‘Van wien heb je ze?’ vroeg hij.
‘Gekocht, dáár, voor een cent.’
Dik volgde met zijne oogen de richting van haar vinger. Daarop stak hij de handen weer in zijne zakken en ging regelrecht op den winkel af. Hij stapte naar binnen en zeide tegen de vrouw, die achter de toonbank kwam:
‘Voor twee centen suikerballetjes.’
De vrouw nam een blikken trommel, deed het deksel eraf en legde een tiental balletjes op de toonbank. Dik nam ze op, deed zijn mond zoover open, alsof die nooit weer dicht moest, stak er eenige balletjes in en wilde met de rest doodbedaard den winkel verlaten, toen de vrouw zeide:
‘Ho, ho, ventje, waar zijn de centen?’
‘Centen?’ vroeg Dik met een vollen mond en een tevreden uiterlijk.
‘Ja, waar zijn je centen?’
‘Ik heb geen centen, wel ballejtes,’ zeide Dik, die niet recht begreep, wat zij bedoelde.
‘Geef ze dan maar weer gauw terug, kwâjongen. Dat gaat zoo niet! Als je wat koopen wilt, moet je centen meebrengen.’
‘O,’ zeide Dik, die haar nog maar half begreep.
Hij legde de rest van de balletjes weer op de toonbank en ging met een vollen mond naar buiten, waar Anneke op hem stond te wachten. Uit dankbaarheid nam hij een balletje uit zijn mond en gaf het haar. Van toen af waren zij vriendjes en speelden altoos met elkander.
Een dag of wat later kwam Vader thuis met een paar groote snoeken. Hij hielp aan het leggen van eene brug, en had met andere werklieden een gedeelte van het breede kanaal, dat midden door het dorp liep, droog-