‘Maar wat is er aan te doen!’ bromde de haan. ‘Telkens als ik hem wil grijpen, om hem zijne gerechte straf toe te dienen, vliegt hij de lucht in en lacht me nog uit op den koop toe.’
‘Zoo'n leelijkerd!’ zei de eene witte kip.
‘Zoo'n brutale vlegel!’ kakelde de andere witte kip.
De twee grijze kippen zeiden niets. Zij stonden tegenover elkander, met de koppen dicht bij elkaar, en waren in diep gepeins verzonken. Zij wilden zoo graag een middel bedenken, om dien Adam zijne leelijke streken betaald te zetten.
‘Wist ik maar, wat ik doen moest!’ bromde de haan. ‘Hij bederft mijn mooien staart in den grond. 't Is verregaand brutaal!’
De twee witte kippetjes wierpen een blik op den staart van den haan en zuchtten diep. Zij vonden het een droevig geval.
‘Weet jij al een middel, om dien ekster te krijgen?’ vroeg de eene grijze kip na een poosje aan de andere.
‘Ik niet. - Jij?’ zei de andere.
‘Ik ook niet!’ was het antwoord.
De geheele kippenfamilie was van streek.
Eindelijk zei de kleine witte:
‘Nu heb ik het gevonden! Nu weet ik een prachtig middeltje.’
Ze staken alle de koppen bij elkaar.
‘'t Zal wat wezen!’ bromde de haan.
‘Heusch waar!’ kakelde de witte. ‘Luister maar. Als de ekster weer komt, gaan we alle vijf stilletjes bij mekaâr in het zand liggen...’
‘'t Is wat moois!’ bromde de haan. ‘Dan komt immers die ekster en plukt me weer de veêren uit mijn staart. Jij denkt er maar gemakkelijk over. 'k Zou je wel eens willen zien als het jouw staart was, waar hij de veeren uitplukte....’
‘Neen, zoo ver moet het niet komen,’ zei het kippetje. ‘Je laat me niet eens uitpraten...’
‘Goed, praat dan,’ pruttelde de haan.
‘Dan doen we net, of we slapen. We doen onze oogen bijna dicht....’
‘Juist, des te beter kan hij mijn staart vernielen. Je bent een domkop,’ zei de haan.