| |
| |
| |
VI.
Thilde stond laat op en ontbeet alleen op haar kamer. Zij stuurde Suze naar Banders om hem te vragen, hoe laat zij zich voor de afreis gereed moest houden. De verwijdering tusschen hen beiden was thans zoo groot mogelijk geworden, de kloof was niet meer te overbruggen. Zij wist thans, wat zij van hem te verwachten had, en dat zelfs een eed hem niet heilig was. Voortaan zou zij hem geheel negeeren, doen of hij niet meer bestond, of hij een vreemde voor haar was, met wien zij niets meer te maken had.
De reis werd afgelegd, zonder dat zij een enkel woord met elkander gewisseld hadden. Thilde had gedaan, of zij geneel verdiept was in haar lectuur, maar inderdaad had zij bijna in het geheel niet gelezen. Onophoudelijk moest zij denken aan hetgeen er den vorigen avond voorgevallen was en zij voelde, dat zij hem thans haatte met een volkomen haat. En ook dacht zij herhaalde malen aan haar tochtje op de Middellandsche Zee en haar vriend Charley, dien zij had leeren kennen als een volmaakt gentleman. Het speet haar meer, dan zij zeggen kon, dat hun wegen thans gescheiden waren en zij hem wellicht nooit meer in haar leven ontmoeten zou. En zij dacht ook aan Leo, haar geliefde, die met de wanhoop in het hart thans rondzwierf op de wereld, denkende aan haar, die hij voor altijd verloren had. O, als zij haar brave ouders niet had, die zij door haar offer van den ondergang had gered, hoe zou zij zich haasten de kluisters te verbreken, die
| |
| |
haar aan Banders geklonken hielden, om zich van hem vrij te maken en de stem van haar hart te volgen, die haar toeriep, dat haar levensgeluk alleen lag aan de zijde van Leo, met wien zij zelfs armoede zou willen deelen, als zij maar steeds bij hem kon zijn. Hoe hoopte zij, dat hij spoedig zijn oude veerkracht zou terug vinden en zich hier of daar als advocaat vestigen, om in gestadigen arbeid het verleden te kunnen vergeten. Ja, dat hoopte zij vurig.
Het was haar thans onverschillig, waarheen zij zich begaven. Haar kring van kennissen en vrienden had zij achter moeten laten en overal elders, onverschillig waar, zou zij weer eenzaam en verlaten zijn. Toch voelde zij, dat zij behoefte had aan verstrooiing, wilde zij niet te gronde gaan of krankzinnig worden. De eenzaamheid, waar zij geheel met haar gedachten alleen was, zou haar op den duur noodlottig worden.
In het hôtel te Monte Carlo liet zij zich dadelijk haar vertrekken wijzen, waarin zij zich terugtrok zonder van Banders de minste notitie te nemen. Zij verwaardigde hem zelfs met geen blik. En nog denzelfden avond bracht zij een bezoek aan het Casino, waar zij aan de verschillende roulettes het opwindende spel volgde. 't Was er verbazend druk, geen plaatsje zelfs was onbezet. Er heerschte een spannende stilte. Men hoorde er alleen de stemmen der croupiers, die hun ‘Faites vos jeu’ lieten weerklinken, dat weldra gevolgd werd door het ‘Rien ne va plus’. Dan wachtten de spelers in ademlooze spanning het oogenblik af, dat de draaiende roulette tot stilstand zou komen.
‘Dix-huit, pair le manque!’ klonk het. Met weergalooze handigheid haalden de harkjes het verlorene naar zich toe en werd den gelukkigen hun winst toegeschoven.
| |
| |
Thilde zag, hoe de opwinding en zenuwachtigheid velen op het gelaat te lezen stond. Sommiger voorhoofd was doorploegd van rimpels en hun neusvleugels trilden. Ja, van velen beefden zelfs de handen. Ademloos staarden zij op het draaiende rad, dat wellicht hun laatste geld zou opeischen, zoodat er voor hen niets anders overschoot dan armoede of de dood. Thilde vond het pijnlijk hen in het wanhopige gelaat te zien. Er waren echter ook anderen, die slechts voor de aardigheid hun grooter of kleiner bedrag opzetten en tamelijk onverschillig den uitslag afwachtten. Glimlachend keken zij hun geld na, als de croupier het weghaalde, en glimlachend ook namen zij de winst in ontvangst, die Fortuna hun schonk. Er speelden zoowel dames als heeren, en uit de enkele woorden, die Thilde opving, kon zij gemakkelijk opmaken, dat het een zeer cosmopolitisch gezelschap was, dat zich in de zaal bevond, want er werd gesproken in alle talen, die zij kende, en in nog vele andere, waarvan zij niet eens wist, welke het waren. Den gang van het spel begreep zij al spoedig en zij besloot, ook eens haar geluk te beproeven. Zij voorzag zich van het noodige spelmateriaal, dat aan den ingang van de zaal verkrijgbaar was, en wachtte toen geduldig het oogenblik af, dat er een stoel zou vrijkomen. Er waren er wel, die daarop niet wenschten te wachten en achter de stoelen staande hun inzetten deden, maar daar had Thilde geen zin in. Lang behoefde zij trouwens niet te wachten, want het was aan haar tafel een voortdurend komen en gaan. Nog geen tien minuten later had zij reeds een stoel kunnen bemachtigen. O ja, zij wist wel, dat vele spelers een bepaald systeem bij hun spel volgden, maar zij had er allerminst een studie van gemaakt en zette maar in, zooals het oogenblik het haar ingaf, en zij had geluk, zooveel geluk zelfs, dat er al heel spoedig een
| |
| |
glimlachje om haar lippen speelde, want waar zij ook een kansje waagde, bijna onafgebroken won zij. Het spel begon al spoedig zijn opwindenden invloed op haar te doen gelden. Steeds vergrootte zij haar inzet, en haar winst stapelde zich voor haar op. Een vlammend rood begon haar wangen te kleuren en zij had weldra voor niets meer oog dan voor de draaiende roulette, terwijl het gerinkel van het balletje haar als muziek in de ooren klonk. Haar geluk trok de aandacht. Vele nieuwsgierigen verdrongen zich achter haar stoel om haar spel te volgen. 't Was dan ook inderdaad zonderling, hoe Fortuna haar begunstigde. Zij deed niets dan winnen. Haar honderden werden duizenden, en deze weldra weer tienduizenden. Hoeveel haar winst bedroeg, kon zij onmogelijk begrooten, maar dat het veel was, wist zij zeker. Zij was geheel in het spel verdiept. Wel verloor zij een enkele maal, soms zelfs wel enkele keeren achter elkander, maar telkens keerde de Fortuin tot haar terug. Eindelijk zette zij zelfs het maximaal bedrag op, en terwijl de roulette draaide, voelde zij, dat ook haar neusvleugels trilden en haar handen beefden. Het rad kwam tot rust en Thilde had weer gewonnen. Het hoofd duizelde haar. Zij begreep, dat zij moest eindigen. Dus stond zij op en begaf zich naar de cassa, om haar winst in ontvangst te nemen, die niet minder dan zestig duizend gulden bedroeg.
‘Nu eigenlijk nooit weer spelen,’ dacht zij met een glimlach, terwijl zij door de zalen ronddwaalde, om ook een kijkje te nemen aan de andere speeltafels. Aan een daarvan zag zij ook Banders zitten. Blijkbaar interesseerde het spel hem maar matig, hoewel hij won. Hij zag Thilde op eenigen afstand staan en wenkte haar toe, bij hem te komen.
Zij kwam onverschillig.
| |
| |
‘Wat is er?’ vroeg zij hoog.
‘Wil je spelen? Dan kun je mijn stoel krijgen. Alles is bezet.’
‘Dank je. 'k Heb al gespeeld.’
‘Verloren zeker? Want er wordt meer verloren dan gewonnen.’
‘Neen, gewonnen.’
Thilde vervolgde haar wandeling door de zaal en bleef hier en daar even stilstaan om te kijken.
't Waren de eerste woorden geweest, die zij dien dag met Banders gewisseld had. Eigenlijk moest zij er inwendig om lachen, dat hij de eerste geweest was, die weer eenige toenadering zocht.
‘Zoo'n idioot,’ prevelde zij. ‘Wat heeft hij een dikke huid.’
Langzamerhand kwam zij de opwinding van het spel weer te boven. Zij voelde zich kalmer worden, en in een spiegel zag zij, dat de hoogroode kleur weer van haar wangen verdwenen was.
Aan een van de tafels kwam zij achter een ouden heer te staan, wiens schedel reeds kaal was. Alleen een kring van bijna witte haren omkranste zijn hoofd. Thilde volgde zijn spel en zag, dat hij keek op keer verloor. Zijn geldvoorraad slonk ziender oogen. Hoe beefde de oude man, wat klonken zijn zuchten haar hartverscheurend in de ooren, wat parelden de zweetdroppels hem op het voorhoofd. Zij kon het niet langer aanzien. Die man speelde zich te gronde, en zij kreeg diep medelijden met hem. Impulsief boog zij zich tot hem over en zeide in het Fransch:
‘U speelt ongelukkig, mijnheer. Wil ik het van u overnemen? Ik heb vanavond veine.’
De man staarde haar aan, of hij haar niet verstond. Maar eindelijk drong het toch tot hem door, wat zij gezegd
| |
| |
had. Hij wierp een haastigen blik op zijn kleinen geldvoorraad en stond toen op.
‘Heeft u veine vanavond? Goed, - speel dan voor mij.’
Op goed geluk af, zonder eenig systeem, deed zij haar inzetten en 't was, of er tooverij in het spel was, want weer won zij. Zonder veel te wagen, ging zij met haar spel voort en won keer op keer. De stapel fiches werd steeds grooter. Achter zich hoorde zij het zenuwachtig zuchten van den ouden heer, die met brandende oogen haar spel volgde. Diep boog hij zich telkens over haar heen, als de roulette stil hield en het balletje zijn laatsten tik deed hooren.
‘Gewonnen, - weer gewonnen,’ mompelde hij. ‘Verhoog den inzet, madame.’
Glimlachend voldeed Thilde aan zijn wensch. Telkens waagde zij meer, en bijna krant-vast won zij. De opgewondenheid van den ouden man steeg bij de minuut.
‘Hooger, madame, hooger, - het maximum!’ fluisterde hij haar toe.
‘Goed, het maximum dan,’ zei Thilde lachend.
Nogmaals won zij. Haar winst liep in de duizenden.
Toen stond zij op.
‘Neen, neen, niet ophouden, madame, doorspelen!’ riep de man haar toe. Zijn stem klonk heesch van opgewondenheid.
‘Neen mijnheer, ik doe het niet. Neem uw winst en speel niet meer, opdat u misschien niet alles weer verliest, wat ik gewonnen heb.’
De, oude heer liet zich echter niet raden. Hij bezette dadelijk haar plaats, mompelde haastig een dankbetuiging, zette weer het maximum in en verloor.
Thilde stond achter hem en zag het.
| |
| |
‘U heeft pech vanavond, mijnheer,’ zei ze, ‘schei er nu uit en verlaat de zaal.’
Weer waagde de man het maximum, en opnieuw belandde zijn inzet bij den croupier.
Toen zette Thilde haar wandeling door de zalen voort, ook in die, waar voor groote sommen werd gespeeld. Zoo kwam zij ook aan de chemin de fer-tafel. Onverschillig waagde zij een groot bedrag en op 't volgende oogenblik had zij weer duizenden gewonnen. Fortuna bleef haar den geheelen avond trouw. Opgewonden nam zij er aan deel en haar veine trok ieders aandacht.
‘Signora Violetta is buitengewoon gelukkig in het spel,’ klonk het opeens fluisterend aan haar oor. Zij keek om, en zag haar vriend Mr. Johnson in het lachende gelaat.
‘Ah, Charley!’ riep zij blij verrast uit. ‘Jij hier? Ik dacht, dat je op weg was naar Caïro, of Algiers, of de hemel weet waarheen. Maar hier had ik je niet verwacht.’
Zij stak haar geld bij zich en stond dadelijk op. Hartelijk drukte zij hem de hand.
‘Doet het mijn schoone Signora Violetta genoegen?’ vroeg hij, terwijl hij haar hoffelijk de hand kuste.
‘Reusachtig,’ zei Thilde. ‘'t Is een heel aangename verrassing voor me.’
‘Laten wij dan een rustig hoekje zoeken en een glas champagne drinken,’ stelde hij voor, terwijl hij haar een arm gaf. ‘Willen we naar het Restaurant gaan?’
‘Graag. Kon je niet scheiden van de heerlijke Rivièra, Charley?’
‘Neen,’ lachte hij, ‘de geuren van de bloeiende mimosa, de oranjeboomen, de bosschen hier en bergen, zij allen houden mij met onweerstaanbare kracht gevangen.’
‘Ja, de natuur hier is goddelijk!’ riep Thilde opgewonden uit, terwijl haar mooie oogen schitterden van vreugde,
| |
| |
dat zij haar goeden vriend weer terug had. Want o, zij had zich zoo eenzaam gevoeld.
‘Goddelijk, de natuur hier?’ riep Charley pathetisch uit, terwijl hij haar vol bewondering aankeek. ‘Zeker, zeker, maar zij zou mij een woestijn zijn, als de bekoorlijke Signora Violetta niet hier was, om haar den grootsten luister bij te zetten.’
‘Dwaas!’ zei Thilde lachend. ‘Maar vertel me toch, hoe kom je zoo onverwacht hier verzeild?’
‘Jij bent dwaas, anders zou je me die vraag niet doen. Waarom ik hier ben? Wel, om de eenvoudige reden, dat ik doe als indertijd de drie Wijzen uit het Oosten, ik volg mijn Ster.’
‘Je bent een meester in het maken van complimentjes,’ zei Thilde. ‘Kijk, daar staat een tafeltje met twee stoelen. Willen we daar gaan zitten?’
‘Overal, waar je maar wilt.’
De champagne werd besteld en weldra verdiepten zij zich in de aangename herinneringen van het heerlijk reisje, dat zij op zee hadden gemaakt.
Zij waren zoo verdiept in hun gesprek, dat zij niet eens Banders opmerkten, die dicht langs hun tafeltje wandelde en met verbeten woede zag niet alleen, dat de door hem verwenschte Amerikaan zijn vrouw naar Monte Carlo gevolgd was, maar ook, dat zij zelfs een zoo geanimeerd gesprek met elkander hadden, dat zij oog noch oor hadden voor iets of iemand om hen heen.
Banders zag grauw van woede en jaloezie.
‘Jawel, twee kirrende duifjes,’ mompelde hij, ‘maar wij zullen er voor zorgen, dat aan die gezellige tête-a-têtes voor goed een einde komt. 't Is blijkbaar een afspraak tusschen die twee, en al die zoogenaamde preutschheid van Thilde is maar aanstellerij, - comédie. Morgen gaan we
| |
| |
naar den Berkenheuvel, en als die mijnheer het waagt, haar ook daarheen te volgen, laat ik hem door mijn bedienden buiten het hek gooien.’
Toen Thilde 's avonds in haar hôtel kwam, wachtte Suze haar op, die haar een brief overhandigde.
‘Dank je, Suze. Van wien?’
‘Van mijnheer. Hij heeft me gezegd, dat ik niet naar bed mocht gaan, voordat ik hem u gegeven had.’
‘Goed. Je kunt nu wel gaan, Suze. Wel te rusten.’
‘Nacht mevrouw. Wel te rusten.’
Zoodra Thilde haar kamerdeur achter zich gesloten en het licht aangestoken had, maakte zij den brief open. Zij las:
Thilde!
Morgen vertrekken wij naar den Berkenheuvel. Voor het geval, dat je misschien een afspraak met deze of gene mocht hebben om morgen een toertje te maken, bericht ik je, dat wij met den nachttrein van 9.10 zullen afreizen. Je hebt dan nog den heelen dag tot je beschikking om aan eventueele afspraken te voldoen.
BANDERS.
‘Aha,’ dacht Thilde, ‘hij heeft zeker Charley gezien en is jaloersch. Dus morgen komt er aan de comédie van onze huwelijksreis een einde en word ik in allen ernst Mevrouw Banders van den Berkenheuvel. Een treurig vooruitzicht, maar ik heb mijn lot zelf gekozen en moet het geduldig dragen. Daar is niets aan te veranderen. 't Is jammer, dat wij nog niet een paar maanden hier blijven, want honderd maal liever blijf ik op reis, dan met Banders samen op den Berkenheuvel te wonen. Dat lijkt me afschuwelijk toe. O, hoe vreeselijk, levenslang aan dien man
| |
| |
gebonden te zijn. - Banders heeft dus de attentie mij den geheelen dag nog te geven, om aan eventueele afspraken te kunnen voldoen. Heel lief van hem. Natuurlijk heeft bij mij met Charley gezien en dat heeft zijn woede opgewekt en hem doen besluiten, morgen reeds af te reizen. Jammer van het dineetje, dat ik morgen met Charley zou hebben, maar ik zal het afzeggen. Ik ben niet van plan, Banders in zoo'n kleinigheid te contrarieeren, en dat zal Charley me niet kwalijk nemen. 't Is trouwens voor hem wel goed, dat wij afscheid van elkander moeten nemen, want hij is, geloof ik, smoorlijk op me verliefd. Ja, 't is in allen gevalle beter, dat wij scheiden.’
Zij ontkleedde zich en begaf zich naar haar slaapkamer. Zij peinsde zoo eenigen tijd door over Charley en over den Berkenheuvel en over het nieuwe leven, dat zij tegemoet ging, en over de groote winst, die haar aan de speeltafel ten deel gevallen was, en sliep na een half uurtje in, om den geheelen nacht niet weer wakker te worden.
Den volgenden dag nam zij afscheid van Charley, wien zij met een glimlachje haar eenigszins overhaast vertrek meedeelde, wat hem, zooals zij duidelijk kon opmerken, heel erg teleurstelde. Blijkbaar had hij gehoopt, nog eenige dagen gezellig met haar door te brengen.
‘Dus dat wordt nu in allen ernst een afscheid voor altijd?’ vroeg hij zacht, en er was droefheid in zijn stem
‘Lieve vriend, ja, voor altijd,’ zei Thilde.
‘En mag ik je in je home komen bezoeken?’ vroeg hij.
‘Neen, Charley, in geen geval. Begrijp je dan niet, dat onze ontmoeting hier de oorzaak is van dit overhaast vertrek? Ongetwijfeld heeft Banders ons gezien en heeft hij door jaloezie gedreven het besluit genomen, naar Holland terug te keeren. Hij zou geen bezoek van je dulden op den Berkenheuvel. Vandaag moeten wij voor altijd afscheid
| |
| |
nemen. Het zou al heel toevallig zijn, als wij elkander ooit weer zouden ontmoeten.’
‘Om hoe laat gaat je trein?’
‘Om negen uur tien. Wij reizen met den nachttrein. En nu, vaarwel, Charley, ik dank je hartelijk voor je trouwe vriendschap en voor het genoegen, dat je me hebt verschaft. Nooit zal ik je vergeten, wees daarvan overtuigd.’
Met een diepe buiging en een langen kus op haar hand nam Charley afscheid van haar.
‘Vaarwel,’ zei hij zacht.
Thilde verwijderde zich en de jonge Amerikaan keek haar doodsbleek na, zoolang hij haar zien kon. Hoe hoopte hij, dat zij nog eenmaal zou omkijken en hem toewuiven.
Ja - ja, daar stond zij inderdaad stil, en hij zag haar laatsten groet. Toen verdween zij in de menigte.
En nog lang bleef de jonge man onbeweeglijk staan op het breede terras, verzonken in diep gepeins, want hij had haar lief gehad van het eerste oogenblik af, dat hij haar had gezien.
Toen begaf hij zich naar zijn jacht en gaf den kapitein last, de ankers te lichten en in zee te steken.
‘Waarheen, Sir?’
‘'t Is mij onverschillig,’ was het antwoord.
's Avonds stapte het echtpaar Banders in den nachttrein, om naar den Berkenheuvel af te reizen. Parijs was de eerste halte, waar zij enkele dagen overbleven. Zoowel Thilde als Banders volgden daar ieder hun eigen weg; er had niet de minste aanraking tusschen hen plaats en zij schenen totaal vreemden voor elkander. Geheel onverwachts kwamen zij eindelijk op den Berkenheuvel aan. Thilde en Banders betrokken ieder een vleugel van het groote landhuis, en het was weldra voor niemand van het personeel een geheim meer, dat het met hun huwelijk lang
| |
| |
niet in orde was en dat zij feitelijk in het geheel geen omgang met elkander hadden. Alleen als er bezoeken werden gebracht, en dat gebeurde al heel spoedig, werden die door hen gezamenlijk ontvangen, en dan werd nauwgezet de vorm in acht genomen, zoodat in den eersten tijd niemand van de outsiders eenig vermoeden kreeg van den waren toestand van zaken.
Thilde's ouders behoorden natuurlijk tot de eerste bezoekers, en het was voor Thilde een groote vreugde te vernemen, dat het met de fabriek van haar vader uitstekend ging en dat er in den gang van zaken een gelukkige ommekeer had plaats gehad. Haar eerste gedachte was: ‘Goddank, dan is mijn offer toch niet vergeefsch geweest.’
Haar ouders zagen er dan ook zeer opgewekt uit en hadden niet het minste vermoeden, dat hun eenig kind zoo diep ongelukkig was. Thilde wist zich opgeruimd voor te doen en vertelde opgewekt van de reis, die zij gemaakt hadden, en ook Banders verried door woord noch gebaar den waren stand van zaken. Thilde waardeerde dat in hem.
Ook Henk Holtema bracht al heel spoedig een bezoek. Het wederzien tusschen hem en Thilde was bijzonder hartelijk.
‘Wel Henk, hoe gaat het?’ vroeg zij met stralende oogen van blijdschap. ‘En dus heb je je hier in Wassenaar gevestigd? Krijg je al wat praktijk? En hoe maakt Lous het? Ze komt je zeker wel dikwijls opzoeken? 't Is ook maar een wip met de tram of per fiets van Leiden naar jou. Komt ze elken dag? Zeker wel, hè?’
‘Wat een vragen, 't is een heele serie!’ riep Henk lachend uit. ‘Gelukkig kan ik op elke vraag een bevestigend antwoord geven, Thilde. Ja, ik ben gevestigd in Was- | |
| |
senaar, en mijn praktijk wordt met den dag grooter, en Lous maakt het uitstekend en er gaan niet vele dagen voorbij, dat zij niet even overwipt.’
‘Heerlijk!’ zei Thilde. ‘Dus je huwelijk zal niet zoo lang meer op zich laten wachten, nu het met je praktijk goed gaat? Wat zal dat gezellig wezen.’
‘Ja ja, maar zoover zijn we nog niet.’
‘Natuurlijk word je ook onze dokter,’ zei Banders, ‘al hoop ik, dat we je diensten niet spoedig en dikwijls noodig zullen hebben.’
Henk maakte een beleefde buiging.
‘Dank u,’ zei hij. ‘En u heeft een mooie reis gemaakt?’
‘Verrukkelijk,’ zei Banders. ‘'t Was heerlijk aan de Rivièra en we hebben er volop genoten. Als u trouwt, raad ik u aan ook uw huwelijksreis daarheen te maken.’
‘Ik zal uw raad in gedachten houden, mijnheer Banders. Maar thans moet ik weer vertrekken, want mijn patienten wachten. Tot ziens dus.’
‘O ja, ik hoop je dikwijls hier te zien, Henk, en wil Lous hartelijk van me groeten,’ zei Thilde.
Een derde bezoeker, die Thilde welkom kwam heeten, was Nico van Derbent, die waarlijk weer een flacon Boschviooltjes voor haar meebracht, tot groot vermaak van Banders.
‘Wel kijk eens aan, wat een allerliefste attentie,’ zei hij lachend. ‘Pas op, dat je mijn vrouw niet het hof maakt, hoor Nic, want ik ben vreeselijk jaloersch van aard.’
‘Dan moet je maar jaloersch blijven, waarde heer,’ was Nic's antwoord, ‘want ik ben niet van plan het na te laten. Niet waar, Thilde, dat heb ik al gedaan, zoolang ik je ken.’
‘O ja, tot vervelens toe,’ lachte Thilde. ‘Maar ditmaal zal ik toch je cadeautje dankbaar aannemen onder voor- | |
| |
waarde, dat het de laatste keer geweest is. Beloof je me dat?’
‘Zeker, dat kan ik gemakkelijk doen, want ik houd toch nooit mijn woord, zooals je weet. Accoord dus met je restrictie.’
‘Je bent een dwaas en zult het wel altijd blijven, vrees ik.’
‘Dat vrees ik ook, Thilde. En jij bent nog even mooi als altijd. De reis heeft je goed gedaan.’
Het bleek Thilde spoedig, dat Nic op den Berkenheuvel een vriend des huizes was. Hij kwam er op alle uren van den dag en was zeer intiem met Banders, met wien hij menigen avond doorbracht. Dat er dan veel gedronken werd, bleek haar al even spoedig. Ook bij haar persoonlijk liet hij zich dikwijls aandienen en het duurde maar kort, of hij kwam zelfs al onaangediend bij haar binnen, want hij beschikte over een flinke dosis onbeschaamdheid, maar zij zeide hem heel beslist, dat zij van die vrijpostigheid in het geheel niet gediend was. Zelfs gaf zij hem de twee eerstvolgende keeren belet, toen hij liet vragen, of zijn bezoek haar gelegen kwam. Dat het huwelijk van haar en Banders een fiasco geworden was, had hij natuurlijk al dadelijk opgemerkt en het deed hem genoegen, want hij hoopte daardoor in de gelegenheid te komen, in troebel water te visschen en Thilde voor zich te winnen. En hij deed, om dat doel te bereiken alles, wat in zijn vermogen was. Dat hij daardoor meer en meer in haar achting daalde, begreep hij niet.
Banders had zijn kantoor in Rotterdam en ging daar bijna elken dag naar toe, wat voor haar een ware opluchting was. Dan maakte zij dikwijls een toertje per auto naar haar ouders, of wel naar den Haag, om daar te winkelen. En verder waren haar de wandelingen door het
| |
| |
mooie buitengoed een groot genot. Uren lang bracht zij daar door, ja, meermalen dronk zij zelfs thee in den afgelegen koepel, die geheel door groen omgeven was. Daar ontving zij ook dikwijls Lous, die haar wel bijna elke week kwam bezoeken en voor wie zij dikwijls haar hart uitstortte. Voor haar had zij geen geheimen, en zij spraken an over Leo die zich, naar zij van Lous vernam, in Londen had gevestigd. Eerst had hij pogingen aangewend om op een advocaten-kantoor geplaatst te worden, maar dat was hem door gebrek aan connecties, mislukt, totdat hij ten slotte een bord aan zijn woning had laten aanslaan met de bekendmaking, dat hij zich gevestigd had als particulier detective. Dat alles had Lous vernomen uit een kort briefje, dat hij aan Henk geschreven had. 't Was het eenige bericht geweest, dat hij in al dien tijd van zijn vriend ontvangen had.
Van Thilde maakte zich langzamerhand een groote neerslachtigheid meester, en dat was vooral het geval, toen het eerste nieuwtje van haar verblijf op den Berkenheuvel voorbij was. Aan den grooten rijkdom, die haar omringde, was zij al spoedig gewend en die maakte in het geheel geen indruk meer op haar. Haar mooie huis, haar fraaie luxe-auto, de groote weelde, waarin zij leefde en die haar toestond alles aan te schaffen, wat haar hart maar begeerde, liet haar volkomen koud. Alleen de groote plaats met haar hertenkamp, met haar prachtige vijvers en mooie boschpartijen, waren haar een groot genot. Doch haar verdriet en neerslachtigheid namen hand over hand toe, niets interesseerde haar eindelijk meer, haar wangen werden bleek en haar oogen stonden somber en droevig, totdat zij ten slotte zich ziek en ellendig voelde en om Henk telefoneerde, om hem over haar toestand te raadplegen.
Helaas, Henk stond hier onmachtig om hulp te brengen.
| |
| |
Neen, zij was niet ziek, wat haar lichaam betrof, 't was veel erger, 't was een zielsziekte, die aan haar gezondheid knaagde, en zelfs de knapste professor zou hier geen verbetering kunnen aanbrengen. Alleen een echtscheiding zou een ramp kunnen voorkomen. Wel trachtte hij door toediening van zenuwdrankjes wat verzachting aan te brengen, maar hij wist zelf zeer goed, dat het maar een lapmiddel was.
En 't werd nog erger, toen Banders tot zijn oude leventje van vóór zijn huwelijk terugkeerde, en 's avonds met een gemengd gezelschap van zeer verdacht allooi in zijn vleugel van het huis ware orgieën vierde, die tot laat in den nacht duurden. Ook Nic van Derbent nam daaraan zeer trouw deel. 't Werd Thilde te benauwd in het groote huis, zij kon het er bijna niet meer in uithouden, en telkens weer drong zich de gedachte aan haar op, om de vlucht te nemen, waarheen, dat wist zij zelf niet. Zou zij naar haar ouders gaan, maar daarmede ook hun ongeluk bewerken, omdat Banders dan ongetwijfeld de verstrekte gelden van haar vader zou terugeischen, waardoor hij opnieuw aan de ellende zou worden prijsgegeven? Neen, neen, dat mocht niet, dat kon niet. Zou zij dan met alle conventie breken en naar Leo gaan en zeggen: ‘Leo, hier ben ik, ik kan niet anders, maar ach, ik ben zoo diep ongelukkig.’ Neen, neen, ook dat was onmogelijk, immers haar brave ouders zouden er niet minder slecht bij varen. Zeker, zij bezat haar half millioen, dat Banders haar als bruidsschat geschonken had, maar zij was immers moreel verplicht, indien zij hem voor altijd verliet, hem dat geld terug te geven? Neen, als zij eenmaal besloot heen te gaan, zou zij het hem tot den laatsten cent toe terug betalen, en wat dan? Dan had zij alleen het bedrag over, dat zij aan de speeltafel gewonnen had, en hoewel het voor haar een
| |
| |
belangrijke som was, zou het toch veel te klein blijken, om haar vader in zijn zaken staande te kunnen houden. O, zij voelde zich aan handen en voeten gebonden overgeleverd aan den man, dien zij haatte, van wien zij een onoverwinnelijken afkeer had, wiens levensgedrag zij verfoeide. Zij was als een vogel in de kooi, van alle kanten door tralies omgeven. Ach, hier kon slechts de dood redding brengen, zijn dood, zeker, doch ook de hare, en meermalen dacht zij aan haar revolver, die zij in haar slaapkamer bewaarde. Zou dat voorwerp haar laatste redmiddel moeten worden, om haar, hoe dan ook, uit haar vergulde gevangenis te verlossen?
Die gedachte alleen reeds deed haar sidderen.
O, zij voelde zich zieker dan ooit, en zij werd gekweld door hevige hoofdpijnen.
't Was in den avond, en zij zag er tegen op, om naar bed te gaan, waar weer, als reeds zoo vele malen, dat wist zij, een slapelooze nacht haar wachtte. Zij hoorde auto's komen en gaan en herhaaldelijk ging de bel. Banders had weer een van zijn feestavonden. Zij hoorde lachende en luidruchtige vrouwen- en mannenstemmen. 't Was afschuwelijk.
Zij ging naar de telefoon en belde Henk op.
‘Ben jij daar, Henk? Je spreekt met Thilde. Kun je nog niet even komen? Ik voel me zoo ziek en ik zie zoo tegen den nacht op. - Ja? - O, graag, dank je.’
Nog geen half uur later reed de jonge dokter de oprijlaan op en bereikte het huis, waar in den eenen vleugel een groote drukte heerschte. Hij hoorde gejoel en gelach, en opgewonden stemmen drongen tot hem door, toen hij de gang doorliep, die naar de kamer van Thilde voerde. Hij hoorde het klinken van glazen en het zingen van liedjes, die in geen fatsoenlijk gezelschap thuis hoorden.
| |
| |
Thilde lag op den divan, toen hij binnenkwam.
‘Wat scheelt er aan, Thilde?’ vroeg hij meewarig, want hij had een innig medelijden met haar. Haar intense bleekheid, en de wanhoop, die in haar oogen te lezen stond, verschrikten hem.
‘O, alles, Henk, àlles,’ snikte zij, terwijl dikke tranen haar langs de wangen liepen. ‘Zóó kan ik niet blijven leven, Henk, de Berkenheuvel is mij tot een hel. Er moet een einde aan komen - ik kan niet langer zoo, - ik kàn niet...’
Henk keek haar peinzend aan.
Opeens richtte Thilde zich op. Met een wilden gloed in de oogen, vervolgde zij met heesche stem:
‘Ik heb een revolver, Henk!’
‘Geef mij die, Thilde,’ zei hij verschrikt. ‘Die moet ik hebben, hoor je, die moet je mij geven.’
‘Wat zou dat helpen? Zijn er hier dan geen vijvers, Henk? Maar zóó houd ik het langer niet uit. Ik ga weg, als ik geen misdaad doe aan mezelf of aan hem. Heb je niet gehoord, dat hij weer gasten heeft? Mannen als hij, vrouwen - - Ik ga weg, zeg ik.’
‘Goed, Thilde, ga weg,’ zei Henk ernstig, ‘maar niet, zooals jij bedoelt. Ik ben er van overtuigd, dat het leven hier te zwaar voor je is, maar je moet niet wegloopen. Ga gewoon op reis, waarheen doet er niet toe, als je maar een tijd hier vandaan bent. En denk dan op je gemak na over hetgeen je te doen staat. Maar doe geen dwaasheden. Beloof je me dat?’
Thilde zweeg.
‘Morgen zal ik met Banders spreken en hem ronduit zeggen, dat je verandering van omgeving noodig hebt. Ik zal hem trachten te overtuigen, dat het noodzakelijk is met het oog op je gezondheid...’
‘'t Is goed,’ zei Thilde iets bedaarder. ‘Ik kan het hem
| |
| |
echter ook zelf wel zeggen, als hij weer nuchter is. Bah!’
Thilde huiverde. Toen vervolgde zij:
‘Maar 't is goed. Morgen zal hij wel lang slapen en niet naar Rotterdam gaan. Kun je om twee uur hier wezen?’
‘Ik zal er zijn. - Hier Thilde, ik heb wat pilletjes meegebracht, om je door den nacht heen te helpen. Neem er daar straks drie van in en ga dan slapen.’
Henk stond op en drukte haar de hand.
‘Wel te rusten,’ zei hij.
‘Dag Henk. Ik dank je, dat je gekomen bent.’
‘En mag ik nu je revolver hebben, Thilde?’
‘'t Is niet meer noodig, Henk. Je bezoek heeft mij gekalmeerd. Ik beloof je, dat ik dadelijk zal gaan slapen.’
Den volgenden dag had Henk een onderhoud met Banders. Hij deelde hem zonder er doekjes om te winden mede, hoe het met Thilde gesteld was en dat hij haar aangeraden had, voor eenigen tijd op reis te gaan.
Banders werd woedend, toen hij dat hoorde, en hij zwoer bij hoog en bij laag, dat het niet zou gebeuren. Maar toen Henk hem zonder omwegen zei, dat Thilde in het bezit was van een revolver en dat hij haar slechts met moeite had kunnen bewegen, geen misdaad te begaan, zong Banders een toontje lager.
‘Wat wou zij dan met dat ding?’ vroeg hij ruw.
‘Iemand dooden, misschien zichzelve...’
‘Misschien, zegt u?’
‘Misschien een ander,’ besloot Henk, terwijl hij Banders strak in de oogen keek.
Banders zweeg even. Toen zei hij:
‘Ja, - dan is het maar het beste, dat zij uw advies volgt, dokter.’
Henk stond op, en drie dagen later was Thilde op reis. Suze vergezelde haar.
|
|