| |
| |
| |
V
De eerstvolgende dagen, na haar ontmoeting met en het afscheid van Leo, voelde Thilde zich diep ellendig. Bijna voortdurend bleef zij op haar bed liggen en deed niet anders dan schreien. Zij voelde zich de wanhoop nabij. Het was haar onmogelijk Banders te ontmoeten en liet hem daarom door Suze weten, dat zij ongesteld was en dientengevolge haar kamer moest houden. Banders liet dadelijk belet vragen, om persoonlijk naar haar gezondheid te informeeren, maar zij gaf te kennen, dat zij hem niet kon ontvangen.
Eindelijk werd zij zichzelf weer meester, maar nu had er een algeheele verandering in haar plaats gegrepen. Tot nog toe had zij stil en teruggetrokken geleefd en zich geheel aan haar droefheid overgegeven. Met niemand had zij op de reis kennis willen maken en zich evenmin bij eenig gezelschap willen aansluiten, maar thans werd dat plotseling geheel anders. Zij eischte van Banders haar naar gelegenheden te brengen, waar de mondaine wereld zich ophield, waar vroolijk werd gedineerd en de champagne vloeide, en waar werd gedanst tot diep in den nacht. 't Was duidelijk, dat zij tot het besluit gekomen was, met het verleden te breken, en Banders begreep de verandering, die bij haar plaats vond, zeer goed, en verheugde er zich in. Hoe wereldscher Thilde werd, hoe meer zij leefde in een roes van vermaken, die haar het hoofd deed duizelen, des te meer kans schreef hij zichzelven toe, dat hij weldra zijn doel zou bereiken. O, wat was zij mooi, wat scheen haar
| |
| |
heerlijk lichaam hem begeerlijk toe in de luchtige toiletten, die zij thans droeg. Zij was de schoonste van allen. Een enkele maal danste zij met hem, maar overal waar zij verscheen, werd zij door een kring van jonge mannen omringd, die er naar hunkerden haar in hun armen te sluiten en met haar op de opwindende tonen der muziek door de zaal te zweven. Haar wangen prijkten dan met een gloeienden blos, haar oogen straalden van genot. Zij wist het, zóó alleen kon zij haar verdriet vergeten. Wat werd haar het hof gemaakt, wat werd zij gevleid, wat werd zij gesmeekt en gehuldigd. Haar kamer prijkte elken dag met de schoonste bloemen, die haar door haar vereerders werden toegezonden, en de jonge mannen, die haar 's middags kwamen bezoeken om naar haar welzijn te informeeren, wedijverden als het ware, om zich in de gunst te dringen van Signora Violetta, zooals zij al spoedig werd genoemd naar haar geliefkoosd parfum, waarvan de heerlijke geur haar steeds omhulde. Neen, thans had zij de kans niet meer, om zich te vervelen. Zij leefde in een roes van vermaken, die het droeve verleden geheel op den achtergrond drong. Elke dag bracht haar wat nieuws. Dikwijls nam zij de uitnoodiging aan, om met een van haar bewonderaars een autotocht te maken, dan weer bezocht zij met een ander schouwburg of opera, soms ook maakte zij wel in hun gezelschap tochtjes te paard door de schoone omgeving, ja, eenmaal nam zij zelfs de uitnoodiging van een jongen Amerikaan aan, om met eenige heeren en dames van zijn kennissen een tocht van eenige dagen te maken op de Middellandsche Zee.
Eerst was haar echtgenoot hoogelijk ingenomen geweest met de verandering, die in het zieleleven van Thilde had plaats gevonden, en hij had zich zoo dicht bij haar aangesloten, als haar hooghartige houding jegens hem slechts
| |
| |
veroorloofde, maar zijn vreugde was al spoedig verdwenen en had plaats gemaakt voor een hevige jaloezie, toen hij bemerkte, dat zij hem bijna geheel negeerde en alleen oog en oor had voor anderen. Hij zag en hoorde, hoe zij door iedereen bewonderd werd om haar schoonheid niet alleen, maar ook om haar vroolijkheid en geest en om de prettige, joviale wijze, waarop zij met hen omging. Hoe betooverend was haar glimlach, hoe geestig haar oogopslag, hoe kon zij soms coquetteeren en haar aanbidders tot razernij brengen, zonder echter zelf ooit te ver te gaan. Meermalen klom zijn jaloezie tot woede en dan zwoer hij, dat zij de zijne zou worden, hoe dan ook. En in allen gevalle zou hij al direct een einde maken aan dit spelletje, door zoo spoedig mogelijk deze plaats, waar zij zoo door haar talrijke aanbidders werd omringd, te verlaten.
Den volgenden morgen noodigde hij haar uit voor een autotocht, maar zij bedankte.
‘Ik heb een uitnoodiging aangenomen, om met Mr. Johnson een tocht van eenige dagen op de Middellandsche Zee te maken,’ was haar antwoord.
‘Zonder mij daarin te kennen?’ vroeg hij norsch.
‘Dat was niet noodig. Jij doet wel heel andere dingen zonder er mij in te kennen,’ klonk het scherp.
‘Wel mogelijk, - maar die tocht zal niet plaats hebben,’ was zijn antwoord.
‘Waarom niet?’
Bij die vraag keek Thilde hem koel en uit de hoogte aan.
‘Omdat ik het je verbied,’ zei Banders.
‘Grappig,’ zei Thilde met een ironisch lachje. ‘Heb ik jou ooit iets verboden? Toch doe je erger dingen dan ik.’
‘Bewijzen!’ riep Banders driftig uit.
‘Bewijzen zijn moeilijk te geven, zooals je weet, maar ze
| |
| |
zijn ook niet noodig. Trouwens, het gaat mij niet aan, op welke manier jij je leven wenscht door te brengen. Ik laat je daarin vrij, maar diezelfde vrijheid eisch ik ook voor mijzelf op. Dus ga ik. Over een uur komt Mr. Johnson mij halen. Hij moet een schitterend en zeer logeabel jacht hebben en het schijnt me heerlijk toe, daar een tochtje mede te maken.’
Banders lachte schamper.
‘Dat begrijp ik,’ zei hij woedend. ‘'t Kan ook maar niet gezellig worden, zoo met je beidjes aan boord op die goddelijke zee. Ik hoop voor je, dat het maantje dan schijnt. 't Kan een idylle worden!’
‘O, maar er zijn meer menschen aan boord,’ tartte Thilde. ‘Een schipper b.v., en een stuurman en eenige matrozen....’
‘Allemaal knechten!’ viel Banders uit. ‘Die tellen niet mee!’
‘Zeker, maar ook nog een tal van kennisen, maak je dus niet ongerust.’
‘Toch zul je dien tocht niet meemaken, Thilde,’ zei Banders. ‘Wil je varen op de zee, dan heb je 't maar te zeggen, en ik zal een jacht koopen nog veel mooier en grooter dan dat van je vriend, den Amerikaan. En dan kun je met mij varen....’
‘Met jou? Dat zal prettig wezen. En vraag je dan de menschen, waarmede je je avonden, en nachten soms, doorbrengt, als gasten? Ik kan me daarin nu al verheugen. Maar dat jacht heb je nog niet, hè, en je kunt het niet van den bodem der zee omhoog tooveren. Dus zal ik voorloopig nog maar van de vriendelijke invitatie van Mr. Johnson gebruik maken. Ha, daar is zijn auto al. Ik ga me gereed maken. O ja, wat ik zeggen wou, - Suze gaat ook meê. Zij is ook onder de genoodigden, omdat ik gezegd heb, dat
| |
| |
ik haar diensten onmogelijk kan missen. Nu, adieu. Tot ziens.’
Om den jongen Amerikaan niet te ontmoeten, die zijn vrouw kwam afhalen, begaf hij zich haastig naar zijn eigen vertrekken, maar hij deed het met woede in het hart. Hij werd verteerd door een hevige jaloezie, want hij wist maar al te goed, hoe de geestige sportieve Yankee de lieveling was van alle vrouwen, met wie hij in gezelschap verkeerde. En dat hij Thilde met buitengewonen ijver het hof maakte, was hem allerminst een geheim. Van hem, Banders, had hij nooit eenige notitie genomen. Hij beschouwde hem blijkbaar als iemand, met wien geen rekening behoefde te worden gehouden. En terecht, want Thilde gaf daarin het voorbeeld. Nadat zij gemerkt had, hoe hij dikwijls zijn avonden en nachten doorbracht, had zij duidelijk doen blijken, dat zij zijn tegenwoordigheid schuwde en dat zij hem zooveel mogelijk vermeed. Maar hij zwoer, dat het alles anders zou worden. Voortaan zou hij zich doen gelden, en hij zou haar dwingen, hoe dan ook, zich gewonnen te geven. Door een kier tusschen de gordijnen zag hij, hoe de jonge man Thilde, gevolgd door Suze, aan zijn arm naar den auto geleidde, waarvan de chauffeur reeds het portier geopend hield. Hij zag ook, hoe zij lachend haar stralende oogen op hem gericht hield en druk met hem in discours was.
‘Vervloekt!’ mompelde hij tusschen de tanden, en hij beet zijn lip tot bloedens toe. Het portier sloeg dicht, en weldra verdween de auto uit het gezicht. Banders balde de vuisten.
Zoodra zij vertrokken waren, gaf hij het kamermeisje bevel de koffers van zijn vrouw te pakken. Haar byoux sloot hij eigenhandig weg, want zij vertegenwoordigden een groote waarde, zooals hij maar al te goed wist.
| |
| |
‘Heb ik ze niet zelf gekocht en betaald?’ dacht hij. ‘En welk genoegen heb ik er van beleefd? Zij heeft er mij ternauwernood voor bedankt. Maar 't zal anders worden, wacht maar, mijn trotsche schoone, het zal anders worden, daarvan geef ik je de verzekering. Als je meent, met mij te kunnen doen, wat je wilt, dan heb je 't mis, dan ken je mij niet goed. Je zult mij niet tot de risée maken van je vrienden en kennissen. Daar zal ik mij niet toe leenen.’
Gedurende Thilde's afwezigheid dronk hij veel meer nog dan gewoonlijk. Zijn humeur was dan ook afschuwelijk, waarvan de bedienden in het hôtel niet het minst te verduren hadden. Zij kregen zijn uitbranders natuurlijk uit de eerste hand, met het gevolg, dat hij heel slecht bediend werd, want zij begonnen hem te haten. En de slechte bediening had op haar beurt weer tengevolge, dat zijn humeur nog weer veel slechter werd, waardoor hij eindelijk in het geheel niet meer te genieten was en iedereen ten slotte zijn gezelschap vermeed. Op zijn bellen werd bijna niet meer geréageerd, zijn bevelen bleven meer dan eens onuitgevoerd. Hij deed zijn beklag bij den Chef van het hôtel, maar 't geschiedde in zulke onhebbelijke bewoordingen, dat de man zich zeer goed begrijpen kon, waarom het personeel weigerde hem langer te bedienen. Dat zeide hij hem dan ook, wel op beleefden toon, maar toch volkomen duidelijk. De woede van Banders werd er niet minder door, en gedurende Thilde's afwezigheid liet hij zich bijna niet meer in het hôtel zien. Zijn besluit was genomen: zoodra zij terugkeerde, zouden zij afreizen. De koffers stonden gepakt en waren van de noodige étiketten voorzien. Hij gaf den portier last ze naar het station te laten brengen, om naar het afgegeven adres te worden verzonden. Dat adres was het voornaam- | |
| |
ste hôtel in Monte Carlo, welke plaats hij als het eerste station beschouwde van de thuisreis.
Intusschen maakte Thilde een heerlijken tocht op de Middellandsche Zee, een tocht, dien zij zeker nooit in haar leven vergeten zou. Zij bezochten Corsica en Sardinië, stapten in Napels af en brachten een bezoek aan het schoone Sicilië, waar zij den Etna zagen rooken. En 't was bijna voortdurend feest aan boord, waar steeds gezelligheid hoogtij vierde en de feestjes niet van de lucht waren. De fijnste diners werden geconsumeerd, de champagne vloeide, er werd gezongen en gedanst, en geflirt niet het minst. Thilde genoot met volle teugen, want zij voelde het, zij was als het ware de koningin van het schoone jacht, en alle heeren bewezen haar de hulde, die haar schoonheid verdiende. Haar vurigste bewonderaar was Mr. Johnson, de jonge, geestige eigenaar van het jacht, die wel zoo slim was geweest, zijn gevaarlijkste concurrenten niet voor den tocht uit te noodigen. Van de anderen waren de meesten Thilde vreemd, zoodat hij vrijwel meester was van het terrein. Steeds was hij in haar gezelschap te vinden, en hij maakte haar voortdurend het hof, wat Thilde blijkbaar heel aangenaam vond. Geen wonder trouwens, want hij was zoo mooi als een Adonis en op en top een sportsman. Rijzig en slank was zijn lichaam, geestig zijn conversatie, trouwhartig zijn oogopslag, aanstekelijk zijn vroolijke lach. Als zij hem in haar gedachten vergeleek met Banders, wat een verschil! O, dan kon zij niet anders dan met walging aan den man denken, aan wien zij voor het geheele leven gebonden was.
Op een avond, dat er weer tot bijna middernacht gedanst was en de gasten zich ter ruste hadden begeven, stond Thilde nog alleen op het dek, met haar mooie,
| |
| |
armen geleund op de verschansing, en zij liet haar blik dwalen over het oneindige vlak van de zee, waar her en der in de verte lichtjes tintelden van de schepen, die voorbij voeren. De sterretjes fonkelden aan den hemel en de zilveren stralen van de maan speelden met de dartele golfjes, waar zij duizend tinten in tooverden, die geen oogenblik hetzelfde bleven. 't Was, of de zee leefde.
‘Hoe mooi, hoe heerlijk,’ fluisterde Thilde, wie de koelte van den nacht weldadig aandeed na de hitte van den dans. ‘O, altijd zoo voort te kunnen varen, nooit meer terug te keeren naar hem, dien ik haat en verafschuw, wat zou ik gelukkig zijn. Maar het kàn niet, ik mag mijn ouders niet ongelukkig maken. Dat zou zijn eerste wraak zijn, daar behoef ik niet aan te twijfelen. Voor mij bestaat er geen uitweg, nergens zie ik uitkomst. O, Leo, mijn liefste, wat ben ik ongelukkig. Neen, alleen in een wilden roes kan ik mijn ongeluk ontvluchten, dan alleen kan ik vergeten....’
Haar oogen vulden zich met tranen, die langzaam langs haar wangen neervloeiden, maar zij wischte ze weg met haar zakdoekje. Doch een snik ontsnapte haar.
Opeens voelde zij een arm om haar schouders slaan, en iemand stond naast haar, met zijn gelaat zoo dicht bij het hare, dat zijn wang haar bijna aanraakte.
‘Schrei je, mijn schoone Signora Violetta?’ klonk het zacht. ‘Heb je verdriet? Ach, als je eens wist, hoe graag ik die tranen zou willen wegkussen. Mag ik dat, Signora Violetta, mijn koningin?’
Op hetzelfde oogenblik drukte hij zijn lippen op haar wang, op haar oogen, op haar voorhoofd en - op haar lippen.
‘Koningin van mijn hart,’ klonk het fluisterend in haar oor, ‘Violetta, mijn liefste.’
| |
| |
En zijn hoofd boog zich dieper, tot zijn lippen haar blanke schouders bereikten, die hij met vurige kussen overdekte. Zijn armen klemden zich vaster om haar heen en hij drukte haar met onstuimige kracht tegen zich aan. Zij voelde het kloppen van zijn hart en het in hevig begeeren beven van zijn mooie lichaam. Zij liet haar hoofd tegen zijn borst zinken en barstte opnieuw in tranen uit. Zijn hoofd rustte op het hare en hij kuste haar blonde lokken.
‘Violetta,’ klonk het zacht, ‘mijn koningin. Ben je bedroefd? Mag ik je troosten? Je weet niet, hoe graag ik je gelukkig zou maken. Zeg het mij, wat scheelt er aan?’ En teeder drukte hij haar tegen zich aan.
‘Neen, neen, niemand is daartoe bij machte. Ach, Charley, ik ben zoo diep te beklagen. Als je alles eens wist....’
‘Stort je hart bij mij uit, lieve Violetta. Maar ik weet het immers wel, ook zonder dat jij het mij zegt? Je huwelijk is ongelukkig, niet waar? Hoe zou het ook anders kunnen? Je man kon je vader zijn en ik weet, dat hij een ploert is. Wij mannen, die hem kennen, weten dat immers allen. Arme lieveling, hoe beklaag ik je.’
‘Hij is mijn man niet,’ fluisterde Thilde, terwijl ze haar gezicht tegen zijn borst verborg.
‘Ben je dan niet Mrs. Banders? Ben je dan niet met hem gehuwd?’
‘Ja wel, o ja, helaas, wij zijn wettig gehuwd, maar hij heeft het recht niet, - ik - ik heb als voorwaarde gesteld, dat ik slechts zijn officiëele vrouw zou zijn. O Charley, ik verafschuw hem, ik haat hem, ik huiver zelfs bij een onwillekeurige aanraking....’
‘Arme Violetta, hoe vreeselijk. Waarom laat je je niet van hem scheiden?’
| |
| |
‘Dat kan ik niet. Het geluk van mijn ouders hangt daar van af. Hij heeft me gekocht, Charley, hij is ontzaglijk rijk, en ik heb mij laten verkoopen om mijn ouders van den ondergang te redden. Wil ik hen niet in het verderf storten, dan ben ik levenslang aan hem vastgeklonken. Voor mij bestaat er geen uitredding.’
‘Arme Violetta, mijn arme koningin, hoe beklaag ik je, want je weet niet, hoe vurig ik je lief heb. Jou verdriet is ook het mijne, liefste. Toe, hef je hoofd op en geef mij een kus; toe, toe, ik smeek er je om, - één kus maar, liefste. Maak mij gelukkig, al was het slechts door één enkelen kus.’
Thilde hief haar hoofd omhoog en trok met haar beide handen het zijne omlaag. Toen kuste zij hem op zijn voorhoofd.
‘Omdat je mijn vriend bent’, zei ze zacht, ‘en omdat ik je dankbaar ben, dat je wat zonneschijn in mijn leven wilt brengen. Dáárom!’
Zacht trachtte zij zich uit zijn omarming los te maken, maar hij hield haar vast omkneld en drukte haar met kracht tegen zich aan en kuste haar hartstochtelijk en zonder ophouden.
‘Wou je weggaan, liefste, en mij als den ongelukkigste van alle mannen achterlaten? Maar dat zal niet gebeuren, mijn schoone koningin. Zoo wreed zul-je niet zijn. Voel je dan niet, hoe vurig ik je lief heb? Je moet de mijne zijn vannacht, Violetta, heerlijk meisje, laten wij samen gelukkig zijn. Kom, ik breng je naar beneden, - kom....’
Hij greep haar arm en stak dien door den zijne, maar nauwelijks voelde Thilde zich los uit zijn hartstochtelijke omarming, of zij maakte haar arm vrij en deed een stap achterwaarts.
‘Ben je mijn waarachtige vriend, Charley?’ vroeg zij
| |
| |
met ernst en waardigheid, terwijl haar lichaam zich kaarsrecht verhief en zij hem aankeek met een blik in haar oogen, die hem ontzag afdwong.
‘Ja, dat ben ik,’ zei hij zacht. ‘Ik heb je lief en ben je vriend, - zoo je wilt, zelfs je slaaf.’
‘Vraag dan niet van mij, wat ik je niet geven kan. Luister, Charley. Toen Banders in mijn leven verscheen, was ik verloofd met iemand, dien ik lief had. Ik heb hem nóg lief, Charley, en hem heb ik trouw gezworen. Wou je mij tot een meineedige maken? Neen, niet waar?’
Ze stak hem haar hand toe, die hij in de zijne nam en met eerbied kuste.
‘Wel te rusten, Charley, mijn vriend,’ zei ze zacht.
‘Wel te rusten, Signora Violetta, mijn koningin,’ zei hij met een eerbiedige buiging.
Toen maakte hij plaats, om haar te laten passeeren.
De reis duurde veel langer, dan oorspronkelijk het plan geweest was, want er gingen wel tien dagen voorbij, eer zij met Suze in het hôtel terugkeerde. Banders ontving haar allesbehalve vriendelijk. Hij keek haar met een spottenden blik aan en vroeg op schamperen toon:
‘Goed geamuseerd? Zeker wel, want je ziet er opgewekter uit, dan ik je nog ooit zag.’
‘Dank je voor je belangstelling,’ zei Thilde kortaf. ‘Ja, heel goed.’
‘En bleef Mr. Johnson steeds je galante ridder?’
‘Ook dat heb je goed geraden. Morgen ga ik met hem dineeren.’
‘Ik vrees, dat het niet gaan zal, lieve,’ zei Banders tergend zoetsappig. ‘Morgenochtend vertrekken wij van hier. De koffers, ook die van jou, zijn reeds afgezonden. Dat treft dus al heel ongelukkig voor je.’
‘O, dat is geen bezwaar. Jij kunt morgen op het door
| |
| |
jou vastgestelde uur afreizen, dan volg ik je overmorgen wel. Laat je adres maar achter.’
‘Dat zal niet gebeuren, Thilde. Ik laat me niet langer blameeren en wil niet de risée van je vrienden en vriendinnen worden. Je liaison met dien Amerikaan heeft me al veel te lang geduurd naar mijn zin.’
Thilde keek hem uit de hoogte aan.
‘Mijn liaison met dien Amerikaan moet nog beginnen, maar dit kan ik je wel zeggen, als zij eenmaal begonnen is, zal zij ongetwijfeld van langer duur zijn dan die van jou. Bah, 't is je aan te zien, hoe je gedurende mijn afwezigheid geleefd hebt. Overmorgen reis ik af. Waar gaan we naar toe?’
‘Naar Monte Carlo. 't Is goed, ik zal de reis uitstellen tot overmorgen.’
Thilde begaf zich naar haar kamer en liet zich dien dag niet meer zien. Haar diner liet zij boven brengen. Toen maakte zij het zich gemakkelijk en behaaglijk. 't Was een buitengewoon warme dag. Zij trok dus een luchtig japonnetje aan, zoo dun en fijn, dat zij van de warmte niet den minsten last meer had, en legde zich op den divan met een boek, om het te gaan lezen. Maar daar kwam niet veel van, want haar lectuur kon haar niet boeien, en onwillekeurig keerden haar gedachten terug naar de heerlijke dagen, die zij op zee had doorgebracht, en naar haar goede kennissen, die den tocht hadden medegemaakt, en het allermeest naar den sympathieken eigenaar van het jacht, voor wien zij een oprechte vriendschap had opgevat. Na den bewusten avond, toen zij ten prooi was geweest aan haar droefheid en hij haar zoo vurig en hartstochtelijk zijn liefde had verklaard, was hij nooit meer op dat onderwerp teruggekomen en toch haar vriend gebleven, die steeds haar
| |
| |
gezelschap zocht. Hij had zich dus een echt gentleman betoond, waardoor zij een diep respect voor hem had opgevat.
Dus morgen zou zij hem voor het laatst ontmoeten. Wellicht zou zij hem in haar heele leven niet terugzien. De gedachte daaraan deed haar pijn, maar er was niets aan te veranderen. Haar man wilde dat nu eenmaal zoo en diens wil was wet.
De avond viel. 't Werd drukker op de straat, die zich thans baadde in een zee van electrisch licht. Eindelijk kwam de nacht, en nog altijd lag Thilde op haar divan, verzonken in gepeins. Het bleef nog even warm. Daarom belde zij Suze, ten einde haar kleeren te geven voor den nacht. Enkel een zijden pyama van bijna doorzichtige stof bedekte een klein gedeelte van haar lichaam.
‘Je kunt gaan slapen, Suze,’ zei ze. ‘Ik heb je diensten niet meer noodig. Wel te rusten. Schuif nog even de gordijnen dicht. - Zoo, - dank je wel.’
‘Goeden nacht, mevrouw.’ Zij opende nog de suitedeuren, die naar de slaapkamer voerden en verwijderde zich.
Thilde's handen gleden welbehaaglijk langs haar lichaam.
‘Heerlijk, lekker koel,’ mompelde zij met een glimlach. ‘Dat doet mij goed met die warmte. O, als Charley mij zoo eens zag, wat zou hij verliefd wezen. Ben ik werkelijk zoo mooi, als hij mij wel honderd maal verzekerd heeft? Of is dat alles maar vleierij, om mij het hoofd op hol te brengen?’
Zij begaf zich naar haar slaapkamer, waar zij het electrisch licht aanstak, en plaatste zich voor den spiegel, die haar beeld ten voeten uit weerkaatste. O ja, zij zag het, zij was mooi, buitengewoon mooi. Hoe fijn waren de lijnen van haar slanke lijf, zonder een enkele fout, hoe mooi was
| |
| |
haar blanke, gevulde hals, hoe weelderig welfde zich haar boezem, hoe schitterden haar oogen en hoe prachtig werd haar hoofd omkranst door een kroon van goudblond haar.
‘Heerlijk om zoo mooi te zijn,’ fluisterde zij peinzend. ‘'t Is een geschenk van den Hemel, - ja, maar maakt het mij gelukkiger? Maakt het anderen gelukkiger? Integendeel, het is de oorzaak geworden van het ongeluk, niet van mijzelve alleen, maar ook van Leo, dien ik lief heb. Was ik maar niet zoo mooi geweest, dan had Banders nooit het oog op mij laten vallen en hadden Leo en ik de stem van ons hart kunnen volgen en waren wij gelukkig geworden, terwijl wij nu diep rampzalig zijn. Waar op de wereld zou de arme jongen thans rondzwerven? Wat moet er van hem worden? O, hoe hoop ik, dat hij mij vergeten zal, dat hij zich zal aangorden om met nieuwen moed het leven tegemoet te gaan.’
Zij wierp nogmaals een blik in den spiegel en beschouwde zich met welgevallen. Toen greep zij haar odeurflacon van de toilettafel en besproeide zich met den fijnen geur van boschviooltjes, die weldra de geheele kamer vulde.
‘Heerlijk,’ fluisterde zij.
Maar opeens schrok zij door een geluid in haar zitkamer.
Werd daar de deur geopend?
Ja, 't was zoo, en zij werd gesloten ook.
Wie kon daar zijn? Suze misschien? Dom, dat zij de deur niet gesloten had, toen Suze haar verlaten had. Hoor, thans ging het nachtslot over. Wie daar binnen gekomen was, wenschte blijkbaar niet overvallen te worden.
Wie kon het zijn? Een inbreker misschien?
Zij voelde, dat zij bleek werd, en zij begon te beven.
‘Ben jij daar, Suze?’ vroeg zij met gedempte stem.
‘Neen lieve, schrik niet, - ik ben het maar.’
| |
| |
Die stem herkende zij en haar adem hokte haar in de keel. 't Was Banders! Banders, die ongevraagd haar kamer binnen drong, wie weet met welke bedoelingen. Nog nooit had hij het gewaagd haar kamer te betreden, zonder eerst belet te hebben gevraagd, en dat nog maar alleen overdag, - en nu kwam hij in den nacht, ongevraagd, terwijl ze geheel alleen was en gereed stond om naar bed te gaan.
Zij hoorde zijn schreden op het tapijt en zag hem verschijnen voor de geopende deuren, die toegang gaven tot haar slaapkamer. En daar stond zij in het volle licht, slechts gehuld in haar luchtige zijden pyama, die hem bijna niets verborg van haar onvergelijkelijke schoonheid. Alle kleur week van haar gelaat, zij werd doodsbleek en een hevige angst maakte zich van haar meester. O god, zij was geheel met hem alleen, 't was bijna middernacht, en de deur had hij achter zich gesloten. Zij wist, dat hij tot alles in staat was, en ongetwijfeld verkeerde hij in een halven roes, want hij zou zich den noodigen moed wel ingedronken hebben met champagne. Zij zag zijn oogen gloeien van hartstocht en begeerte, en de onbeschaamde lach van zijn zinnelijken mond deed haar walgen van afkeer. Bewonderend bleef hij op eenigen afstand voor den ingang staan. Toen maakte hij een lichte buiging, wierp haar een kushand toe en zeide met een dikke tong:
‘Schoon als een Venus,’ - en het aroma opsnuivende, dat de odeur door het vertrek verspreidde, liet hij er op volgen: ‘met den geur van een boschnimf.’
Hij breidde de beide armen uit.
‘Kom liefste!’ riep hij haar toe.
Fier, met opgerichten hoofde, hield Thilde den blik op hem gericht.
‘Hoe waag je 't,’ sprak zij kalm, maar haar geheele lichaam beefde zoowel van angst als van verontwaardi- | |
| |
ging. Toen strekte zij haar arm uit en wees naar de deur, waardoor hij binnen gekomen was.
‘Vertrek!’ gebood zij.
Banders grinnikte.
‘Nog niet,’ zei hij spottend. ‘Dezen nacht wil ik je gast zijn. Ben je niet mijn vrouw, mijn eigen lief vrouwtje, mijn mooie, mooie vrouwtje, dat wel anderen gelukkig maakt maar haar eigen man niet gunt, wat hem toekomt?’
Hij deed een schrede voorwaarts, maar opnieuw gebood zij:
‘Vertrek, onmiddellijk! Je weet, dat je liegt, en dat je geen recht hebt, om hier te zijn. Heb je niet gezworen, dat je...’
Banders grinnikte smalend.
‘Haha,’ zei hij, ‘zeker heb ik dat gezworen, maar eeden duren niet eeuwig, liefste, die duren maar net zoo lang, als je zelf wilt, dat zij duren zullen. En de mijne is thans verloopen, Thilde-lief. Ik eisch mijn recht op, ik eisch, dat je mij schenkt, wat je ook aan je mooien Charley schenkt, is dat te veel gevraagd? Denk je soms, dat ik mij nog langer voor den mal wil laten houden? Thans is het mijn beurt, mijn schoone. Kom in mijn armen, Thilde, of bij God, ik zal met geweld nemen, wat mij niet vrijwillig geschonken wordt. Mijn geduld is uitgeput. Je bent thans geheel in mijn macht; niemand kan je te hulp komen. Kom, Thilde, kom! O, wat ben je mooi, verrukkelijk mooi!’
Hij breidde zijn armen uit en wachtte, of zij komen zou, maar met afkeer deed zij een schrede achteruit. Banders, die thans midden in de deuropening stond, en daardoor den uitgang voor haar geheel versperde, zag hoe zij in doodsangst rondkeek om een middel tot ontvluchting te vinden.
‘Zoek maar niet,’ riep hij haar toe, ‘mijn mooie duifje
| |
| |
zit in de kooi en er is geen uitkomst voor je dan in mijn armen.’
Hij deed een schrede voorwaarts, tot in de slaapkamer, en wilde de deuren achter zich dichtschuiven. Toen sprong Thilde in doodsangst vooruit, om het vertrek uit te snellen, en bijna was het haar gelukt onder zijn arm, waarmede hij de deur wilde toetrekken, door te glippen, toen zij zich plotseling met kracht voelde aangegerepen en tegen zijn lichaam aangedrukt. Ontsnappen was niet mogelijk, daarvoor beschikte Banders over te veel lichamelijke kracht. Hij omknelde haar met zijn beide armen en richtte haar hoofd omhoog, waarop hij haar kuste met een brandende begeerte. Zij voelde zijn heeten adem strijken over haar gelaat en zij wist, dat zij verloren was. Hoe walgde zij van hem, hoe steeg haar verachting tot gloeienden haat.
Zijn handen gleden begeerig langs haar lichaam.
Toen schoot haar opeens een middel te binnen, dat haar redding kon brengen. 't Was een afschuwelijk middel en het kostte haar een groote overwinning op zichzelve, om het toe te passen, maar zij deed het. Zij hield zich plotseling, of zij zich gewonnen gaf. Uit eigen beweging sloeg zij haar armen om zijn hals en gaf hem zijn kussen terug. Banders was er verrukt over.
‘Eindelijk!’ juichte hij. ‘Eindelijk, Thilde, - en thans vrijwillig?’
‘Ja Karel, thans vrijwillig,’ fluisterde zij, met haar wang tegen de zijne, maar met afschuw in haar hart. ‘Ga meê, naar mijn divan, laten wij eerst nog wat minnekozen, - toe, ga mee.’
En zij sloeg hem nogmaals haar armen om den hals en kuste hem vurig.
Hij keek haar lachend in de oogen.
| |
| |
‘Wat een raadsel is toch de vrouw,’ zei hij. ‘Eerst zoo'n heftig verzet, en dan plotseling zoo'n vrijwillige, algeheele overgave.’
‘'t Is je brute kracht, Karel, die mij overwonnen heeft. Kom, laten wij naar den divan gaan en genieten met volle teugen. Kom -, toe, ik verlang naar je.’
Hij was trotsch op zijn overwinning. Zijn armen, die haar tot nog toe als in ijzeren klemmen omkneld hielden, ontspanden zich, en weer trok zij zijn hoofd naar zich toe en kuste hem vurig. Toen legde hij zijn arm om haar schouder en leidde haar naar den divan in de andere kamer. Hij triomfeerde, thans zou zij de zijne worden.
Hij nam haar in zijn sterke armen en legde haar zacht neder.
‘O, mijn odeur-sproeier,’ zei ze. ‘Wil je dien even geven? Maar eerst nog een kus, Karel, mijn lieveling.’
Zij trok zijn hoofd naar zich toe en hield niet op met hem te kussen.
‘Nu mijn odeur, lieve, maar kom dan gauw.’
Banders, die bij den divan geknield lag, stond op en keerde naar de slaapkamer terug om aan haar verzoek te voldoen. Hij liep in de val, die Thilde voor hem opgezet had. Thans triomfeerde zij! Zij gleed vliegensvlug van den divan, snelde naar de deur en drukte op den knop van de alarmbel. Zij wist het, in minder dan geen tijd zou het geheele personeel op de been zijn.
‘Wat is dat? Wat heeft dat lawaai te beduiden?’ riep Banders haar uit de slaapkamer toe.
Thilde antwoordde niet. Doodsbleek stond zij naast de deur, waarvan Banders den sleutel had. Hij kwam terug. Verbaasd staarde hij haar aan.
‘Jij?’ vroeg hij, terwijl van woede de aderen op zijn voorhoofd zwollen. ‘Heb jij alarm gemaakt?’
| |
| |
‘Ja, ik,’ sprak zij kalm. ‘Ik eisch mijn recht, Banders, en zal je, als je niet vrijwillig gaat, door het personeel laten verwijderen. Wat wil je? Je kunt nog kiezen.’
Een oogenblik stond Banders besluiteloos.
Toen wierp hij haar den flacon voor de voeten, opende schielijk de deur en verdween in zijn eigen appartementen, nog voor de bedienden genaderd waren. Doch zij kwamen spoedig en vroegen, wat er aan de hand was.
‘Er werd aan mijn deur gemorreld,’ zei Thilde. ‘Men poogde het slot te verbreken, en in mijn schrik heb ik alarm gemaakt. Toen hoorde ik den indringer haastig wegloopen. Ik dank u wel voor uw spoedige hulp. Morgen hoop ik u mijn dank ook op andere wijze te betoonen.’
‘Had u de knip niet op de deur gedaan?’ vroeg de Chef van het hôtel.
‘Neen, enkel het slot omgedraaid.’
‘U moet ook de knip gebruiken, Madame, dan kan niemand zonder uw toestemming binnen komen. U kunt verder gerust zijn, madame, wij zullen het geheele hôtel doorzoeken.’
Met een buiging nam de Chef zijn afscheid en hij hield woord; het geheele hôtel werd doorzocht van de zolders tot den kelder, maar er werd geen verdacht persoon gevonden. De algemeene opinie was, dat de mooie dame van kamer 75 een benauwden droom had gehad en zich voor niets had bang gemaakt.
Maar Thilde lag nog te beven in haar bed en het duurde uren, eer zij in slaap viel. Het behoeft niet gezegd te worden, dat zij thans niet alleen den sleutel had omgedraaid, maar ook de knip op de deur had geschoven, een voorzorgsmaatregel, dien zij zich voornam nooit meer na te laten. Zij wist nu, wat zij van Banders te verwachten had. Hij had zich in al zijn nietswaardigheid aan haar vertoond
| |
| |
en metterdaad bewezen, dat zelfs een eed voor hem van geenerlei beteekenis was. Zij vond hem een beest-mensch en niets meer. Het laatste greintje respect, dat zij nog voor hem overgehouden had, was verdwenen.
Den volgenden morgen, na het ontbijt, dat zij niet in gezelschap van Banders had gebruikt, was het haar eerste werk, met Suze de stad in te gaan. Daar kocht zij, tot verbazing van het meisje, niet alleen een kleine, fraai geciseleerde revolver met daarbij passende patronen, maar ook een kunstig bewerkten dolk, waarvan het gouden heft het blinkende lemmet van het fijnste staal in zich verborgen hield. De koopman demonstreerde haar, hoe zij, door op een kleinen knop aan het bovenste gedeelte te drukken, het vlijmscherpe staal te voorschijn kon doen komen. 't Was een handig voorwerpje, dat zij gemakkelijk in haar taschje bij zich kon dragen, wat dan trouwens ook haar bedoeling was. Voortaan zou de revolver in haar slaapkamer steeds voor het grijpen liggen, en de dolk zou haar nooit meer verlaten.
Zij betaalde, wat zij schuldig was, en verliet den winkel.
‘Heeft U moorddadige plannen, mevrouw?’ vroeg Suze lachend, toen zij buiten gekomen waren en langs de mooie winkels dwaalden.
‘Och, Suze, alle Italiaansche dames hebben een dolk. Die schijnt tot haar uitrusting te behooren en ik wil niet voor haar onder doen. En wat die revolver betreft, van middag ga ik bij Mr. Johnson dineeren aan boord van zijn jacht. Hij heeft beloofd mij te leeren schieten. Dat lijkt mij wel leuk toe en ik heb er al lang naar verlangd het te kunnen. En bovendien, - 't is altijd goed, een wapen bij de hand te hebben. Je weet nooit, wat er gebeuren kan. Heb je vannacht de alarmbel niet gehoord in het hôtel?’
‘Ja mevrouw, ik schrok me haast dood. Wil u wel ge- | |
| |
gelooven, dat ik zat te beven in mijn bed? Weet u, wat er aan de hand was?’
‘Er schijnt een slecht mensch door het hôtel rondgeslopen te hebben. Je sluit toch altijd je deur wel zorgvuldig, niet alleen met den gewonen sleutel, maar ook met de knip? Dan kunnen ze nooit bij je binnen komen.’
‘O ja, mevrouw, voor geen geld zou ik mijn deur los laten. Er is hier een kelner, die-e-die, nou, ik...’
‘Ja? Nu, wees dan maar voorzichtig, hoor, en vergeet nooit, ook de knip te gebruiken. En zie je, na die alarmbel van vannacht vind ik het maar het beste om een wapen bij de hand te hebben.’
‘Ja mevrouw, u heeft wel gelijk. 't Is veel secuurder.’
's Avonds begaf Thilde zich naar het jacht, waar Mr. Johnson zijn gasten een afscheidsdiner gaf, want den volgenden dag zou hij zee kiezen, om zich naar elders te begeven. Thilde was zijn tafeldame en hij flirtte met haar als van ouds, doch overschreed niet de grens, die Thilde tusschen hen had getrokken. Daarvoor was hij te veel gentleman.
't Was al laat in den nacht, eer hij haar in het hôtel terug bracht. Daar namen zij hartelijk afscheid van elkander. En Thilde vroeg zich af: ‘Zou ik hem ooit wederzíen?’
Zij wist, dat een goed vriend, op wien zij vertrouwen kon, van haar was weggegaan.
|
|