| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Paolo vlucht opnieuw.
In de eerste dagen van zijn verblijf in het Zigeunerkamp vond Paolo het daar heerlijk, want thans had hij weer een tehuis, al was het maar in een woonwagen. Nu behoefde hij niet meer te zwerven van de eene plaats naar de andere, zonder te weten, waar hij den volgenden nacht zijn hoofd zou neerleggen, en nu voelde hij zich ook niet eenzaam en verlaten meer. Vader Honka was vriendelijk en goed voor hem, en hij sprak nooit ruwe woorden, en sloeg hem nooit, zooals de dronken schoenmaker bijna dagelijks gedaan had. En de twee meisjes, die Bora en Lisa heetten, waren lief voor hem. Haar ouders waren gestorven en toen had vader Honka haar onder zijn hoede genomen en voor haar gezorgd. Hij had haar muzieklessen gegeven en haar in zijn wagen opgenomen, en dat werd door de andere Zigeuners op prijs gesteld en gewaardeerd. Zij behandelden den ouden man altijd met eenige onderscheiding, en wederkeerig gaf hij hun van het geld, dat hij als straatmuzikant verdiende. Overigens bemoeide hij zich heel weinig met de anderen, en aan hun rooftochten nam hij nooit deel.
Paolo genoot telkens opnieuw, als er 's avonds een groot houtvuur brandde en de jonge leden van den troep dansten op de maat der muziek, die vader Honka en hij ten beste gaven.
Moeder Recha scheen zich bijzonder tot hem
| |
| |
aangetrokken te voelen, want zij zocht herhaaldelijk zijn gezelschap. Dan streelde zij zijn blonde lokken en prevelde haar voorspellingen, die hem een gelukkige toekomst beloofden. Maar hij was wel een beetje bang voor haar, vooral wanneer zij, wat zij dikwijls deed, een grooten cirkel op den grond trok en daarin ronddanste. Gelukkig kwamen Bora en Lisa hem dan te hulp, door de oude vrouw naar haar wagen te brengen, en ook beweerden zij tegen Paolo, dat zij nooit iemand kwaad deed. Dat stelde hem wel wat gerust.
Toen hij eenige dagen in het kamp geweest was, kwamen er op een middag een tiental veldwachters, die last gaven, dat zij vertrekken moesten. Paolo schrikte niet weinig, toen hij hen zag. O, als zij eens merkten, dat hij eigenlijk geen Zigeunerkind was, en dat hij weggeloopen was van Tichelman, en als zij hem dan eens naar dien vreeselijken man terugbrachten! Iets ergers kon hij zich niet voorstellen. Hij verborg zich dan ook haastig in den wagen, en trok zich daar in den meest verborgen hoek terug. Angstig wachtte hij af, wat er gebeuren zou, en met schrik hoorde hij het geschreeuw van de mannen en vrouwen, die niet aan het bevel van de politie wilden gehoorzamen, en weigerden, de paarden voor de wagens te spannen. Er ontstond een geweldig tumult in het kamp, zoodat Paolo sidderde in zijn schuilhoek. Bora en Lisa kwamen in den wagen, en zij lachten hem uit om zijn vrees. Zij waren aan dergelijke tooneelen wel gewoon.
Na een hevig verzet en veel tegenwerking van de zijde der Zigeuners stonden de paarden eindelijk voor de wagens, en werd de armoedige, maar toch schilderachtige troep de gemeente uitgevoerd. Zoodra de grens overschreden was, keerden de veldwachters terug. Zij hadden hun plicht gedaan, en gingen den burgemeester rapporteeren, dat de Zigeuners verdreven waren. Den volgenden morgen keerde de troep echter weer naar
| |
| |
het Spookhuis terug. De wagens werden op hun vorige plaats gezet, en 's avonds brandde weer lustig het groote houtvuur, dat het tooneel zoo fantastisch verlichtte met zijn rooden gloed. Er werd tot laat in den nacht gedanst. De jonge Zigeuner met zijn zwart-witten boord, rose manchetten en wandelstok nam er echter geen deel aan. Hij had, toen het goed donker geworden was, het kamp verlaten. Tegen middernacht zag Paolo hem terugkeeren met twee groote kazen, die hij zich had weten te verschaffen door middel van inbraak in een boerderij. Hij werd met vreugde begroet en om zijn behendigheid luide toegejuicht.
Maar de zaak was, volgens hem, niet in orde. Juist, toen hij zich met de kazen uit de boerderij verwijderde, was hij opgemerkt. De boer had op hem geschoten, gelukkig niet raak, zooals hij lachend opmerkte, en hij twijfelde niet, of er zou wel spoedig een onderzoek ingesteld worden. De kazen moesten dus verborgen worden, en men moest de danspartij voortzetten, precies, of er niets bijzonders aan de hand was.
Men besloot de kazen onder Paolo's bed te verstoppen. Vader Honka verzette er zich wel tegen, maar hij eindigde met toe te geven, omdat allen het zoo wilden.
Inderdaad kwam een uur later de bestolen boer met zijn knecht, en vergezeld van vier veldwachters met geladen revolvers, in het kamp, waar de muziek nog vroolijk klonk en de jongelieden zich in den dans verlustigden. Bij hun nadering onstond er plotseling stilte, en Paolo werd doodsbleek. Verschrikt keek hij naar den dief, die Anto heette, en hij zag, hoe deze doodkalm een cigaret opstak en daarna den boer spottend aankeek, terwijl hij brutaal met zijn laarzen de vlammen van het houtvuur doofde. Het werd thans pikdonker in het kamp. Maar de boer wees hem zonder eenige aarzeling als den
| |
| |
dief aan, waarop twee van de veldwachters zich naast hem plaatsten, om hem te bewaken. De beide anderen klommen in de wagens, om een onderzoek naar de gestolen kazen in te stellen. Eerst in den wagen van Anto natuurlijk, maar daar vonden zij niets, en daarna achtereenvolgens in de andere. Terwijl zij in den derden wagen bezig waren, slopen een paar jonge Zineuners naar den wagen van vader Honka en haalden er de gestolen kazen uit. Geholpen door de duisternis, die thans in het kamp heerschte, gingen zij er mede naar den wagen van Anto, die reeds onderzocht was, en verborgen ze daar onder het beddegoed.
De veldwachters vonden geen spoor van hetgeen zij zochten, en moesten eindelijk onverrichter zake heengaan. De boer was zijn twee kazen voor goed kwijt, en de Zigeuners smulden er dagen lang aan. Dergelijke tooneelen speelden er zich bijna elken nacht af, en vervulden Paolo met groote vrees. Hij kon het zich niet ontveinzen, dat hij te midden van een troep bedelaars en dieven was aangeland, die voor niets terugdeinsden en zich zelfs op hun euveldaden nog beroemden.
Hij kreeg een diepen afkeer van hen, en zou ongetwijfeld weer spoedig weggeloopen zijn, indien niet vader Honka en Lisa en Bora zoo goed en vriendelijk voor hem waren geweest. En ook had hij thans een tehuis, al was het er geen, zooals hij zoo gaarne had gewenscht. Het stuitte hem tegen de borst, dat hij elken dag uit spelen moest gaan met vader Honka en de beide meisjes; hij vond dat een diepe vernedering, want het stempelde hem tot bedelaar, en daar had hij een afkeer van.
Maar toch zag hij er tegen op, om opnieuw te gaan zwerven, geheel alleen, zonder iemand lief te hebben en zonder dat iemand van hem hield. Want aan liefde had zijn gevoelig zieltje zulk een groote behoefte. En hier vond hij die, want hij voelde het: Vader Honka en Bora en Lisa
| |
| |
hielden van hem en zij waren goed voor hem. Dáárom kon hij er niet toe komen om weg te gaan en zijn eenzamen zwerftocht opnieuw te beginnen.
Twee dagen later werd Anto door twee veldwachters uit het kamp weggevoerd, omdat hij op diefstal van een fiets was betrapt. Doodsbleek zag Paolo het aan, hoe de mannen der wet hem de ijzeren boeien om de polsen sloegen en hem wegvoerden naar de gevangenis. Anto riep bij zijn vertrek den anderen iets toe in een taal, die Paolo niet verstond, en hij zag er zeer onverschillig uit. Midden in den nacht keerde hij in het kamp terug. Het was hem gelukt aan zijn bewakers te ontsnappen. De boeien had hij nog om zijn polsen. Zij werden los gevijld, en na zich voorzien te hebben van het noodige geld, verdween hij opnieuw in de duisternis. Toen de veldwachters naar hem kwamen zoeken, waren hun pogingen vergeefsch. De vogel was gevlogen.
Elken dag, als het goed weer was, trok Vader Honka er met zijn jeugdige volgelingen op uit, om muziek te maken op plaatsen, die zich in een druk bezoek mochten verheugen. Van den Ouden Deyl begaven zij zich naar den Nieuwen, en van dezen naar het dorp en het Wassenaarsche Slag, waar zij de strandbezoekers door hun spel opvroolijkten. Ook posteerden zij zich wel aan den ingang van den theetuin ‘de Kieviet,’ waar het elken middag verbazend druk was, en gaven er hun mooiste stukken ten beste. En hun muziek trok overal de aandacht, want zij verschilde van gewone straatmuziek evenveel als de dag van den nacht, en vooral gold de belangstelling van het publiek het aanvallige blonde kind, dat er zoo beschaafd uitzag en zoo mooi speelde. Vader Honka zelf voelde, dat het kind beter speelde dan hij zelf, en liet hem soms zijn mooiste stukken ten beste geven, die hij van zijn Papa had geleerd. Dan luisterde Vader Honka zelf met de
| |
| |
grootste belangstelling en liet hij ook de mandoline en fluit zwijgen. De vele bezoekers van den theetuin waren dan opgetogen over hetgeen zij hoorden, en dan regende het als het ware dubbeltjes in de handen van Bora en Lisa, die aan de tafeltjes het geld ophaalden.
Paolo speelde het liefst alleen, en dikwijls was hij dan zoo in zijn spel verdiept, dat hij alles om zich heen vergat en weer geheel in de herinnering leefde. Dan was het hem weer, of hij zijn Papa zag in zijn goeden tijd, spelende op het instrument, dat hem zoo lief was, en zijn Mama, die hem toelachte en hem liefkoosde. O, hoe had hij haar lief gehad, hoe diep, hoe peilloos diep was nog de wond, die hij voelde in zijn hart, als hij aan haar dacht, aan haar, zijn mooie, lieve, onvergetelijke Mama. Hoe weemoedig klonk op zulke oogenblikken zijn spel, hoe teer en gevoelvol waren dan de tonen, die hij met trillende hand aan zijn viool ontlokte. Dan stonden zijn oogen meermalen vol tranen en had hij geen kleur meer op zijn wangen.
En als dan zijn spel geëindigd was en hij weer tot zichzelf kwam, en al die menschen zag, die hem zoo verrast en verbaasd aanstaarden, en als hij dan Bora en Lisa zag bedelen aan de tafeltjes, o, dan schaamde hij zich diep en voelde hij, dat hij zijn lieve Mama schande aandeed, door hier om geld te spelen als een gemeene bedeljongen, en dat hij haar nagedachtenis ontheiligde. Op zulke oogenblikken had hij wel weg willen vluchten, ver weg van vader Honka, die toch zoo goed voor hem was, en van Lisa en Bora, die hem toch lief hadden, en van de andere Zigeuners, die hem toch barmhartigheid betoond hadden, toen hij alleen rondzwierf en geen dak had boven zijn hoofd.
Zwijgend en in zichzelf gekeerd volgde hij vader Honka dan naar het kamp terug, en dan zocht hij de eenzaamheid om aan zijn lieve Mama
| |
| |
te denken, die hij maar niet vergeten kon.
Gelukkig kwamen er een paar regendagen, waarom vader Honka besloot, in het kamp te blijven. De anderen, die langs de huizen bedelden, trokken er wel op uit, en keerden 's avonds gewoonlijk met brood, koek, chocolade, tabak en cigaretten naar het Spookhuis terug. Zij leden nooit gebrek. Kregen zij niet genoeg, dan gingen zij het hier of daar stelen, en de politie stond daar in de meeste gevallen machteloos tegenover.
Paolo begon zich meer en meer ongelukkig te voelen onder de Zigeuners, ook al deed niemand hem eenig leed. Hun gansche wijze van leven stuitte hem tegen de borst, en zijn bedeltochten langs de theetuinen vervulden hem met walging. Toch kon hij, zoolang hij in het kamp bleef, niet weigeren om mede te gaan. Hij moest kiezen of deelen: bedelen of vertrekken. En tot het laatste ontbrak hem de moed. Hij durfde niet weer opnieuw alleen de wereld in te gaan, zonder iemand, tegen wien hij een woord kon spreken, zonder liefde te kunnen ontvangen of die te kunnen geven. Neen, hij durfde niet.
Maar hij werd er toe genoodzaakt.
Er kwam een mooie Zondag. Al vroeg in den morgen passeerden velen het Spookhuis te voet, per fiets of per auto. 't Zou ongetwijfeld een drukke dag worden. Tal van bezoekers zouden de theetuinen bevolken en aan het strand zou het een levendige drukte worden.
Vader Honka besloot er zijn voordeel mede te doen. 's Middags trok hij er met zijn jeugdig drietal op uit, eerst naar den Ouden Deijl, waar aan de vele tafeltjes geen plaatsje onbezet was. Onophoudelijk reden auto's af en aan, en rijtuigen, - 't was er op den weg soms levensgevaarlijk. Als altijd luisterde men met belangstelling naar de muziek en trok Paolo ieders aandacht. En de menschen waren mild op dezen schoonen zomermiddag met zijn blauwen hemel en gouden zon- | |
| |
netje. Lisa en Bora konden tevreden zijn over hetgeen haar in de handen werd gedrukt.
Van den Ouden Deijl gingen zij naar den Nieuwen, en vandaar langs den Haagweg en door de overschoone laan van het kasteel Oud-Wassenaar naar ‘de Kieviet’ waar het zoo druk was, dat vele bezoekers zelfs geen plaatsje konden bemachtigen. De Hindelooperkamer had geen tafeltje onbezet en de groote serre, evenals de tuin zelf, zat meer dan vol. De bedienden wisten geen raad om iedereen te helpen en werden zenuwachtig van de drukte.
Vader Honka nam aan den ingang plaats en begon zijn gewone concert. Tal van wandelaars, die niet van plan waren om den tuin in te gaan, bleven een poosje luisteren en richtten dan onwillekeurig hun blik op den kleinen jongen, die zoo prachtig speelde en door zijn bevallig uiterlijk iedereen aantrok.
Toen op een keer weer een stuk afgespeeld was en zij een poosje rust hadden, werd Paolo plotseling doodsbleek, en zijn strijkstok trilde hem tusschen de bevende vingers. Want op een kleinen afstand tegenover hem ontwaarde hij Gerrit Volder, die hem met een spottenden blik onafgebroken aanstaarde, terwijl een valsch lachje zijn vuil gelaat nog meer ontsierde.
Een geweldige schrik maakte zich van hem meester. O, hij twijfelde er geen oogenblik aan, of straks zou Gerrit tot hem komen en trachten, hem opnieuw in zijn macht te krijgen. Paolo voelde zich den adem hokken in zijn keel en hij beefde over al zijn leden. En 't was hem onmogelijk zijn blik van Gerrit af te wenden, die hem onophoudelijk aanstaarde, zooals een slang zijn slachtoffer biologeert, dat hij straks den giftigen beet zal toebrengen. Hij had zijn armen wel naar Gerrit willen uitstrekken, om hem om genade te smeeken. Maar neen, neen, hij wilde niet met Gerrit medegaan om opnieuw zijn slaaf te worden,
| |
| |
o neen, in geen geval. Hoe invuil zag hij er uit van het hoofd tot de voeten, en hoe valsch was de lach, die niet van zijn lippen week.
O, maar vader Honka zou hem beschermen. Gerrit zou het niet wagen, hem lastig te vallen, en in het kamp zou hij niet durven komen. De Zigeuners zouden hem daar zeker niet dulden.
Vader Honka hief den stok op en begon opnieuw te spelen. Paolo moest mededoen, maar zijn blik was voortdurend op Gerrit gericht, en hij zag, dat deze langzaam nader kwam. Paolo speelde slecht, hij had bijna geen bedwang over zijn vingers. Vader Honka keek hem verwonderd aan, en merkte op, hoe bleek hij zag.
Gerrit Volder kwam langzaam dichterbij en stond eindelijk naast hem, en steeds keek hij Paolo met zijn valsche oogen aan. Hij bracht zijn mond dicht bij het oor van Paolo en zei fluisterend:
‘Kom straks buiten het hek, ginds achter het fietsenrek. Ik moet je spreken.’
‘Neen,’ zei Paolo, ‘ik doe het niet.’
‘Je mòèt, hoor-je, je mòèt!’
‘Neen, pas op, dat vader Honka je niet ziet, want...’
‘Kan mij wat schelen. Hier dichtbij staan twee agenten. Ik zal hun zeggen, dat je weggeloopen bent van Tichelman, en dan zullen ze je terugbrengen naar de schoenmakerij...’
‘Neen, neen, o, ik zal komen,’ zei Paolo, wiens spel thans zoo valsch klonk, dat vader Honka hem aankeek met een blik, waarop duidelijk de vraag te lezen stond:
‘Hoe heb ik het met je, Paolo, scheelt er wat aan?’
Gerrit lachte triomfantelijk. Hij wist thans zeker, dat Paolo komen zou; hij zou immers niet dùrven wegblijven? Gerrit begaf zich naar de afgesproken plaats, om daar de komst van Paul, zooals hij hem altijd noemde, af te wachten. Ha, thans zou er een einde komen aan de armoede, die hij
| |
| |
geleden had al den tijd, dat Paul van hem weggevlucht was. Hij zou hem voor de tweede maal niet zoo gemakkelijk laten ontsnappen, daar kon Paultje op rekenen. En spelen zou hij voor hem van den morgen tot den avond, tot hij er kramp van in zijn vingers kreeg. Hij had thans armoede genoeg geleden, maar van nu af zouden de rijke dagen voor hem aanbreken.
Met ongeduld wachtte hij Paolo's komst af.
't Was een druk plekje, waar hij hem bescheiden had, eigenlijk veel te druk voor het doel. Onophoudelijk liepen er menschen langs het meterlange rek, om fietsen te halen of te brengen, en er vormden zich groepjes van dames en heeren, die niet dadelijk konden vinden, wat zij zochten. Gerrit zag te laat in, dat hij een bijzonder ongeschikte plek uitgekozen had. Maar hij wachtte geduldig, want Paul zou wel komen, o, ongetwijfeld.
Doch Paolo kwam niet. Zoodra Gerrit zich verwijderd had naar de afgesproken plaats, die maar enkele meters voorbij den ingang van den tuin lag, was Paolo besloten, zijn bevel niet op te volgen, en opnieuw te vluchten. En hij maakte van de groote drukte gebruik om zich dwars door den theetuin te begeven en zich door een anderen uitgang te verwijderen.
Schichtig keek hij achterom, of hij misschien gevolgd werd. Neen, gelukkig niet. Wel zag hij de oogen van menigen bezoeker op zich gericht, maar Gerrit Volder stond nog aan de tegenovergestelde zijde van den tuin. Waarheen zou hij thans vluchten? O, hij wist het. Dichtbij lag het villa-park ‘de Kieviet’, en daarachter verhieven zich de duinen. Als het hem gelukte, die onopgemerkt te bereiken, zou hij zich hier of daar tusschen het kreupelhout, dat daar groeide, kunnen verbergen. In gebogen houding spoedde hij zich voort. Als Gerrit zijn vlucht maar niet had gezien. Hij snelde voort, zoo hard hij kon. Na enkele minuten had hij den voet der duinen
| |
| |
bereikt. De blanke toppen verhieven zich hoog boven hem. O, als hij dien eersten hoogen heuvel maar vast achter zich had, dan was hij voorloopig veilig.
Hij ijlde tegen de hoogte op, maar zijn voeten zonken diep weg in het mulle zand en hij kon slechts met moeite den top bereiken. Daar wilde hij even uitrusten om op adem te komen, en hij keek langs den afgelegden weg, of hij vervolgd werd.
Er voer een schok door zijn lichaam.
Ginds, nog heel ver, kwam Gerrit Volder hem nagesneld, en deze wenkte hem toe, dat hij bij hem moest komen.
Voort vloog Paolo weer, zoo snel zijn voeten hem konden dragen.
Helaas, Gerrit had zijn vlucht opgemerkt. Zoodra de muziek zweeg, had hij uitgezien, of Paul kwam, en toen deze wegbleef, had hij al dadelijk argwaan gekregen. Hij was naar den ingang van den theetuin teruggekeerd en zag daar alleen vader Honka staan, die niet begreep, waarom Paolo zich zoo plotseling verwijderd had. Maar hij meende, dat hij wel spoedig zou terugkeeren. De gedachte kwam niet bij hem op, dat Paolo gevlucht kon zijn. Doch Gerrit had dat dadelijk begrepen.
Brutaalweg wendde hij zich tot vader Honka, en vroeg:
‘Waar is Paul gebleven?’
‘Daarheen,’ zei de oude man, naar den tegenovergestelden kant van den tuin wijzende. ‘Maar wat moet jij van Paolo? Ken je hem?’
Gerrit gaf geen antwoord. Hij wist thans, wat hij weten wilde, en liep den tuin in, om Paolo te achtervolgen.
't Was Paolo's geluk, dat een kellner den haveloozen bedeljongen terug jaagde, want daardoor kreeg Paolo een flinken voorsprong op zijn vervolger. Deze liep om den tuin heen en snelde Paul na, dien hij in de verte zag wegvluchten. Eindelijk zag hij hem verdwijnen achter den eersten duintop.
| |
| |
Gerrit lachte schamper.
‘Wacht maar, kereltje, dacht je mij te ontsnappen? Geen nood, ik zal je wel krijgen, en wee dan je gebeente!’
Hij snelde tegen den heuvel op, en toen hij den top bereikt had, zag hij heel ver Paolo, die liep, wat hij loopen kon, om zijn kwelgeest te ontvluchten.
Herhaaldelijk keek Paul schichtig om, en tot zijn schrik ontwaarde hij, dat Gerrit de vervolging nog steeds niet opgegeven had. En wat nog erger was, hij kon het zich niet ontveinzen, dat de afstand tusschen hem en zijn vijand langzaam maar zeker kleiner werd. Gerrit won op hem, en met ontzetting zag hij het oogenblik naderen, waarop deze hem zou hebben ingehaald. Gerrit kon immers veel harder loopen dan hij!
Maar hij nam het vaste besluit, niet met Gerrit mede te gaan. O, hij wist het, dat Gerrit hem slaan zou, vreeselijk slaan, maar nog liever liet hij zich dood slaan, dan zich opnieuw aan hem te onderwerpen.
Hij snelde voort, zoo hard hij kon.
O, was hij maar bij vader Honka gebleven! Die zou hem wel beschermd hebben... Maar neen, dan zou Gerrit hem verraden hebben bij de politie, en dan zou hij teruggevoerd zijn naar het huis van ellende bij Tichelman. Neen, neen, ook dat wilde hij niet.
Ach, zag hij maar ergens uitkomst!
Voort snelde hij, heuvels over en dalen door. Waarheen hij ging, wist hij zelf niet. 't Was hem trouwens volmaakt onverschillig, als het hem maar gelukken mocht, aan Gerrit te ontsnappen.
Maar deze gaf de vervolging niet op.
En steeds werd de afstand kleiner.
Paolo hoorde, hoe Gerrit hem toeriep, dat hij zijn vlucht zou staken, en het ontging hem niet, dat die stem reeds dicht achter hem klonk.
O, hij kon haast niet meer van vermoeidheid,
| |
| |
zijn beenen weigerden haast den dienst. En de viool en den strijkstok hinderden hem niet weinig in zijn vlucht, maar krampachtig hield hij ze omklemd. Voort snelde hij, steeds voort.
Plotseling zag hij, waarheen zijn vlucht hem had gevoerd. Hij herkende het terrein. Ginds kronkelde de weg van het dorp naar de zee als een lint tusschen de duinen door, daar was het Wassenaarsche Slag, en die hoogte daar was de Klip, waar hij muziek gemaakt had voor de meisjes en jongens, die een rijtoer maakten met de ezels. Spoedig zou hij die plaats bereikt hebben. Hij zag voetgangers en auto's en fietsen, die zich van en naar de zee begaven, en een Zigeunermeisje liep bedelende achter de voorbijgangers.
Hij hoorde Gerrit heel dicht achter zich. Weldra zou deze zich op hem werpen en hem slaan en stompen...
Thans was hij het prikkeldraad genaderd, dat den weg scheidde van de duinen. Vlug als een kat klom hij er overheen, en snelde voort naar het Zigeurmeisje, dat bedelende naast een dame op een fiets liep.
Ook Gerrit was over het prikkeldraad geklommen. Paolo hoorde hem met een sprong op den weg terecht komen.
Hij ijlde voort naar het Zigeunermeisje en toen hij haar bereikt had, wierp hij zich op zijn knieën, en strekte de armen naar haar uit en riep haar smeekend toe:
‘O, help mij! Red mij!’
Toen boog hij angstig het hoofd, en wachtte de slagen af, die Gerrit hem thans ongetwijfeld zou gaan toebrengen. Hij kon niet meer...
|
|