| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
Hoe Napoleon verslagen werd, en Narot met de Noorderzon het hazenpad koos. Vivat Oranje!
Den 15en April had keizer Napoleon Parijs verlaten, om zich naar zijn leger te begeven, dat in Duitschland op zijn komst wachtte. Tien dagen later kwam hij daar aan. En reeds den 2en Mei bevocht hij bij Lützen een schitterende overwinning op zijn vijanden.
Voorwaarts gaat hij naar Dresden, waar hij den 8en Mei voor de Elbe staat. De Russen en Pruisen ontruimen in allerijl die stad, en wijken naar Bautzen. Maar de keizer achtervolgt hen, zonder hun een oogenblik rust te gunnen. Verscheidene kleine gevechten bewijzen, hoe dicht de beide legers elkaar zijn genaderd. Weldra komt het tot een gevecht, en opnieuw worden de verbonden mogendheden geslagen. Hun legers trokken af naar Breslau.
De Keizer van Rusland zoowel als de Koning van Pruisen waren door de hun toegebrachte nederlagen zoo ontmoedigd, dat zij met den onoverwinnelijken keizer onderhandelingen aanknoopten over een te sluiten wapenstilstand. Tot groote ergernis van zijn generaals liet de keizer zich daartoe vinden. De wapen- | |
| |
stilstand zou ingaan op 4 Juni, en eindigen den 20en Juli. Hij koesterde daarbij de hoop, in dien tijd verdeeldheid te kunnen zaaien onder zijn vijanden, waardoor hun coalitie uiteen zou vallen, en tevens wilde hij dien tijd benutten om zijn leger te versterken. Immers, zijn gardes d'honneur waren reeds onderweg? Uit alle plaatsen van zijn groot keizerrijk waren gegoede jongelieden gedwongen zich op eigen kosten paarden en uitrusting aan te schaffen en zich bij het leger te voegen. Tevens werd de nationale garde mobiel verklaard, waardoor een deel daarvan eveneens opgeroepen werd om het groote leger te versterken. Ook Molaan en Hendrik Marinus moesten den soldatenrok aantrekken. Zij behoorden echter niet tot degenen, die bij het groote leger in Duitschland werden ingedeeld, maar werden gebruikt aan de kustwacht, zoodat zij niet in de gevaren van den oorlog zouden deelen. Zaandam leverde drie gardes d'honneur, namelijk C. de Vries, C. Kroeger en J. Corver, waarbij zich vrijwillig Mr. J.C. Honig van Zaandijk aansloot. Den 29en Mei verlieten zij te paard Zaandam, om zich te Amsterdam bij de overige gardes d'honneur aan te sluiten en met hen naar het leger te vertrekken. Grappig is, wat van een van hen, nl. C. de Vries, wordt verteld. Men beweert, dat de officier, onder wiens bevelen hij werd gesteld en die een kreupel paard bereed, hem zijn prachtig ros benijdde, en hem eindelijk dwong, van paard te verwisselen. Dat de Vries dit verre van aangenaam vond is licht te begrijpen, en met leede oogen zag hij bet aan, hoe de officier zijn prachtig ros bereed, terwijl hij zelf groote moeite had om zijn kreupelen knol tot
loopen te bewegen. 't Gevolg was, dat hij al spoedig in de achterste gelederen terecht
| |
| |
kwam en eindelijk zelfs geheel moest achterblijven. Wel kwam de officier op zijn vurig paard enkele malen naar hem toe galoppeeren, om hem tot meerderen spoed aan te manen, maar 't was duidelijk, dat het beest niet harder kon. 't Werd bij den dag kreupeler, en na eenige dagen bemerkte de Vries, dat de officier minder op hem lette en eindelijk in 't geheel niet meer naar hem omkeek. Toen waagde de Vries een brutaal stukje. Hij liet den afstand tusschen zich en zijn kameraden stelselmatig hoe langer hoe grooter worden, en keerde, toen hij zag, dat men hem blijkbaar vergeten was, doodkalm op zijn kreupel paard naar Zaandam terug, waar hij zich schuil hield. Dat de officier op zijn gestolen ros van zijn verdwijning geen melding maakte, is licht te begrijpen.
Eindelijk werd nog op 25 Augustus de loting gehouvoor de Conscriptie van 1814, waardoor alweer duizenden jongelingen van huis en haard werden gescheurd, om te gaan dienen onder de vanen van den overweldiger. Wel drukte dus de hand van den Corsikaan zwaar op het arme Vaderland.
Maar het leger van Napoleon groeide bij den dag aan, totdat hij tenslotte over een macht beschikte van niet minder dan 311.000 gewapenden, waarbij 45000 ruiters, en meer dan 1000 stukken geschut. Daarentegen had zijn schoonvader, de Keizer van Oostenrijk, zich bij de verbonden mogendheden gevoegd, en was ook Zweden tot het verbond toegetreden.
Eindelijk kwam de groote slag, die aan Napoleon den ondergang bracht. De geluksster van den overmoedige was uitgeschenen. Bij Groszbeeren, bij Culm (23 en 30 Aug.), bij Dennewitz (6 Sept.) werden zijn legers ver- | |
| |
slagen, en bij Leipzig eindelijk werd hem (16-19 Oct.) de beslissende nederlaag toegebracht. Slechts 70000 Franschen bracht Napoleon over den Rijn terug.
‘Maar al was Napoleon als een gejaagde leeuw in zijn hol teruggedreven,’ zegt Van Lennep, ‘nog was zijn kracht niet uitgeput; nog rustte zijn eene klauw op Zwitserland, en de andere op de Nederlanden, en hoe ieder hier over zijn vernedering juichte en zijn val als zeker beschouwde, niet gering was de bezorgdheid, dat Holland thans het tooneel zou worden van een bloedigen strijd. 't Was bekend, van welk onberekenbaar gewicht het bezit dezer landen voor de verdediging van Frankrijk was; nog waren de oorlogsmiddelen en de krijgsmacht aanzienlijk, waarover Napoleon hier te beschikken had, de gemeenschap met Frankrijk was niet afgebroken, en de Keizer zelf had verklaard, dat hij liever dan Holland af te staan, het aan den Oceaan zou terug geven. Niet gemakkelijk alzoo zouden de Fransche benden een land ontruimen, dat vooral bij den naderenden winter, door het doorsteken der dijken en het openen der sluizen, zoo uitnemend geschikt was ter verdediging. Holland, ja, zou waarschijnlijk bevrijd worden, maar niet dan uitgeplunderd, vernield en overstroomd.
En gewis was daar kans op geweest, indien de Hollanders lijdelijk hadden gewacht, tot de bondgenooten de Franschen kwamen verdrijven.’
Maar dat deden zij niet. Reeds lang was in het diepste geheim de omwenteling voorbereid, en men wachtte slechts op een gunstig oogenblik om het gehate Fransche juk af te werpen. In den Haag hadden Gijsbert Karel van Hogendorp, F. van der Duyn van Maasdam,
| |
| |
graaf Leopold van Limburg Stirum, O. Repelaer van Driel, F.I. de Jonge en F.D. Charguion veelvuldige geheime bijeenkomsten gehouden, om de noodige maatregelen te beramen, waardoor aan de Fransche overheersching een einde en de terugkomst van den Prins van Oranje mogelijk gemaakt zou worden. Want het gansche volk was op den afgelegden lijdensweg volkomen van de dwalingen zijns weegs bekeerd. Alle tweedracht was verdwenen, en eenstemmig hunkerde men naar een Vorst uit het geliefde Oranje-Stamhuis, waarmede ons land eenmaal groot en machtig was geworden.
Ook in andere plaatsen waren mannen van beteekenis in het geheim, zooals Mr. Joan Cornelis van der Hoop te Amsterdam, J.F. van Hogendorp te Rotterdam en baron Bentinck van Buckhorst te Zwolle.
Zoodra de tijding van den slag bij Leipzig ruchtbaar werd, oordeelden deze mannen, dat het oogenblik van handelen gekomen was. Om de achterdochtige politie te verschalken, kozen zij in het geheim ieder vier anderen, die zich verbonden, zonder elkander te kennen, bij de eerste oproeping gereed te zijn, en de bevelen van den leidsman blindelings te volbrengen. Ieder van deze vier koos zich weer vier anderen. Op deze wijze waren spoedig 400 ingezetenen uit alle oorden des lands in het geheim, en was er dus een machtig bondgenootschap tot stand gekomen, dat elk oogenblik bereid was, handelend op te treden. Maar nog predikte men den opstand niet, want men was overtuigd, dat het volk spoedig in beroering zou komen.
Den 14en November verspreidde zich het gerucht door het land, dat een afdeeling Kozakken in Gro- | |
| |
ningen binnengevallen was, en spoedig waren de provinciën Friesland, Groningen, Drente en Overijsel van de Franschen gezuiverd.
Reeds den 13en November legden enkele moedige winkeliers te Rotterdam oranjelint voor de winkelramen te koop, maar de politie maakte daar spoedig een einde aan, door de verboden waar in beslag te nemen.
Op den 15en verliet generaal Molitor met het strafbataljon, bestaande uit 800 man, de stad Amsterdam, om zich naar Utrecht te begeven, ten einde zich bij de Fransche hoofdmacht in Gelderland te kunnen voegen. Toen sloten ook de douaniers hun kantoren. Dat was het sein tot den opstand. In een oogenblik was het volk op de been en stak onder woest getier de douanenhuisjes in brand. De winkelramen lagen als met een tooverslag vol met oranjelinten, en dronken van vreugde hechtte iedereen zich de geliefde kleur op de borst en om den hoed. Alle keizerlijke adelaars, reeds zoo lang een doorn in het oog der verdrukte Hollanders, werden afgerukt, en men trok zingende en dansende bij duizendtallen door de straten.
Reinhard Falck, de kapitein der Nationale Garde, die reeds lang met de verbondenen in den Haag in verstandhouding had gestaan, wist door zijn krachtig optreden het joelende en brooddronken volk vrijwel in bedwang te houden en daardoor erger dingen te voorkomen.
Het gelukte hem de Fransche autoriteiten te bewegen, zich door een haastige vlucht aan de woede van het volk te onttrekken, en eenige invloedrijke mannen over te halen een voorloopig bestuur te vormen.
| |
| |
Den 17en November kwam ook Den Haag in beroering. De verbondenen waagden zich met oranjelinten getooid op de straten, en weldra galmde het Oranjeboven door de gansche stad. De Nationale Garde verklaarde zich openlijk voor den Prins van Oranje, en trok met vliegende vaandels, slaande trom en onder 't spelen van het aloude Wilhelmus door de straten. De oranjevlag werd op den toren geheschen en wapperde van alle masten der schepen. Generaal Bouvier was door dit alles zoo verbijsterd, dat hij niets deed om het oproer te bedwingen. Den 18en November verliet hij met zijn troepen in den vroegen morgen de stad.
Gezanten werden uitgezonden naar Engeland, Duitschland en het zuiden van Frankrijk, om den Prins van Oranje op te sporen, en hem uit te noodigen in het vaderland terug te keeren, waar zijn komst door iedereen met ongeduld werd verbeid.
Ook in Zaandam heerschte groote vreugde. Wel was men door het gebeurde in de Paaschweek voorzichtiger geworden, maar toen den 15en November te Zaandam de vlammen werden gezien van de brandende douanenkantoren te Amsterdam, wachtte men ook hier een geschikt oogenblik af om de handen uit de mouw te steken.
En dat oogenblik kwam reeds den volgenden dag. De veerschuit uit Alkmaar kwam in de stad aan met eenige Noord-Hollandsche douanen aan boord, die zich niet meer veilig voelden en op reis waren gegaan, om zich bij hun landgenooten te voegen. Maar zoodra zij vernamen, dat in Amsterdam de douanekantoren in brand gestoken waren en het volk zich met oranje-linten had
| |
| |
getooid, durfden zij den tocht niet voortzetten, en stapten aan wal.
Jan Lobherr, Meyndert Molaan, Johan Latenstein, Kees Eijdenberg en Dirk Rek stonden juist bij den steiger, toen de Franschen de schuit verlieten.
‘Kijk, wat 'n douanen!’ riep Jan Lobherr zijn kameraden toe. ‘Wat zouden die hier moeten doen?’
‘Ik wed, dat zij niet verder durven reizen, omdat het in Amsterdam Oranje-boven is!’ zei Johan Latenstein. ‘Zeg jongens, willen wij ook eens Oranje-boven roepen?’
‘Dat durf ik wel!’ zei Jan Lobherr.
‘Ik ook wel!’ zei Kees Eijdenberg.
‘Dat durven wij allemaal wel,’ zei Dirk Rek.
‘Goed,’ zei Johan. ‘Ik zal tot drie tellen, en dan roepen wij het allen tegelijk. Daar gaat het: een, twee, drie!’
‘Oranje-boven! Oranje-boven! Weg met de Franschen!’ schreeuwden de jongens met luider stem, en zij zwaaiden met hun hoofddeksels.
Verscheidene Zaandammers, die juist voorbij liepen, bleven staan om te zien, wat er aan de hand was. En toen zij de aangekomen en zwaar gewapende douaniers ontwaarden, en de jongens die brutaal-weg Oranje-boven durfden roepen, kwamen zij naderbij.
Maar de douaniers werden meer dan kwaad.
‘Jij Oranje-boven roep?’ zei er een, zijn sabel trekkende. ‘Wakt jou, kwajonk, ik zal jou Oranje-boven leeren roep.’ En hij hief zijn sabel op met de stellige bedoeling er op in te hakken. Hij had echter buiten de Zaandammers gerekend.
‘Heidaar, jij leelijke Fransoos!’ klonk het dreigend.
| |
| |
‘Wil jij die jongens wel eens met rust laten, of je krijgt met ons te doen!’
‘Dat is rebellie!’ schreeuwden de douaniers, en thans trokken zij allen de sabel.
Maar de oploop werd bij de seconde grooter, en het volk drong meer en meer op de douanen aan.
‘Smijt ze in de Zaan!’ riep een uit het volk.
‘Hangt ze op!’ schreeuwde een tweede. ‘Zij hebben hier lang genoeg den baas gespeeld.’
De douanen raakten geducht in het nauw, want tegen de overmacht waren zij niet opgewassen. En de jongens gingen dapper voort met het roepen van Oranje-boven!
't Duurde maar kort, of het volk greep de douanen aan en beroofde hen van hun bagage. En zeker zouden zij hen ook ontwapend hebben, indien op dit oogenblik niet de Commissaris van politie verschenen ware, die het volk tot kalmte aanmaande en de douaniers verzocht hem te volgen naar het stadhuis.
Daar waren zij vooreerst veilig. Het stadsbestuur haastte zich een schip te huren, en droeg den schipper op, de douaniers naar Amsterdam te brengen. En de Franschen waren wat blij, dat zij van de Zaandammers bevrijd waren. Maar zij hadden niet veel lust om in de stad aan wal gezet te worden, en dwongen daarom den schipper hen voorbij Amsterdam te brengen, vanwaar zij zich naar Naarden spoedden.
Den 17en November konden ook de Zaankanters het niet langer uithouden. Zij zetten de vaderlandsche vlaggen op de torens en tooiden zich met het geliefde Oranjelint. Aller hart klopte onstuimig van vreugde, ieders gelaat straalde van genoegen. Thans was het uit met de gevloekte Fransche overheersching en zou
| |
| |
het Nederlandsche volk zijn plaats in de rij der onafhankelijke volkeren weer innemen.
‘Vivat Oranje! Oranje-boven!’ klonk het alom. De menschen waren dol van blijdschap en dansten als brooddronkenen door de straten.
Narot en zijn confraters kozen in alle stilte het hazenpad. Zonder dat iemand iets van hun verdwijning had opgemerkt, hadden zij Zaandam verlaten voor altoos.
|
|