[XIV]
Het duurde niet heel lang, of Kleine Olle merkte, dat Adam niet meer vliegen kon. Dat speet hem erg, en hij kon maar niet begrijpen, wat er de oorzaak van was.
Toen zijn vader 's middags thuis kwam, nam Kleine Olle Adam op en bracht hem binnen.
‘Wil u eens kijken, Groote Olle? Adam kan niet meer vliegen,’ zei hij bedroefd.
Groote Olle nam Adam in zijne hand en bekeek de vleugels met aandacht.
‘Wat zou hem schelen, Groote Olle?’ vroeg het kind.
Toen zei zijn vader:
‘Kijk eens, vent, zie je wel, dat de linker-vleugel veel grooter is, dan de rechter?’
‘Ja,’ zei Kleine Olle, ‘dat zie ik. De grootste veêren zijn er uit.’
‘Juist,’ zei zijn vader. ‘Een of andere slechte jongen heeft hem de slagveêren uit den rechter-vleugel getrokken. Dat is gevaarlijk voor Adam.’
‘Waarom?’ vroeg Kleine Olle.
‘Omdat Adam een plaaggeest is en nu niet meer vlug uit de voeten kan komen. De katten kunnen hem nu ook gemakkelijk grijpen, en dan verscheuren zij hem.’
‘Zou het hem pijn gedaan hebben, toen zij die veeren uit zijn vleugel trokken?’
‘Ja, veel pijn, maar nu voelt hij het niet meer. Zie maar, ik kan er overheen strijken, zonder dat hij piept of bang wordt. Zie je wel?’
‘Ja,’ zei Kleine Olle. ‘Die het gedaan heeft, is een valschaard!’
‘Zeker, dat is hij,’ zei Groote Olle. ‘Pas nu maar goed op hem, want zijn leven is thans in groot gevaar.’
‘Kan hij nu nooit weer vliegen?’
‘O ja, hij krijgt weer nieuwe slagveêren, maar 't duurt lang, eer die zoo groot zijn, dat hij weer vliegen kan. 't Is jammer voor Adam. Hij kan nu geen kijkje meer over de schutting nemen en ook niet meer in de toppen van de boomen vliegen. Hij moet voortaan laag bij den grond blijven, en niet dicht bij de katten komen.’
Kleine Olle bracht Adam naar het schuurtje en deed de deur dicht.