Lientje werd gebeld, en Juf droeg haar op, de ramen weer open te zetten. Maar het raampje van Lientje's kamertje bleef dicht.
Kleine Olle ging in den tuin spelen. Hij zette zijne mooie kegels overeind, achter in den tuin, dicht bij het grafje van Eva, en hij wierp er met houten ballen naar.
Opeens zag hij iets vreemds.
Adam kwam aangevlogen en stapte parmantig over het voetpad. Hij had iets glinsterends in zijn bek.
Kleine Olle hield zich doodstil, om te kijken, wat Adam zou doen.
Adam liep naar het grafje van Eva, en legde het glinsterende voorwerp achter het kruis. Toen vloog hij weg.
Kleine Olle ging kijken, en vond achter het kruis een gouden broche van Juf.
‘Zoo'n stoute dief!’ zei Kleine Olle. Maar even later klapte hij in de handen van blijdschap, want nu wist hij, wie die andere dingen ook gestolen had.
Na een poosje kwam Adam weer aanvliegen. Hij had nu een lange hoedenspeld in den bek, die hij ook achter het houten kruis van Eva neerlegde.
Kleine Olle bleef stil toezien.
De ekster vloog nogmaals weg.
Maar toen sprong ook Kleine Olle op, en snelde naar huis. Hij liep de gang door en vloog de apotheek binnen, waar zijn vader bezig was, medicijnen klaar te maken.
Hij greep hem driftig bij de hand, en riep:
‘Ga meê, Groote Olle, ga mêe!’
Zijne lipjes beefden.
‘Waarom, kleine vent?’ vroeg zijn vader. ‘Ik heb nu geen tijd!’
‘Ga meê, Groote Olle, ga meê. Ik zal u den dief laten zien. U mòèt mee! U mòèt meê!’
Groote Olle keek zijn jongetje aan en zag, dat zijne lipjes beefden. Hij legde zijn werk neer, en zei:
‘Kom dan maar, Kleine Olle.’
Samen liepen zij den tuin in. Het kind trok zijn vader snel voort, naar het grafje van Eva.
‘Nu stil zijn, Vader,’ zei hij. ‘Straks zal u den dief zien!’
Beiden hielden zich doodstil.