[V]
Adam vloog den tuin in en ging de musschen en de spreeuwen plagen, want hij was een echte plaaggeest. Telkens als zij hier of daar op den grond aan 't zoeken waren naar voedsel, kwam hij onverwachts aanvliegen en joeg hen met veel lawaai weg. Toen nem dat eindelijk ging vervelen, vloog hij weer een raam van het huis binnen, en kwam thans voor het eerst van zijn leven terecht in de apotheek van dokter Olle.
Ha, daar vond hij het pas mooi. Er stonden wel honderd flesschen, die alle even mooi schitterden in de stralen van de zon. Hij pikte er met zijn snavel tegen, net zoo lang, tot een van de flesschen omviel en in wel honderd scherven op den grond terecht kwam.
O, o, wat schrikte Adam. Hij piepte zelfs van schrik en vloog, zoo vlug hij kon, het raam uit.
Juf hoorde in de huiskamer het gerinkel en ging dadelijk zien, wat er aan de hand was. Maar zij ontdekte niets anders, dan dat er een fleschje van de plank gevallen was en in scherven op den vloer lag.
Zij belde aan Lientje en liet haar het glas opvegen. Toen ging zij weer naar binnen om naar de stopnaald te zoeken, die op onverklaarbare wijze uit haar naaimand verdwenen en nergens meer te vinden was.
Overal zocht zij, de heele kamer door, tot in alle hoeken en gaten. Maar de stopnaald wàs en bleef weg.
Toen Lientje even later binnen kwam, vroeg ze:
‘Lientje, heb je mijn stopnaald ook gezien? Ik kan haar nergens vinden, en toch heb ik haar straks nog gebruikt.’
‘Neen juffrouw, nergens gezien,’ zei Lientje.
‘'t Is onbegrijpelijk,’ zuchtte Juf. ‘Enfin, ze zal wel weer terecht komen.’
Na een poosje was Adam den schrik te boven gekomen, en vloog hij nogmaals door het raam de apotheek binnen. De flesschen keek hij niet zonder angst aan en hij durfde er niet dicht meer bij te komen. Hij wipte op de toonbank en nam alles wat daar stond in oogenschouw.