| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Verdere vorderingen van Pim en Kim.
't Is wel jammer, dat er uit het eerste levensjaar van Pim zoo weinig verteld kan worden, maar met den besten wil van de wereld kan er haast niets anders van hem worden gezegd, dan dat hij al dien tijd sliep. Hij lag als een blok dag en nacht in zijn wieg en werd alleen wakker om te eten, waartoe hij zijn verlangen door een oorverdoovend geschreeuw kenbaar maakte. Hij zag er overigens bijzonder goedmoedig uit en liet alles gewillig met zich doen. Den korten tijd, dien hij in die twaalf maanden wakker was, had hij benut om een paar woordjes te leeren. Hij kon namelijk papa zeggen en mama en heppe. Dat laatste woord beteekende hebben en hij sprak het herhaaldelijk uit, als hij op de tafel een banaantje of een lekkere peer zag, waar hij een groot liefhebber van was. Dan strekte hij zijn dikke handjes uit, en riep zonder ophouden: ‘heppe, heppe, heppe,’ net zoolang, tot hij kreeg, wat hij hebben wilde. Ook kon hij Pim zeggen, als men hem vroeg, hoe hij heette. Zijn vader was daar bijzonder trotsch op en noemde hem dan opgetogen een wonderkind.
‘Die jongen heeft een professorshoofd, Ans,’ zei hij meermalen tot zijn vrouw, als Pim 's avonds na het diner een poosje op zijn knie zat, wat hij graag deed. 't Was eigenlijk het eenigste uurtje van den heelen dag, dat hij goed wakker was. Dan deed zijn vader allerlei spelletjes met hem en liet Pim gewillig met zich sollen. Hij reed met een goedmoedig gezicht op vaders knie naar Opa toe, ging schuitje-varen over de zee, en dan glinsterden zijn oogjes en speelde er een glimlachje om zijn mond. Ja, dan genoot hij in stilte, want zelf gaf hij geen kik. Alleen als zijn vader hem een keer of tien vroeg:
| |
| |
‘Hoe heet mijn kleine vent?’
Dan zei hij eindelijk, omdat Papa niet ophield met vragen:
‘Pim.’
‘En wie is dàt?’ vroeg dan Papa, terwijl hij naar Moeder wees.
Na lang aanhouden klonk het dan, om zijn Vader tevreden te stellen:
‘Mamma.’
‘En wie ben ik?’
Geen antwoord.
‘Wie ben ik? Toe, kereltje, zeg eens, wie ik ben?’
Geen antwoord.
‘Kom vent, wie ben ik? Wie ben ik?’
‘Pappa,’ klonk het dan eindelijk met een diepen zucht, en dan was Pim blijkbaar erg vermoeid, want gewoonlijk volgde er dan een geweldige geeuw ten bewijze, dat hij het tijd vond, om naar bed te worden gebracht.
Kim was een heel wat drukker en beweeglijker persoontje. Zij kon om dien tijd al heel goed loopen en trippelde met het grootste gemak de heele kamer rond. Maar zij keek heel weinig uit, waar zij liep, met het gevolg dat zij herhaaldelijk in gevoelige botsing kwam met stoelen en tafelpooten, over de theestoof en voetkussens struikelde, en wel honderdmaal op een dag op den vloer terecht kwam. 't Moest echter al heel erg zijn, als zij er om schreide. Gewoonlijk zei ze alleen maar, want zij begon al aardig te praten:
| |
| |
‘Bomlaliele!’ Of kortweg: ‘Bom!’
Dan stond zij weer op, en zette haar loopoefeningen voort. In klauteren en klimmen was zij een eerste baas. Zij klom niet alleen met het grootste gemak op de canapé, maar rustte weldra al niet meer, voor zij ook op de leuning daarvan zat.
De box was al naar den zolder verhuisd, want daar was Kim niet in te houden, of zij moest vastgebonden worden. Haar Mama had dat dan ook geprobeerd en 't ging een poosje goed, maar op een keer, toen zij in de kamer kwam, vond zij Kimmy bijna gestikt. Het kind had al spelende het koord een paar maal om haar halsje gedraaid en was toen over haar paard-en-wagentje gestruikeld met het gevolg, dat het koord vast om haar halsje snoerde en Kim bont en blauw werd van benauwdheid. Mama kwam juist bijtijds binnen, om haar voor verstikking te behoeden. Wat of die moeder schrok!
Zij belde dadelijk om Mina, en droeg haar op, de box onmiddellijk uit elkaar te nemen en naar den zolder te brengen.
‘'t Kind was haast gestikt!’ zei ze. ‘Zet hem maar boven in een hoekje van den zolder.’
Ook in den tafelstoel was Kimmy verre van rustig. Zij werd er door middel van een stevigen riem om zoo te zeggen in vastgezet, zoodat zij haar lichaampje haast niet bewegen kon. Maar dan werkte zij des te drukker met haar armpjes en beentjes. Haar alluminium bordje kwakte zij met rinkelend lawaai tegen den grond en haar zilveren beker werd het met bekwamen spoed nagezonden. Die beide voorwerpen zaten dan ook al heel gauw vol deuken en builen.
't Was haar ten eenen male onmogelijk, om lang stil te blijven zitten, en zij begreep zeer goed, dat het de breede, stevige riem was, die haar in haar bewegingen belemmerde. Herhaaldelijk trok zij dan ook aan het losse einde, om er zich van te bevrijden. Wel honderd maal mislukte het haar, maar eindelijk toch schoot de riem uit de gesp. Dat was een vreugde voor Kimmy.
‘Los! Los! Liem los!’ riep zij in vervoering, en in minder dan geen tijd stond zij met haar eenen voet in het potje en vervolgens met beide voeten op het tafeltje van den kinderstoel, natuurlijk met negen en negentig kansen van de honderd om te vallen en een arm of been te breken. Gelukkig zag Vader wat er aan de hand was en greep haar stevig vast.
| |
| |
‘Net kwikzilver, Fré,’ riep hij zijn vrouw toe, terwijl hij Kimmy op den grond zette. ‘Dat kleine ding is met touwen noch riemen in bedwang te houden.’
Na dien tijd hielp de riem ook al niet meer, want Kim maakte hem nog gauwer los, dan Moeder hem vastgemaakt had. Neen, zij was alleen in den kinderstoel te houden, als zij dat zelf wilde, en men kon haar geen moment uit het oog verliezen.
Na het middagmaal kwam voor haar, evenals voor Pim, het prettigste uurtje van den dag, want dan mocht zij op Vaders knie zitten en deed hij allerlei spelletjes met haar. Dan werd er ook schuitje gevaren en paardje gereden, en 't ging haar nooit te dol.
Dan begon Papa heel langzaam:
Hop, hop, hop, hop, paardje,
Paardje, wat loop je zoetjes.
En dan opeens ging het in snellen draf verder, zoodat Kim het uit-schaterde van pret:
Paardje, jij moet harder loopen,
Dan zal ik 'n mandje met haver koopen.
Paardje liep al op een draf,
Toen 'k een mandje met haver gaf.
't Duurde maar kort, of Kim kende de versjes al van buiten. Eerst begon zij de slotwoorden van elken regel uit te galmen, maar weldra brabbelde zij de regels soms al in hun geheel mede.
‘Hop, hop, hop -’ begon Papa.
‘hop, paaldje!’ riep Kim.
‘Vasse staaltje!’ klonk het dan.
| |
| |
‘Prachtig, Kim, goed gedaan!’ riep Papa haar dan toe. ‘Nu nog een ander versje:
‘gloote menschen speken,’
Soms wilde Kim wel eens dwingen, als zij haar zin niet kreeg, bij voorbeeld als zij een banaantje wilde hebben en haar Moeder het niet geven wilde, omdat zij meende, dat Kim al vruchten genoeg gehad had, en dan probeerde Kim haar zin door te drijven, door luidkeels te gaan schreeuwen.
Dan nam Papa haar op en zette haar op zijn knie, om door zingen of spelen haar aandacht van het begeerde banaantje af te leiden. Maar dan ging Kim dwars tegen alles in en was er geen land met haar te bezeilen.
‘Kom Kim, gaan we paardje rijden?
| |
| |
‘Neen, niet staaltje! Bè, bè, Kim wil
‘Neen, niet kopelen voetjes! Kim wil
‘Goed, dan een ander versje. Hoor eens, Kim:
‘Neen, niet naal Opa toe!’
‘Opa niet bonte koe. Bè, bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’
‘Hoor eens, Kim, dan weet ik een ander versje, o, zoo mooi:
‘Neen, niet ovel de zee! Mama, Kim
‘Breng een schuitje met -’
‘Appela's mee!’ zong Kim lachend, maar
met tranen op haar wangen.
Eindelijk gaf zij den strijd op.
‘Prachtig, Kim, ga nu maar met je ballen spelen.’
Dan was al het verdriet over en speelde zij zoet, tot zij naar haar bedje werd gebracht.
Gelukkig had Kim zulke buien niet dikwijls en was zij over het geheel een lief kind, alleen was zij lastig druk en beweeglijk. Haar ledikantje was zoo hoog, dat zij er niet uit kon vallen of over den rand heen-klimmen.
Kim sliep op een bovenkamer, en beneden luisterden Papa en Mama dan, of zij haar niets hoorden, - maar neen, alles bleef stil, soms wel een uur lang. Eerst wisten haar ouders niet, dat Kim al dadelijk was gaan staan, zoodra Moeder de kamer verlaten had, en dat zij haar lakentje en dekentje, benevens haar kussen over den rand van haar ledikant
| |
| |
had heengewerkt. Maar na een groot uur hoorden zij boven een rollend geluid en klonk een zingend stemmetje tot hen door:
‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen.’
Wat gebeurde er? Het ledikant, waarvan de stijlen op wieltjes rustten, stond dicht bij den schoorsteen, en toen Mama heel zacht en ongemerkt de slaapkamerdeur open deed, zag zij, dat Kim met haar handjes tegen den schoorsteen drukte, waardoor het ledikant aan het rollen ging, en dan weer tegen de tafel duwde, om het naar den schoorsteenmantel te laten terugkeeren. En met een lief stemmetje zong zij:
‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen!’
Opeens bemerkte zij, dat Mama binnengekomen was, en vliegensvlug plofte zij op haar bedje neer en deed haar oogjes stijf toe.
‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’ riep zij.
‘Neen, Kim heeft niet lekker geslapen,’ zei Mama. ‘Mag Kim haar dekentjes en kussentje uit het bed gooien?’
‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’
‘En overeind gaan staan? Is Kim nu wel lief?’
‘Kim lief. Kim nooit weel doen.’
‘Goed. Wacht, dan zal Mama je nog eens lekker toedekken. Ga nu maar zoet slapen.’
‘Net kwikzilver, vrouwtje. Zoo gauw als water. 't Is een heerlijk kind,’ zei Papa, toen Moeder hem vertelde, wat er gebeurd was.
|
|