Opeens schrikte hij op door een luiden kreet van zijn vrouw, die hem toeriep:
‘Kijk eens, Gert, neen maar, kijk eens, Pim loopt los!’
‘Wel heb ik van mijn leven!’ riep de dokter opgetogen uit, terwijl hem de krant uit de handen viel. - ‘Neen maar, dat is fameus! Dat is kolossaal! Die jongen - die jongen is een wonderkind!’
En opstaande riep hij, Pim gehurkt de armen toestekende:
‘Goed zoo, Pim! Kom nu hier, naar Papa! - Kijk eens, vrouwtje, daar komt hij! Daar komt hij! Is het niet fameus? - Ha, goed gedaan, kereltje, - daar heb ik je. Nu naar Mama, ja, ja, toe maar, vooruit, naar Mama!’
‘Stap, stap!’ klonken Pims laarsjes, en een oogenblik later was hij in de veilige armen van zijn juichende Moeder beland.
Opeens nam de dokter, wiens hart zwol van vadertrots, zijn dikken spruit met twee armen op, en zei opgetogen:
‘Kom mee, vrouwtje, dan gaan we naar hiernaast. Dàt moeten ze zien. Wat zullen ze groote oogen opzetten.’
En met hun drietjes verlieten zij de kamer om naar Villa Braamhoeve te gaan.
Daar stond Kim boven op de tafel een versje op te zeggen.
‘Van Mina geleeld,’ zei ze. ‘Mooi velsie.’
Met de r stond zij nog altijd op voet van oorlog.
‘Goed, laat maar hooren, Kim, dat mooie versje.’
Toen zong Kim:
Kippetje met ze ééne poot!’
En bij den laatsten regel tilde zij haar eene beentje zoo hoog op, dat het met het andere een rechten hoek maakte.
Vader en Moeder schoten in een luiden lach om het dwaze liedje en de malle vertooning.
‘Mooi velsie?’ vroeg Kim, ook lachend.
‘Of het mooi is!’ riepen Papa en Mama om het hardst uit.
‘En heb jij dat mooie versje van Mina geleerd?’ vroeg Papa, maar