| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Droeve dagen en een moedig besluit.
Wat was er intusschen van Hetty Mertens geworden, de zuster van mevrouw Burling? Was zij inderdaad ongelukkig geworden en had haar vader gelijk gehad, toen hij haar waarschuwde voor Paolo di Verona? Hoe kwam het, dat zij na de geboorte van haar kindje slechts één brief meer geschreven had? Leefde zij nog?
Al enkele maanden na haar huwelijk had zij ingezien, dat haar Vader gelijk had gehad, maar zij was te trotsch, om dat te bekennen, en zij trachtte zichzelf diets te maken, dat het niet waar was. Paolo was inderdaad op weg om een groot kunstenaar te worden, maar hij had den hoogsten top op de ladder van den roem nog niet bereikt, toen hij met Hetty trouwde. Hij was uit een armoedige familie afkomstig; zijn schoone spel had, toen hij een kind was, de aandacht van een paar kunstkenners getrokken, die hem op hun kosten op het conservatorium te Rome plaatsten, om hem tot een kunstenaar te laten vormen. Maar toen hij nu door zijn huwelijk met Hetty plotseling een niet onaanzienlijk vermogen kreeg, waren zijn beenen niet sterk genoeg om de weelde, waaraan hij van huis uit allerminst gewoon was, te kunnen dragen. Al spoedig meende hij het hoogste in de kunst te hebben bereikt en begon hij zijn studiën te verwaarloozen. Weldra teerde hij alleen nog op den ouden roem, dien hij zich in vroeger tijd verworven had, en was hij altijd omringd door
| |
| |
een drom van zoogenaamde vrienden, die hem een groot kunstenaar noemden en hem op allerlei wijzen vleiden en ophemelden. Maar inderdaad was het hun te doen om mede te genieten van de weelde, welke hij zich kon veroorlooven.
Hij begon een vroolijk leventje te leiden en zijn vrouw te verwaarloozen. En toen deze hem aanraadde, zijn valsche vrienden te vermijden en zich opnieuw ijverig op de studie toe te leggen, om zich als kunstenaar te kunnen handhaven, werd hij gemelijk en knorrig, en vond hij het vervelend, dat zij altijd bij hem was en dat niets haar kon ontgaan, van hetgeen hij deed. Hij huurde dus een huis in Rome en betrok het met haar, maar meestal was hij niet thuis, daar hij in vele steden van Italië engagementen voor concerten had.
Toen voelde Hetty zich opnieuw eenzaam en verlaten, en drong zich telkens weer de gedachte aan haar op, dat haar Vader toch niet geheel ongelijk had gehad.
Angstvallig las zij de dagbladen na, om te zien, hoe het spel van haar man door de kunstcritici beoordeeld werd, en het ontging haar niet, dat zijn roem meer en meer begon te tanen. Sommige critici zeiden het ronduit, dat zijn spel niet àf was en getuigde van te weinig nauwgezette studie. Een schreef er zelfs, dat hij wat minder moest jagen en paardrijden, en dat hij zonder hard werken nooit het hoogste in de kunst zou bereiken.
Intusschen leidde Paolo di Verona een vroolijk leventje, dat hem een schat van geld kostte. En zijn kunst verwaarloosde hij meer en meer. Wanneer hij de ongunstige critieken las, lachte hij er om met zijn vrienden, die zijn spel hemelhoog verhieven en beweerden, dat die artikelen geschreven werden door kunstbroeders van minder allooi, die jaloersch waren op zijn roem en geluk.
Maar inwendig was hij woedend, en thuis
| |
| |
scheurde hij de bladen, waarin die stukken opgenomen waren, aan flarden.
De geboorte van den kleinen Paolo bracht echter verandering. Hij was meer dan gelukkig met zijn kleinen stamhouder en kuste moeder en kind herhaaldelijk. En hij juichte:
‘Als mijn jongen geen groot artist zal worden, zou het wel een wonder wezen, want zoowel van vaders als van moeders kant vloeit hem het kunstenaarsbloed door de aderen. En aan mij zal het niet liggen, als hij het niet wordt.’
Hij was door de geboorte van den kleinen vent werkelijk ernstiger gestemd, en begon zich met nieuwen lust op de studie toe te leggen. Ook bleef hij veel meer in de stad. Dat was echter geen eigen verkiezing van hem. 't Kwam, doordat hij veel minder dan voorheen werd uitgenoodigd, om in andere plaatsen concerten te komen geven. Zijn naam had geen goeden klank meer, zijn roem was bijna geheel verdwenen. Dat bleek hem duidelijk, toen hij trachtte zich met twee groote kunstenaars te vereenigen, om een kunstreis door Italië te maken. De beide heeren bedankten beslist voor de eer, al was hun weigering dan ook in hoffelijke bewoordingen gesteld.
Het moet gezegd worden, dat Paolo zeer goed begreep, waar de schoen wrong, en hij besloot niet te rusten, voor hij zijn ouden naam opnieuw heroverd had. Hij studeerde dus veel, en Hetty voelde zich weer zoo gelukkig als vroeger. Vooral ook omdat hij zijn verkeerde vrienden vermeed en veel kalmer leefde. Wel een half jaar lang studeerde hij met den grootsten ijver, en toen hij daarna weer een concert gaf, smaakte hij de groote voldoening, dat er veel gunstiger over zijn spel geschreven werd. In een paar bladen voorspelde men hem zelfs een schoone toekomst.
Hij was zeer trotsch op zijn succes, en ook Hetty voelde er zich gelukkig door. Helaas, 't was slechts van korten duur. Paolo meende thans ge- | |
| |
noeg gedaan te hebben. Hij verwaarloosde zijn studiën meer en meer en wierp zich in een maalstroom van vermaken, die hem veel geld kostten en zijn gezondheid benadeelden.
De arme Hetty begon de toekomst donker in te zien. Zij kon het zich niet langer ontveinzen, dat Paolo nooit genoeg geestkracht zou toonen, om zich in zijn kunst te bekwamen en zijn valsche vrienden, die hem ten verderve voerden, voor goed den rug toe te draaien.
Hij zonk al dieper.
Zoo gingen er eenige jaren voorbij. Jegens Hetty was hij gewoonlijk gemelijk en knorrig, en naarmate zijn gezondheid verminderde, werd zijn humeur onaangenamer. Alleen voor den kleinen Paolo koesterde hij de grootste liefde, en het was zijn vaste voornemen, van zijn zoon een groot kunstenaar te maken. Hij gaf hem al vioolles, toen zijn kleine handjes bijna nog niet eens het instrument konden vasthouden. Maar de kleine Paolo toonde inderdaad een grooten aanleg voor de kunst te hebben, en niet alleen aanleg, maar ook liefde. Als zijn vader viool speelde, kon hij er uren lang doodstil naar zittten luisteren, en dan kwam er een blos op zijn wangen en een bijzondere gloed in zijn oogen.
En zelf maakte hij groote vorderingen. Toen hij zes jaar oud was, noemden de vrienden van z'n vader hem een wonderkind, dat eenmaal de wereld verbaasd zou doen staan over zijn spel.
De kleine Paolo was geen gewoon kind. Hij was stil van aard, en bijzonder fijngevoelig. Een hard woord van zijn vader, zelfs al was het niet tegen hem gericht, deed hem opschrikken, en dan ging er een siddering door zijn tenger lichaam. Als zijn moeder zich verdrietig toonde, kromp hij haast ineen van smart en kon hij soms plotseling in tranen uitbarsten. Hij was groot voor zijn leeftijd, maar slank en tenger gebouwd. Zijn huid had de donkere tint van zijn vader, en zijn
| |
| |
mooie, g oote oogen waren gitzwart, maar hij had het blonde haar van zijn moeder, en het golfde hem in krullen tot over de schouders. Als hij met zijn Mama door Rome's straten wandelde, trok hij in zijn lichtblauw fluweelen costuumpje ieders aandacht, en menige moeder bleef vol bewondering een oogenblik staan, om hem na te kijken.
En niet alleen van muziek hield hij veel, hij had ook oog voor de schoonheid van lijn en kleur. Goudgerande wolkjes aan den donkerblauwen Italiaanschen hemel brachten hem in bewondering, een mooie zonsondergang in verrukking. Als hij aan de zee was en op het groote watervlak staarde met zijn kabbelende golfjes als van vloeibaar goud, dan was hij alles om zich heen vergeten. De kleine Paolo had ongetwijfeld een fijngevoelige kunstenaarsziel.
Onbewust voelde hij, dat zijn tehuis niet onverdeeld gelukkig was, dat er iets aan ontbrak. Wàt dat was, wist hij niet; daarvoor was hij nog te jong. Maar toch wist hij, dat zoowel zijn Vader als zijn Moeder hem lief hadden met een oneindige liefde, en zonder die groote liefde zou hij diep ongelukkig geweest zijn. Van zijn Moeder hield hij wel meer dan van zijn Vader, die hem dikwijls door zijn gemelijkheid en ruwe woorden afstootte, maar toch bewonderde hij hem om zijn schoone spel, en het was zijn vurig verlangen, het eenmaal even mooi te kunnen als hij.
Hetty voelde zich diep ongelukkig. Zij wist, dat haar vermogen reeds tot ver over de helft ingekrompen was, en dat in weinige jaren ook het overige versmolten zou zijn. Want Paolo gaf veel meer geld uit, dan hij te verteren had, waarbij zijn valsche vrienden hem niet weinig hielpen. Ook was zijn gezondheid geknakt. Zijn uiterlijk verried dat reeds, want zijn gelaatskleur was ziekelijk bleek geworden en hij had twee vurige blosjes op zijn wangen, die duidelijk aantoonden, dat hij ten doode
| |
| |
opgeschreven was, al kon hij misschien nog wel een paar jaar leven.
Als kunstenaar had hij in zijn vaderland zijn roem reeds overleefd. Onder de groote kunstenaars werd hij niet genoemd, en tot de goden van minderen rang wilde hij niet gerekend worden. Hij schold op de critici, die hem in de dagbladen de waarheid zeiden, en werd bitter tegen zijn vaderland, dat, zooals hij zeide, zijn groote zonen niet eerde en met ondank beloonde. Hij zocht allerminst meer de schuld bij zichzelven.
Plotseling nam hij het besluit, zijn vaderland, dat hem niet de noodige eer bewees, te verlaten en naar Frankrijk te vertrekken. Het schoone heerlijke Parijs wist niet alleen de kunst te waardeeren, maar ook haar beoefenaren. Dáár zou hem wel de de hulde worden gebracht, die hij verdiende.
Zoo verliet hij dus met Hetty en den kleinen Paolo Italië en reisde naar Parijs. Doch reeds zijn eerste concert daar gaf hem een groote teleurstelling en bracht hem, in plaats van roem en eer, een bittere ontgoocheling. Geen enkel blad schreef met waardeering over zijn spel, en men vroeg hem ronduit, waar hij de brutaliteit vandaan haalde, met zùlk spel op te treden voor een publiek, dat aan het allerbeste gewend was. Hij moest eerst maar eens een paar jaar ernstig studeeren, eer hij er nogmaals over kon denken, opnieuw op te treden.
't Was voor Paolo di Verona de genadeslag. Hij wierp zich opnieuw in een maalstroom van vermaken, die hem ontzaglijk veel geld kostten en de levenskracht, die hem nog restte, uitputten. De kleine Paolo was negen jaar, toen hij op zekeren dag thuis kwam en aan Hetty bekende, dat haar vermogen verteerd was en dat zij niets meer bezaten.
Doodsbleek hoorde Hetty haar vonnis aan. Voortaan zou dus armoede haar deel zijn. Ellende en kommer waren de schrikbeelden, die haar aan- | |
| |
grijnsden. Haar oogen vulden zich met tranen, als zij aan haar kleinen Paolo dacht. Wat zou zijn toekomst zijn? Wat moest er van het arme kind worden?
‘Schrei niet, Hetty, houd maar goeden moed,’ vervolgde Paolo met overtuiging. ‘'t Zal spoedig anders worden, Hetty, weldra zijn we weer rijk, veel rijker, dan ooit te voren. Ik ken een geheim, Hetty...’
‘Een geheim?’
‘Ja, ik ken het geheim om veel geld te winnen, zooveel als ik maar wil. Maar daarvoor heb ik je juweelen en andere sieraden noodig, Hetty. Geloof mij maar, alles zal weer in orde komen. Ik weet het zeker. Geef mij ze, Hetty!’
Paolo sprak gejaagd, en zijn oogen schitterden koortsachtig, terwijl de blosjes op zijn wangen rooder waren dan ooit.
Maar Hetty wilde niet. Moest dan ook haar laatste bezitting verdwijnen? Want van dat geheim geloofde zij niets.
Toen werd Paolo driftig. Hij stampvoette van toorn en sloeg met zijn vuist op de tafel. De kleine Paolo sidderde van ontzetting en vloog zijn moedertje om den hals. Het kind zag doodsbleek.
Maar nòg bleef Hetty weigeren.
Toen begaf Paolo zich naar de slaapkamer, en haalde haar juweelen en gouden sieraden uit het kastje, waarin zij geborgen waren. Haastig verliet hij het huis, om ze ten gelde te maken, en den volgenden morgen verliet hij met Hetty en zijn kind Parijs, om zich naar Monte Carlo te begeven, waar hij aan de speelbank het verlorene wilde terugwinnen. O, hij kende immers een geheim, waardoor van verliezen geen sprake kon zijn?
Hetty volgde hem met een hart vol droefheid. Wat moest van dat alles het einde zijn?
Het kwam spoediger, dan zij gedacht had.
Reeds na enkele dagen was ook hun laatste geld verdwenen. Zij hadden maar ternauwernood
| |
| |
genoeg over om de hôtelrekening te voldoen, en waren verplicht hun intrek te nemen in een klein armoedig vertrekje in een achterbuurt. Om niet van honger te sterven, zag de eenmaal gevierde man zich gedwongen violist te worden bij een gezelschap, dat 's avonds in een café concerten gaf. Dieper kon hij wel niet vernederd worden. Hij voelde zich dan ook diep rampzalig.
Maar zijn vernedering duurde niet lang. Tegen het ongeluk was zijn wankele gezondheid in het geheel niet bestand en hij ging zienderoogen achteruit. Al spoedig kon hij het huis en weldra ook het bed niet meer verlaten. En de dokter schreef versterkende middelen voor.
Ach, waarvan moesten zij betaald worden?
Met het schaamrood op de kaken verkocht Hetty enkele kleedingstukken, die van kostbare stof vervaardigd waren en haar weer gedurende eenigen tijd in staat stelden te leven. 't Werd voor haar een treurige lijdensgeschiedenis. Maar zij verdroeg elke vernedering ter wille van haar man, wien zij het aan niets wilde laten ontbreken.
Doch angstig vroeg zij zich af, hoe het moest gaan, als zij weldra niets meer te verkoopen had. Soms wrong zij in vertwijfeling de handen, als zij daaraan dacht.
In den nazomer, midden in den nacht, blies Paolo den laatsten adem uit. Hetty zat aan zijn bed en hield zijn hand in de hare. De kleine Paolo sliep, en zij wilde hem niet wekken. Zij drukte den doode de oogen toe en schreide haar leed uit.
Wat moest zij thans beginnen?
Urenlang zat zij aan het doodsbed en peinsde en peinsde.
Eindelijk stond zij op. Zij had haar besluit genomen.
Als Paolo begraven was, zou zij naar Holland gaan, naar het goede, lieve vaderland, en zij zou terugkeeren naar haar vader en hem vergiffenis vragen voor haar eigenzinnigheid en koppigheid,
| |
| |
en o, ze wist het zeker, dan zou haar vader het haar vergeven, al was het alleen maar om de wille van haar Paolo, zijn kleinkind, dat hij toch zeker niet verstooten zou.
In dit besluit vond ze nieuwe kracht en nieuwen levensmoed. En dit laatste vooral zou zij noodig hebben, want groot was de afstand, die haar scheidde van Amsterdam, haar geboorteplaats, waar zij haar vader hoopte terug te vinden. En hoe moest zij er komen? Als zij de begrafeniskosten betaald had, zou er maar bitter weinig overschieten, dat zij het hare kon noemen, àls er tenminste nog iets overschoot. Hoe moest zij dan de verre reis maken? Moest zij dan te voet door Frankrijk, België en een groot deel van Nederland trekken, en wellicht bedelen om een stukje brood voor haar en haar kind?
O, als het niet anders kon, zou zij het doen. Voor haar lieveling wilde zij zich de diepste vernedering getroosten.
Toen zij haar besluit genomen had, stond zij op en legde zich naast haar kind op bed. Wat was deze bedroefd, toen hij den volgenden morgen vernam, dat zijn Vader gestorven was, dat hij nooit meer diens stem zou hooren, en dat men hem weldra begraven zou, diep in den grond.
Hij huiverde bij die gedachte.
En zijn Mama vertelde hem, dat zij besloten was naar Holland te gaan, om zijn Grootpapa op te zoeken, die hem ongetwijfeld zou liefhebben en voor hem zou zorgen.
‘Is Holland ver, Mama?’ vroeg hij. ‘En waarom is Grootpapa nooit bij ons geweest? En hoe moeten wij bij hem komen?’
‘Holland is erg ver, lieveling, en hoe wij er moeten komen, weet ik niet. De begrafenis van Papa zal veel geld kosten, misschien wel alles, wat ik ontvang, als ik alles verkoop, wat wij nog hebben...’
‘Alles?’ vroeg Paolo. ‘Maar niet Papa's viool,
| |
| |
Mama. O, neen, die wil ik houden als een gedachtenis. Hoe mooi kon Papa er op spelen, zoo zacht en teer en aangrijpend. Neen, Mama, niet die viool!’
‘Goed kind, alles dan, behalve die viool. Maar ik vrees, dat wij niets over zullen houden en dat wij te voet de reis moeten ondernemen. Geld om per trein te reizen, hebben wij niet. Maar dat is niet erg, lieveling. Al moeten we veel ontberen, elke dag zal ons nader brengen tot Grootpapa, die ons lief zal hebben en bij wien we weer gelukkig zullen worden.’
En zij drukte Paolo aan haar hart en kuste hem.
Drie dagen later had de begrafenis plaats. 't Was maar een eenvoudige stoet, die naar het kerkhof ging, en slechts twee personen volgden de kist. Maar zij deden het met een hart vol droefheid, en Paolo huiverde bij de gedachte aan het kille graf, waarin zijn vader ging rusten.
Toen de kist in de groeve was neergelaten, wierp Paolo er de veldbloemen op, die hij 's morgens had geplukt, en zwijgend keerden zij naar hun armelijk kamertje terug. Hetty's besluit stond vast: den volgenden morgen zouden zij de groote reis ondernemen, en zooals zij vermoed had, te voet, want de begrafeniskosten verslonden bijna al het geld, dat zij voor haar laatste bezittingen ontvangen had. Slechts een kleinigheid restte haar. 't Zou een treurige reis worden, dat ontveinsde zij zich niet, en zij zou moeten bedelen, om met haar kind niet van honger te sterven. Maar zij kon niet anders, want haar berouw drong er haar toe, zich naar haar Vader te begeven, om hem vergiffenis te vragen voor het leed, dat zij hem berokkend had. O, als hij nog maar leefde.
Toen zij zich 's avonds naast haar kind te slapen legde, wist zij, dat het de laatste nacht was, dat zij een dak boven hun hoofd zouden hebben. En angstig dacht zij aan de lange reis, die zij maken moesten. Maar toch, vol moed wilde zij die ondernemen. Vermoeid en afgetobd viel zij eindelijk in slaap.
| |
| |
's Morgens voelde zij zich opgewekt en bemoedigd. Zij berustte er in, dat haar man van haar weggenomen was, en hoewel zij hem met droefheid gedacht, toch was het haar, of zij van een last ontheven was, nu zij althans voor hem niet meer behoefde te zorgen. Want die zorgen hadden haar terneder gedrukt, omdat zij onmachtig was om hem te geven, wat hij noodig had. En herstel was immers reeds sedert lang uitgesloten. Het einde mòèst de dood zijn. En zij beschouwde het als een geluk, dat aan zijn lijden een einde gekomen was. Het leven had hem verder niets meer kunnen geven dan vernedering en ellende.
Zij pakte een weinig ondergoed voor haar en Paolo bij elkaar en borg het in een eenvoudigen zak, dien zij met een paar draagbanden om de schouders gemakkelijk op haar rug kon dragen. Ook enkele levensmiddelen nam zij mede. Eindelijk waren zij geheel voor de reis gereed. Paolo droeg de viool van zijn vader, en zoo verlieten zij het armoedige vertrekje, waar zij zooveel verdriet hadden ondervonden.
Weldra hadden zij de stad verlaten. 't Was prachtig weer. De zon lachte aan den hemel, en overal bloeiden, hoewel het reeds najaar was, de heerlijkste bloemen. In 't Zuiden van Frankrijk immers wordt het haast geen winter.
Bemoedigd stapten zij voort.
O zeker, Hetty had nog wel eenig geld bij zich, en een klein deel van de reis zou ze dus wel per trein hebben kunnen doen, maar zij wilde het liever besparen voor moeilijker tijden, die, dat wist zij zeker, ongetwijfeld komen zouden. Ook wilde zij het vreeselijke oogenblik, waarop zij om een bete broods zou moeten bedelen, zoo lang mogelijk uitstellen. 't Scheen haar bijna het ergste toe, wat haar thans nog kon overkomen.
Hun tocht voerde in westelijke richting, naar Nizza.
Paolo was nog een kind en verdiepte zich nog
| |
| |
heel weinig in de toekomst. Wel dacht hij nog elk oogenblik met droefheid aan zijn vader, die thans rustte ginds op het kerkhof, maar toch voelde hij zich als van een zwaren druk bevrijd, nu hij niet meer diens lijden zag en zijn gekreun niet meer hoorde. Het schoone weder en de gouden zon deden ook op hem hun opwekkenden invloed gelden.
Met zijn groote, sprekende oogen keek hij onder het loopen dikwijls zijn moeder aan, en hij zag, dat een klein blosje haar bleeke wangen kleurde, en soms lachte zij hem vol liefde toe en liet haar hand rusten op zijn schouder, waar zij geheel schuil ging onder zijn blonde, krullende lokken, die hem nog altoos in weelderigen overvloed tot bijna op zijn rug neerhingen.
De weg voerde door een breede laan. Rechts verhief zich het hooge gebergte, en links zagen zij de schoone Middellandsche Zee met haar diepe blauw en schepen met witte zeilen. En overal aan den weg verrezen prachtige villa's, waar de rijke menschen in weelde leefden en vroolijke kinderen zich aan hun dartel spel overgaven.
Maar als zij Hetty en haar kind zagen, bleven zij een oogenblik staan, om naar Paolo te kijken met zijn lange blonde krullen, waarin nog nooit een schaar gezet was, en in zijn blauw fluweelen pakje, dat hem zoo goed stond.
En niemand zou hebben kunnen vermoeden, dat die mooie, bleeke dame en dat belangwekkende kind zwervelingen waren op Gods aardbodem, en dat zij geen dak boven hun hoofd hadden en bijna geen geld, om in hun nooddruft te voorzien.
En Paolo genoot van de schoone natuur, die hem omringde, en van de bergen in de verte, wier toppen in een nevel waren gehuld, en van de heerlijke blauwe zee, die zich als een eindelooze vlakte voor hem uitbreidde.
Zoo liepen zij een paar uren, tot zij moede werden. Op een eenzamen plek zetten zij zich aan den
| |
| |
kant van den weg neder, om uit te rusten en wat van den meegenomen mondvoorraad te gebruiken. En toen zij daar een poosje gezeten hadden, haalde Paolo de viool uit haar étui te voorschijn. Liefkoozend streek hij over het dierbare instrument, waarop zijn Vader zoo heerlijk mooi spelen kon, en bij de herinnering daaraan schoten hem de tranen in de oogen.
Toen stemde hij de snaren, en weldra vulden zachte weemoedige tonen de stilte van het woud. Wàt hij speelde, had hij niet kunnen zeggen; 't was geen muziekstuk, dat hij ooit had geleerd, maar het klonk onuitsprekelijk droevig en teêr, want hij dacht aan zijn stervenden vader en aan het kerkhof ginds in de verte en aan de tranen, die zijn lieve moeder in den laatsten tijd zoo menigmaal had geschreid.
En het teergevoelige kind sidderde herhaaldelijk onder zijn spel, en zijn wangen waren bleek, en zijn mooie oogen stonden droef.
Eindelijk kwam zijn strijkstok tot rust, en zelf onder den indruk van hetgeen hem bezield had onder zijn spel, bleef hij bewegingloos zitten, starend op den grond, die baadde in het zonnelicht.
Langzamerhand kwam zijn teer gemoed weer in evenwicht, en hoorde hij de vogels kwinkeleeren in het geboomte en zag hij de bloemen om zich heen. En hij zag zijn moedertje naast hem zitten, leunend tegen een boomstam, en zij lachte hem toe en kuste hem. En toen vond hij de wereld weer schoon en voelde hij zich gelukkig. Weer gleed de strijkstok over de snaren, maar thans klonk er een jubellied, dat hij menigmaal met zijn Papa had gespeeld. 't Was heerlijk, om te hooren.
Toen hij eindelijk weer met spelen ophield, zag hij, dat zijn moedertje sliep, en hij zag ook, hoe bleek zij zag. O, zeker moest de lange wandeling haar vermoeid hebben.
Heel zacht borg hij de viool weer op, en hij strekte zich dicht bij zijn moedertje uit op het
| |
| |
zachte mos, en hij keek haar in het lieve gelaat, zóó lang, tot ook zijn oogen toegingen en de slaap hem beving.
Daar lagen zij, de arme zwervelingen, van iedereen verlaten, maar volmaakt gelukkig in elkanders bezit.
Wat zou hun de toekomst nog brengen?
Had de arme Hetty haar krachten niet overschat, toen zij het besluit opvatte, den verren tocht naar het vaderland en het trouwe vaderhuis te ondernemen, te voet, en zonder middelen van bestaan? Had zij er wel aan gedacht, dat die lange tocht naar het hooge Noorden voerde, waar de hemel maandenlang met grauwe wolken is overdekt, waar koude stormen over de vlakte gieren, en sneeuw- en hageljacht den menschen in het gelaat striemen?
Was zij sterk genoeg, om dat alles te trotseeren?
Hadden de maanden van lijden, en haar verdriet, en haar zorg voor haar zieken man niet te veel van haar krachten gevergd, om nog het hoofd te kunnen bieden aan de hinderpalen, die zij op haar moeilijken weg zou ondervinden?
‘Kom Paolo, kom lieveling,’ zei ze na eenigen tijd, toen zij uit haar sluimering was ontwaakt, ‘kom, we zijn nu uitgerust. Laten we verder gaan.’
Zij stonden op en vervolgden hun tocht.
|
|