
‘Pim ziet hem ook. Maar daar zit geen boukatermannetje op,’ zei Pim.
‘Neen, dat is de tafel van de aardmannetjes,’ vertelde tante Jet. ‘Dan zetten ze de kleine paddestoeltjes rondom de tafel en gaan er op zitten, en dan zingen ze en doen mekaar vertellinkjes. Is dat niet grappig?’
‘Egg ggappig,’ vond Kim.
‘Ja, erg grappig!’ zei ook Pim.
‘En willen wij nu ook eens dansen?’ vroeg tante Jet. ‘We hebben er hier mooi de ruimte voor.’
‘Ja, ja!’ juichten Pim en Kim. ‘Dansen! We gaan dansen!’
‘O, ik weet zoo'n mooi spelletje,’ zei tante. ‘Komt, Papa's en Mama's en Oma en Opa, allemaal meedoen! We gaan in een kring staan en geven elkander de hand, - zóó. Kim, jij tusschen Opa en Oma, en Pim tusschen Papa en Mammie. Goed zoo.
| |
| |
Nu gaan we in de rondte dansen en dan zingen we allemaal:
Met 'n lichtje aan de deur,
En terwijl tante Jet met een langen uithaal ‘hoezee’ zong, - want zij zong nog maar alleen, omdat de anderen het versje nog niet kenden, - hurkte zij neer tot op den grond. Pim en Kim vonden het een prachtig versje en riepen om het hardst:
‘Weer doen! Weer doen!’
Daar ging het weer, en nu zongen allen, zoo goed en zoo kwaad als het ging, met tante Jet mede, terwijl zij hand aan hand een rondedans maakten:
Met 'n lichtje aan de deur,
Nu hurkten allen zoo diep, als zij konden, zoo diep zelfs, dat Pim en Kim hun evenwicht verloren en achterover op het mos terecht kwamen. Opa's knieën kraakten van de voor hem ongewone beweging, en toen hij zich oprichtte, kraakten zij weer, want Opa werd al oud en een beetje stijf. Kimmy hoorde het en keek Opa verbaasd met groote oogen aan.
‘Wat doet Opa in de knie?’ vroeg zij.
‘Opa doet knap-knap in de knie,’ zei Opa.
‘Dat is leuk,’ vond Kim, ‘Kim vinden egg leuk.’
Allen moesten om die dwaze opmerking van Kim lachen, Opa ook, maar toch vond hij dat geknapper in zijn knie niet zoo leuk als Kim.
‘Weer doen! Weer doen!’ riepen Pim en Kim.
Het vroolijke spelletje werd zoolang herhaald, tot Opa en Oma geheel buiten adem raakten en zich uit den kring losmaakten. Toen deden de anderen het nog een paar maal tot besluit.
| |
| |
En voort ging het weer, steeds verder het groote bosch in.
Opeens zagen zij twee eekhoorntjes, die elkander achterna zaten.
Zij liepen over den grond door het zachte groene mos, en toen de achterste den voorste bijna had ingehaald, keerde deze zich plotseling om en zette toen den andere na. 't Was aardig, om te zien. Wat hadden zij prachtige pluimstaarten en wat waren het mooie diertjes.
‘Eekhoorntjes! Eekhoorntjes!’ riepen Pim en Kim, en zij liepen op de diertjes toe om hen te vangen.
Maar daar was natuurlijk geen denken aan. Zoodra de eekhoorntjes hen zagen komen, klommen zij tegen een hoogen sparreboom op, en waren weldra in het donkere naaldhout verdwenen. Maar een eindje verder zagen zij weer wat aardigs.
Daar zaten twee mooie, lichtgele duifjes heel lief naast elkander op een dunnen boomtak, niet hoog boven den grond, zoodat Pim en Kim hen goed konden zien.
‘Kijk eens, wat zijn dat?’ vroeg Kim aan tante Jet, terwijl zij met haar vingertjes naar de mooie diertjes wees
‘Dat zijn tortelduifjes,’ zei tante Jet. ‘Blijf stil staan, anders worden zij bang en dan vliegen zij weg. Er vliegen er niet veel in het wild.’
De kinderen bleven stil staan. Toen riep tante Jet, het gekoer van duifjes nabootsende, wat zij heel goed kon:
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’
En onmiddellijk verhieven de duifjes, die in het geheel niet schuw bleken, zich op hun pootjes, en riepen vriendelijk terug:
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’
Bij eiken roep maakten zij voor de kindertjes een diepe buiging, waar Pim en Kim niet weinig om moesten lachen.
‘Koekegoe!’ riep Kim ook met een buiging. ‘Kockegoe! Koekegoe!’
‘Koekeroe!’ riep ook Pim, terwijl hij voor de duifjes boog als een knipmes. De duifjes hielden niet op met koeren en buigen.
‘Hoe schattig!’ zei Oma. ‘En wat zijn ze mak. - Laten we hier een poosje gaan zitten, want ik word een beetje moe.’
Allen namen plaats op het zachte mos en vermaakten zich met de duifjes, die in het geheel geen aanstalten maakten om weg te vliegen. Blijkbaar vonden zij Pim en Kim heel lieve kindertjes.
‘Tante Jet een mooi vegtellinkje doen?’ vleide Kim, terwijl zij zich
| |
| |
stijf tegen Tante aandrukte en haar armpje om haar middel sloeg.
‘Goed, klein vleistertje,’ zei tante Jet. ‘Luister dan maar. Er waren eens twee mooie duiven....’
‘Die twee?’ riep Pim, terwijl hij naar de duifjes op den boomtak wees.
‘Neen,’ zei Tante, ‘die twee niet. Luister, dan zal ik het je vertellen. Die twee duifjes bouwden een nest, hoog boven in een boom in het groene loover, en in dat nest legden zij twee prachtige ronde eitjes, o, zoo lief. En op die eitjes gingen zij elk om de beurt zitten broeden, zoodat de eitjes lekker warm werden. Toen zij dat een paar weekjes gedaan hadden, zat er in elk eitje een klein, klein duifje....’
‘Zoo klein?’ vroeg Kim, terwijl zij met twee vingertjes iets heel kleins aanwees. ‘Kim wil ook op mooie eitjes zitten.’
‘Ja, zoo klein. Die kleine duifjes pikten tegen de schaal, tot er een gaatje in kwam, en toen kropen zij er uit....’
‘Dat zou ik ook doen,’ viel Pim Tante in de rede. ‘Pim wil niet in eitje zitten.’
‘Neen, dat wilden de twee duifjes ook niet. O, ze waren nog zoo klein, en ze hadden nog geen veertjes....’
‘Pim heeft ook geen veertjes,’ zei Pim.
‘Ze waren nog heelemaal kaal,’ vervolgde Tante.
‘Kimmy ook heelemaal kaal, als ze in badje gaat,’ viel Kim in.
‘En ze hadden grooten honger. De twee oude duiven vlogen uit en zochten voedsel voor de kindertjes, en ze hadden het erg druk, want de kleintjes hadden altijd honger en kregen nooit genoeg....’
‘Pim ook altijd honger, Pim ook nooit genoeg,’ zei Pim.
‘Stil, luistegen,’ vermaande Kim, die Tante de woorden haast van de lippen las.
‘En zij groeiden hard,’ vervolgde Tante. ‘Elken dag konden de ouden zien, dat zij grooter geworden waren, en zij kregen mooie veertjes en groote vleugeltjes. O, 't werden prachtige diertjes. Eindelijk waren zij al zoo groot, dat zij haast vliegen konden, en daar verlangden zij heel sterk naar. Wat zou dàt mooi wezen, als zij op den rand van het nest konden staan, en dan de vleugels uitslaan, en vliegen van boom tot boom en hoog in de lucht, de mooie gouden zon tegemoet. Eindelijk zou het nog maar een paar daagjes duren, en dan konden zij het nest verlaten en wegvliegen.
| |
| |
‘Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks. In het bosch liep een stoute jongen, en die zag het nest, hoog in den boom.
‘Wacht,’ dacht hij, ‘in dat nest zitten jonge duiven. Die ga ik vangen....’
‘Maag dat mocht hij niet doen!’ riep Kimmy uit, terwijl zij tante Jet met groote oogen aankeek.
‘Neen, dat mocht hij niet doen, maar hij deed het toch, want het was een stoute jongen. Hij klom in den boom, al hooger en hooger, tot hij het nest had bereikt. De oude vogels vlogen boven zijn hoofd angstig heen en weer, want zij waren bang, dat hij hun kindertjes kwaad zou doen. En dat deed hij ook. Hij haalde de twee vogeltjes uit het nest, klom weer naar beneden, en liep toen hard naar huis, waar hij de twee mooie duifjes in een kooitje opsloot....’
‘Dat was stout! Dat was stout! Nu konden de duifjes niet vliegen naag de zon,’ zei Kimmy, wie twee groote tranen langs de wangetjes vloeiden.
‘Pim zal hem klappen geven,’ riep Pim uit. ‘Zóó! Zóó! Zóó!’ En hij sloeg met zijn beide handjes in de lucht.
‘De jongen gaf de duifjes elken dag eten, en de duifjes groeiden goed, maar zij waren niet vroolijk, omdat zij in een kooitje moesten zitten en niet buiten konden vliegen in de hooge boomen en in den mooien zonneschijn,’ ging tante Jet voort. ‘En zij riepen wel koekeroe, koekeroe, koekeroe....’
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ riepen de duifjes in den boom, en zij bogen keer op keer voor Pim en Kim.
‘Maar,’ zei tante Jet, ‘het klonk niet vroolijk, want zij waren bedroefd. De kooi hing buiten tegen het huis. En wat gebeurde er eens op een keer? De jongen was bij de kooi geklommen om haar schoon te maken, en toen
| |
| |
had hij vergeten, om het deurtje te sluiten, want het was al laat en hij moest hard loopen, om nog op tijd in school te wezen....’
‘En toen, Tante, wat gebeugde eg toen?’ vroeg Kimmy, terwijl zij zich van spanning half oprichtte en haar gezichtje vlak voor tante Jets hoofd boog. En zij keek Tante vol spanning met haar groote oogen aan.
‘Wel, toen de jongen weg was, zagen de duifjes, dat het deurtje open stond, en toen wipten zij vlug naar buiten, en vlogen weg hoog de lucht in, en zij beschreven groote kringen om de kruinen van de boomen, tot zij er eindelijk moede van werden en op een boomtak gingen zitten om uit te rusten. - En kijk eens, Pim en Kim,’ zei tante Jet, terwijl zij naar de mooie duifjes op den boomtak wees, - ‘dáár zitten ze nog!’
‘O, o, daag ben ik blij om!’ riep Kimmy uit, en zij klapte in haar handjes van vreugde. ‘Wat was dat een mooi vegtellentje, Tante!’
‘Pim ook blij!’ riep Pim.
En allen koerden tegen de duifjes in den boom, en de duifjes bogen vriendelijk en keerden zich om en om, en koerden zonder einde.
Zoo ging de middag heerlijk voorbij en werd eindelijk de terugtocht aanvaard, want het werd tijd voor het middagmaal. Oma, Opa en tante Jet bleven bij Kimmy's ouders eten, en na het eten deed Tante nog prettige spelletjes met Kim.
Ja, ja, de Zondagen waren heerlijke dagen, en Kimmy vond tante Jet een schat. Zij was dol op haar, maar tante Jet op Kim niet minder. En Pim vond zij een snoes van een jongen.
|
|