Ha, daar kwamen Kleine Olle en Fox aangeloopen. Kleine Olle had een schoteltje met eten voor Adam bij zich. Adam at alles achter elkaar op. Hij leek wel uitgehongerd. Toen pakte Kleine Olle hem op en zette hem op zijn schouder. Met Fox, die luid blafte van pleizier, omdat het zulk mooi weer was, holde hij door de paden van den tuin. De kippen vlogen van schrik onder de heesters.
Na een uurtje zette Kleine Olle den ekster op den grond en ging in huis. Groote Olle had hem geroepen, om een wandeling met hem te maken.
Adam stapte nu in zijn eentje in den tuin rond. Hij zocht mooie glimmende steentjes en speelde er meê. Lust om te vliegen had hij nog niet, want toen hij het even probeerde, voelde hij, dat zijn vleugel nog niet geheel beter was. Hij merkte er niets van, dat de kippen en de haan in de verte hunne halzen rekten, om naar hem te kijken.
Adam werd hoe langer hoe vroolijker, want hij voelde zich gaandeweg opknappen. En 's middags, toen het zonnetje gloeiend warm was, kreeg hij zelfs weer lust om te plagen. Hij besloot nog eens een paar veeren uit den staart van den haan te rooven.
Ha, hij trof het, want de haan en de kippen lagen achter in den tuin in het warme zand, en sliepen.
Voorzichtig trippelde Adam naar de plaats, waar zij zich bevonden. Maar hij deed, of hij geen erg in hen had, en of hij heel geen kwaad in zijn schild voerde. Als hij echter goed gekeken had, zou hij gezien hebben, dat zij niet sliepen. Telkens deden zij heel eventjes de oogen open om te kijken, of hij nader kwam.
Langzaam kwam Adam dichterbij.
De haan en de kippen bleven stil liggen.
Hij deed nog een paar stapjes.
Alles bleef rustig.
Eindelijk stond hij vlak achter den haan en hij strekte den snavel uit, om een veêr beet te pakken.
Maar opeens vlogen de haan en de kippen luid kolderend op en vielen op hem aan.
O, o, wat schrikte Adam, want hij was daar in het geheel niet op verdacht.
Pik! - Pik! De snavel van den haan drong hem nijdig tusschen de veeren. Wat deed dat een pijn!