| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Het schitterende Verjaargeschenk.
De Rotterdamsche koopman Max Burling was een zeldzame geluksvogel. Eerst al door zijn huwelijk, want Alice Mertens was de liefste vrouw, die hij ooit had kunnen krijgen. Zij was de oudste dochter van den bekenden Amsterdamschen kunstschilder Mertens. Toch was zij nog maar negentien jaar, toen zij met hem in het huwelijk trad. Zij was door haar opgewektheid en vroolijk humeur het zonnetje geworden in het oude, tamelijk sombere koopmanshuis, dat Max van zijn ouders had geërfd. Zij hadden twee kinderen, beiden meisjes, Hetty en Loes, die op het tijdstip, dat dit verhaal begint, respectievelijk veertien en twaalf jaar oud waren. Hetty was een echte robbedoes, die voor geen klein geruchtje vervaard was, en door haar onbedachtzaamheid en overmoed al meermalen leelijk in de perikelen had gezeten. Loes was wat bedaarder, maar zij bewonderde haar zuster Hetty in hooge mate en volgde haar in alles na. De heer Max Burling was wàt trotsch op zijn beide spruiten, en zij konden haast geen kwaad bij hem doen.
Ook in den handel was hij een ware geluksvogel. Alles, wat hij ondernam, scheen hem wel mede te loopen. Zijn zaken breidden zich van jaar tot jaar uit, en door zijn groote handelskennis wist hij het in weinige jaren zoover te brengen, dat het huis Max Burling het voornaamste han- | |
| |
delshuis van Rotterdam geworden was. Hij had een helderen kijk op zaken en veel ondernemingsgeest. Zijn schepen voeren op alle zeeën, en hij stond aan het hoofd van groote rubber- en suikerondernemingen in onze overzeesche bezittingen, die hem tot een schatrijk man maakten. Zijn geluk was in Rotterdam en ver daarbuiten spreekwoordelijk geworden.
Nu moet het gezegd worden, dat het geld bij hem in goede handen gekomen was, want nooit klopte men bij hem tevergeefs aan, als men een beroep deed op zijn weldadigheidszin, of als er geld noodig was voor het stichten van gebouwen ten algemeenen nutte. Steeds gaf hij met milde hand.
Reeds geruimen tijd had hij het plan gekoesterd, zijn vrouw, die hij innig liefhad, een groote verrassing te bereiden, en in het diepste geheim was hij bezig, dat plan ten uitvoer te brengen. Het was hem namelijk bekend, hoewel Alice hem nooit met haar klachten lastig viel, dat zij er naar hunkerde het oude, sombere koopmanshuis te verlaten, en ergens, 't liefst in den omtrek van Den Haag, buiten te gaan wonen in een mooie, boschrijke streek, waar zij de frissche buitenlucht zou kunnen inademen en den goddelijken, blauwen hemel zien, waar zij het gekwinkeleer der vogels zou kunnen hooren en leven te midden van schoone bloemen en geurende heesters.
Daarom had hij aan den Leidschenweg, tusschen Den Haag en Wassenaar, een groot stuk boschgrond gekocht en daarop, onder leiding van een bekwaam bouwkundige, een prachtige villa laten bouwen met frissche, zonnige kamers, een heerlijk, breed terras, waarvoor een groote vijver, een auto-garage met bovenwoning voor den chauffeur, en een ruime tuinmanswoning. Het terrein was heuvelachtig en had mooie, breede beukenlanen en trotsche eikeboomen. 't Was in één woord een verrukkelijke buitenplaats geworden.
| |
| |
Alice was den 30en Juni jarig, en het was zijn voornemen, haar op dien dag met zijn geschenk te verrassen. Hij had het huis geheel naar haar smaak laten inrichten en meubileeren, en geen geld ontzien, om alles keurig in orde te maken. Toen de gewichtige dag naderde, had hij het dienstpersoneel in het geheim medegedeeld, wat er stond te gebeuren en gevraagd, of allen bereid waren, op den morgen van den 30en Juni naar de buitenplaats te verhuizen. Zij moesten dan zorgen, zonder dat Mevrouw of de kinderen er iets van merkten, voor de reis gereed te zijn, zoodat zij in de nieuwe villa dadelijk het werk konden overnemen. Keukengereedschap en alles, wat er noodig zou zijn, was daar aanwezig. Daarvoor had hij gezorgd. Het heele huis was kant en klaar, en alles stond gereed, om in gebruik te worden genomen. De dienstmeisjes Marie en Geertje, hadden om zoo te zeggen het fornuis maar aan te maken, om het vleesch te kunnen braden en het middagmaal te bereiden. Er was voor alles gezorgd. Met een auto zouden zij naar de villa worden overgebracht, zoodra hij met zijn vrouw en de beide meisjes vertrokken was.
Marie en Geertje waren opgetogen over het plan en verklaarden zich gaarne bereid, met de familie mede te gaan.
Zoo was dan alles voor de verhuizing gereed.
De dertigste Juni kwam. Hetty en Loes vlogen hun moedertje om den hals en kusten haar en brachten haar de mooiste bloemen, die zij in Rotterdam hadden kunnen koopen. En mijnheer Max Burling kleedde zich in feestgewaad en stelde voor, na het ontbijt uit toeren te gaan met den auto. 't Was prachtig weer. Het zonnetje schitterde aan een vlekkeloos blauwen hemel en zette de wereld in een gouden gloed.
‘Heerlijk!’ riep Hetty uit, terwijl zij in haar handen klapte. ‘Maar de school dan?’
| |
| |
‘O ja, de school!’ zei Loes. ‘Jammer, - 't is nog geen vacantie.’
‘Ik geef vacantie,’ zei Papa lachend. ‘Ik heb alles al in orde gemaakt, heb dus maar geen zorg. Over een uur komt de auto voor.’
‘Heerlijk! Heerlijk!’ riepen de meisjes.
En ook Mama vond het een prachtig voorstel. Ze wilde de stad graag verlaten, om een heerlijken toer te maken door bosch en veld. Zij belde de meisjes uit de keuken, en gaf haar de noodige bevelen voor het diner, en de meisjes hoorden haar met een stalen gezicht aan, zonder een spier te vertrekken. Maar zij konden hun lachen haast niet houden, want zij wisten, dat alles gereed stond voor de verhuizing, en dat binnen een paar uur het oude koopmanshuis stil en verlaten zou zijn. Zij vonden het heele geval zoo vermakelijk, dat zij het uitgierden van pret, zoodra zij weer in de keuken teruggekeerd waren. En zij dachten er niet over, de ontvangen bevelen uit te voeren. Een groot half uur later kwam de auto voor. Henk, de chauffeur, was al sedert lang in het geheim. Hij wist dus, dat zij thans geen gewonen toer gingen maken, maar dat Mevrouw, zonder het ook maar in de verste verte te kunnen vermoeden, op het punt stond het oude huis voorgoed te verlaten en haar intrek te nemen in de mooie villa aan den Haagweg. Hij behoefde niet lang te wachten. Opgewekt kwam de familie naar buiten en weldra hadden allen plaats genomen.
‘Toet-toet-toet!’ klonk de auto-horen, en voort ging het.
En nauwelijks waren zij vertrokken, of de dienstmeisjes pakten haastig de onmisbare kleedingstukken van Mevrouw en de kinderen in de gereedstaande koffers, en nog geen twee uren later sloten zij het huis achter zich dicht en vertrokken per auto naar het nieuwe huis. Daar werden de koffers weer met spoed uitgepakt, de katoenen
| |
| |
japonnetjes aangetrokken, en alles zag er uit, of zij er al maanden lang hadden gewoond.
Intusschen vermaakte de familie zich aan het Scheveningsche strand, waar zij volop genoten van den heerlijken zonneschijn en de altijd schoone zee met haar steeds aanrollende baren en nooit rustende branding. Zij genoten met volle teugen. Alleen Mevrouw keek soms haar man een oogenblik peinzend aan, omdat zij zich verwonderde, dat haar Max haar niet, als altijd, met een of ander mooi verjaarcadeau had verrast. Maar bijzonder erg verdiepte zij zich daar niet in, want zij wist wel, dat hij veel van haar hield, en dat hij ongetwijfeld wel met een of andere verrassing voor den dag zou komen. Zij kende hem wel.
Om drie uur 's middags zei mijnheer Burling: ‘Kom, laten we verder gaan...’
‘Nu al?’ vroegen Hetty en Loes als uit één mond. ‘Hè, 't is hier zoo heerlijk.’
‘Ja, nu al,’ zei Papa lachend. ‘Ik heb nog een kleine verrassing voor Mama, en voor jullie ook. We kunnen nu niet langer blijven.’
En weldra stapten zij weer in den auto en reden verder.
‘Langzaam aan, Henk,’ zei mijnheer met een knipoogje tegen zijn chauffeur. ‘De omgeving is hier overal te mooi, om er met zoo'n razende snelheid doorheen te vliegen. Rijd maar eens kalmpjes in de richting van Leiden.’
't Was een heerlijke rit. De Haagweg praalde in buitengewone schoonheid, en allen genoten van het mooie uitzicht op de buitenplaatsen en villa's, die zij passeerden.
Eindelijk naderden zij het nieuwe ‘tehuis’. Henk reed met voordacht heel langzaam. Een voetganger had den auto kunnen bijhouden.
‘O Max,’ zei Mevrouw vol bewondering, ‘kijk eens, wat een schitterend mooie buitenplaats is dat. Wat een prachtvilla! Heerlijk, om dáár te kunnen wonen.’
| |
| |
‘Schitterend, - hè, wat mooi!’ riep Hetty opgetogen uit.
‘Had je 't maar!’ zei Loes.
‘Vinden jullie het zoo bijzonder mooi?’ vroeg mijnheer lachend. ‘Henk, houd eens even op. De dames willen hier alles eens goed bekijken.’
De auto stond stil.
‘Verrukkelijk!’ zei Mevrouw. ‘Daar te wonen, schijnt me een hemel op aarde toe. Zie die bloemperken eens, en dat golvende bosch met zijn lanen van beuken en eiken, en al die bloeiende heesters...’
‘Henk, rijd de oprijlaan eens op...’ zei mijnheer.
‘Mag dat?’ vroeg Hetty.
‘Maar Max!’ zei Mevrouw.
‘Och, als het niet mag, zullen ze ons wel terugsturen. Laten we het maar wagen,’ zei mijnheer.
‘Kijk,’ zei Loes. ‘Wat een rare naam staat er op het hek: “Alhetlo”, wat zou dat beteekenen?’
‘Ja, er staat ‘Alhetlo’, zei Hetty. ‘Weet U, wat het beteekent, Papa?’
‘Maar Max,’ viel Mevrouw in, ‘ik vind het toch wel wat onbeschaamd, om hier te gaan rijden. Ken je den eigenaar misschien?’
‘Vina-je hier niet prachtig?’ zei mijnheer, die zich hield, of hij de vraag van zijn vrouw niet gehoord had.
‘Kijk, goudvischjes in den vijver,’ zei Loes. ‘'k Wou, dat ik een hengel bij me had, dan ging ik visschen. Papa doet toch net, of hij hier thuis hoort.’
‘Dat lijkt wel zoo,’ zei Hetty.
De auto had den hoofdingang bereikt en hield stil.
‘Henk schijnt te denken, dat wij hier een visite willen maken,’ zei mevrouw. ‘Doorrijden asjeblief, Henk, - ik begin mij te schamen.’
‘Neen Henk,’ zei mijnheer, ‘blijf maar staan. Ik zou niet weten, waarom wij niet eens naar binnen zouden gaan. 't Zal er wel mooi wezen, denk ik.’
Meteen stapte hij uit den auto, en stak zijn
| |
| |
vrouw de hand toe, om haar bij het uitstappen behulpzaam te zijn.
‘Maar Max, wat een dwaasheid!’ riep deze hem toe.
‘Ze kunnen ons hoogstens verzoeken, weer heen te gaan,’ zei mijnheer Burling lachend. Hij nam haar arm in den zijnen, liep het terras op en begaf zich regelrecht naar de voordeur. Hetty en Loes volgden lachend. Zij wisten al evenmin als haar moeder, wat dit alles te beteekenen had.
In plaats van behoorlijk aan te bellen, stak mijnheer Burling een sleutel in het slot, deed de deur open en trad brutaalweg binnen. Mevrouw durfde hem bijna niet volgen.
Weldra stonden zij in de groote hall, die toegang gaf tot de verschillende vertrekken in het rond. Op een tafel, in het midden van de hall, prijkte een prachtige mand bloemen.
‘O, wat mooi is het hier,’ zei Hetty zacht.
‘Prachtig, maar lieve Max, ik schaam mij,’ zei mevrouw.
Toen zei de heer Burling:
‘Lieve Alice, ik hoop, dat het je hier bevallen zal, en dat je hier gelukkig zult wezen. Dit huis is mijn verjaargeschenk. Is het naar je zin?’
Doodsbleek staarde mevrouw hem aan.
‘Mijn verjaargeschenk?’ zei ze verwonderd en verbaasd. ‘Maar Max!’
‘Is het naar je zin?’ vroeg de heer Burling nog eens. ‘En heb ik dat alles niet eens keurig voor je verborgen gehouden? Kom, laten we het huis eens gaan bezien.’
Maar plotseling sloeg mevrouw hem haar armen om den hals en kuste hem op beide wangen.
‘Dank, Max, hartelijk dank! O, wat een heerlijke verrassing is dat!’
En Hetty en Loes vlogen hun vader ook om den hals en sprongen in de grootste vreugde met hem in het rond. Hij moest wel meedoen, of hij wilde of niet.
| |
| |
‘O, heerlijk! Heerlijk!’ juichten zij om het hardst.
Er werd een deur geopend, en lachend verschenen Marie en Geertje in haar katoenen japonnetjes, precies of zij er al lang hadden gewoond. En zij feliciteerden mevrouw met haar nieuwe huis en wenschten haar geluk.
‘Maar meisjes, hoe komen jullie hier?’ riep mevrouw uit.
‘Met een auto, mevrouw,’ gaf Marie lachend ten antwoord.
‘Alles was afgesproken werk, mevrouw,’ zei Geertje. ‘Zoodra U vanmorgen vertrokken was, hebben wij al het noodigste bij elkaar gepakt, en toen kwam de auto, om ons hierheen te brengen. 't Is een prachtig huis, mevrouw, we hebben alles al bekeken!’
‘En wanneer gaan we nu verhuizen, Papa?’ vroeg Hetty.
‘We zijn al verhuisd,’ zei mijnheer Burling lachend.
‘Maar de school dan?’ zei Loes.
‘Over veertien dagen begint de vacantie,’ zei haar vader. ‘Je kunt elken dag met den trein heen en weer, en na de vacantie ga je in den Haag op school. Dat komt alles in orde.’
Hij leidde zijn vrouw en kinderen thans rond door het geheele huis, en zij vonden alles even mooi. En toen zij van binnen alles in oogenschouw hadden genomen, gingen zij buiten een kijkje nemen. Zij wandelden tusschen schoone bloemperken en door heerlijke lanen, waar eike- en beukeboomen prijkten, die al menige eeuw hadden getrotseerd en verscheidene menschengeslachten hadden zien voorbijgaan. En toen bracht mijnheer Burling hen naar de tuinmanswoning en naar de auto-garage, waar Henk al bezig was, den wagen van het stof te ontdoen. Hij begreep wel, dat er dien dag toch niet meer gereden zou worden.
En achter de garage vonden de meisjes nog een heerlijke verrassing. Daar was een kleine
| |
| |
stal gebouwd, en in dien stal stonden twee wel nog jonge, maar toch volwassen ezels, die de meisjes van top tot teen bekeken, alsof zij zeggen wilden:
‘Zoo, zijn jullie onze nieuwe meesteressen? Aangenaam kennis te maken.’
‘O, wat een leuke beesten,’ zei Hetty, en zij ging er naar toe en sloeg een van hen haar arm om den nek. En Loes liefkoosde den anderen.
‘Dit is de mijne!’ zei ze. ‘O, wat een mooi beest! En wat een zacht velletje! Hij heet Bob, hoor, ik noem hem altoos Bob. O, wat een lieve Bob. Zou ik op zijn rug kunnen zitten?’
‘Zeker!’ zei haar vader.
‘En de mijne heet Hans,’ zei Hetty. ‘Hans en Bob, dat zijn twee leuke namen. En kijk eens, wat een aardig wagentje, en wat een mooie tuigen. Van avond ga ik met ze rijden.’
‘Als je maar voorzichtig bent,’ zei Mama. ‘Een ongeluk is gauw gebeurd.’
‘Zoo hard zal het niet gaan, Mama,’ zei Hetty. ‘'t Zijn maar ezels!’
‘Vergis je daarin niet, Hetty,’ zei haar Vader. ‘'t Zijn jonge dieren, en bovendien zijn ze van Spaansch ras. Ze loopen harder, dan je je schijnt voor te stellen. Kijk, hier heb ik twee zadels met stijgbeugels. Prettig, he?’
‘Zonder zadelknop?’ vroeg Hetty. ‘Dames zitten toch schrijlings, als zij paardrijden?’
‘Vroeger wel, maar tegenwoordig niet meer. Ze rijden in den laatsten tijd net als de heeren, aan elken kant een been.’
‘Hè toe, laten wij het eens probeeren,’ zei Loes. ‘Ik heb er zoo'n zin in.’
‘Neen, meisjes, na het diner,’ zei Mevrouw. ‘'t Is nu al te laat. O, wat vind ik het hier heerlijk. 't Lijkt me alles haast een sprookje toe. Je hebt me een waarlijk koninklijke verrassing bereid, Max. En wat keurig is alles gemeubileerd. Maar hoor, wat is dat? Wat beteekent dit gebel?’
| |
| |
‘We worden geroepen voor het diner,’ zei mijnheer lachend. ‘Dit bosch heeft een tamelijk groote uitgestrektheid, zoodat ik een bel noodig oordeelde, om iedereen naar huis te kunnen roepen, als er gegeten moet worden. Dat wij nu gebeld worden is een grap van Marie of Geertje, denk ik. Ik vermoed, dat alles voor het middagmaal gereed is. Laten we naar huis gaan.’
Er was een feestmaal aangericht, en aan tafel raakte men niet uitgepraat over de heerlijke verrassing, die Papa hun bereid had. Mevrouw en de meisjes konden zich maar niet goed indenken, dat zij in haar eigen huis waren en dat zij als met een tooverslag van woonplaats waren veranderd. En werd bijna meer gepraat dan gegeten.
‘Wat zullen onze vriendinnetjes gek opkijken, als zij het hooren,’ zei Hetty. ‘Ik wed, dat zij het niet eens willen gelooven. Ik begrijp niet, Papa, dat u alles zoo goed geheim hebt kunnen houden.’
‘Ik ook niet,’ zei Loes. ‘Gaan we nu morgen met den trein naar school?’
‘Ja, Henk rijdt je met den auto naar het stationnetje, en dan brengt de trein je in een half uurtje naar Rotterdam. Je zult wel wat vroeger moeten opstaan dan voorheen, maar dat hoort zoo bij het buitenleven. En dat heen en weer reizen is maar een kleine verdrukking, want over veertien dagen begint de zomervacantie; dan is alle leed geleden.’
‘In 't geheel geen leed, Papa, ik vind het wel prettig om met den trein te gaan,’ zei Hetty. ‘Dat is weer eens een nieuwtje.’
‘Net of we al geen nieuws genoeg hebben,’ zei Mama lachend. ‘O, Max, ik kan het me heusch nog niet indenken, dat ik hier woon in dit heerlijke huis en in deze prachtige omgeving. Ik zou me volmaakt gelukkig voelen, als ik...’
Plotseling zweeg Mevrouw Burling. Blijkbaar
| |
| |
wilde zij niet zeggen, wat zij dacht. Maar haar man zei:
‘Als je? Als je wàt, lieve?’
‘Och, je weet het wel, Max. Al sedert jaren heb ik niets van mijn goeden vader gehoord, en weet ik niet eens, waar hij rondzwerft op de wereld. En evenzoo Hetty, mijn lieve zuster. Ik ben zoo bezorgd over haar en vind het zoo vreemd, dat zij mij nu al in jaren geen bericht heeft gezonden. Soms kan ik zoo onuitsprekelijk naar hen verlangen, en hoe heerlijk zou ik het vinden, als zij hier bij ons konden wezen en met ons medegenieten van deze schoone omgeving.’
‘Hoe lang is het nu al geleden, dat je haar laatsten brief ontvangen hebt?’
‘O, die dateert van kort na de geboorte van haar zoontje. Na dien tijd heb ik nooit meer iets van haar gehoord. Dat zal nu een jaar of negen geleden zijn. En Vader schreef ook al in geen jaren.’
‘Maar waarom schrijven ze dan niet?’ vroeg Hetty nieuwsgierig, want zij wist wel, dat zij nog een tante moest hebben, die evenals zij Hetty heette, maar zij kon zich niet herinneren, haar ooit gezien te hebben. ‘Grootpapa is een beroemd schilder, niet waar? De schilderijen in ons oude huis in Rotterdam zijn immers alle van hem? Maar Mama, U krijgt tranen in uw oogen! Wat is er dan toch met Grootpapa en tante Hetty? U wil er nooit over spreken...’
‘Och kind, dat wil ik wel, maar vroeger vond ik je nog te jong, om dat alles te weten. Je kon het toch niet begrijpen.’
‘Ik ben al veertien jaar, Mama, - vertel het maar,’ zei Hetty, die brandde van nieuwsgierigheid.
‘'t Is gauw verteld, kind,’ zei Mama. ‘Toen mijn lieve Moeder gestorven was, is Vader met mijn eenige zuster Hetty, die toen vijftien jaar oud was, naar Italië vertrokken. Je Grootpapa is geen gewoon mensch. Hij stond altijd onder zijn kunst- | |
| |
broeders al als een zonderling bekend. Hij was een stil, in zichzelf gekeerd man. Soms sloot hij zich dagenlang in zijn atelier op en wilde dan niemand zien, zelfs de huisgenooten niet. En toen Mama stierf, wilde hij niet langer in het huis blijven, waarin hij met haar had geleefd en gelukkig geweest was, want hij hield innig veel van haar. Hij is toen, zooals ik zei, met Hetty naar Italië vertrokken, naar Rome, waar hij dagenlang in de verschillende musea rondzwierf, om de mooie stukken van de beroemde oude schilders te bestudeeren. Hetty schreef mij toen, hoe eenzaam zij zich voelde in die groote stad, waar zij geen enkelen kennis of vriend had, die haar kon troosten in haar verlatenheid. Toen opeens werd alles anders. Papa zette zich met een waren hartstocht aan het schilderen en voltooide het eene groote werk na het andere. En toen hij zijn stukken inzond naar een groote tentoonstelling in Rome, kwam zijn naam plotseling op aller lippen en werd hij een wereldberoemd man. Reeds op den eersten dag van die expositie waren al zijn schilderijen verkocht aan rijke Amerikanen, en tante Hetty schreef ons, dat er hem fabelachtige sommen voor werden betaald.’
‘Heerlijk,’ zei Hetty. ‘Echt leuk, zoo'n beroemden grootpapa te hebben. Ik wou, dat hij hier was.’
‘En ik niet minder,’ zei Mevrouw. ‘Maar al die rijkdommen brachten geen geluk aan, integendeel. Van dien tijd af behoefde tante Hetty niet meer over haar verlatenheid te klagen, want zelf schreef zij ons, dat zij een grooten kring van kennissen kreeg, meest artisten, die het een eer vonden, om bij Grootpapa aan huis te komen. Tante Hetty werd toen niet weinig door hem bedorven, zooals zij zelf schreef. Ze had een stoet van bedienden om zich heen en kreeg een schat van kostbare sieraden. Ze had zelfs een eigen auto, om uit toeren te gaan en haar vrienden te bezoeken.
| |
| |
En Grootpapa ging met schilderen voort en verkocht zijn stukken tegen hooge prijzen. Zoo werd tante Hetty negentien jaar, en toen kwam het ongeluk. Zij werd ten huwelijk gevraagd door een jong musicus, die op weg was, een grooten naam te krijgen. Hij heette Paolo di Verona en was violist. Grootpapa wilde zijn toestemming tot dat huwelijk niet geven, omdat hij wist, dat di Verona geen degelijk man was. Hij vreesde, dat hij Hetty niet gelukkig zou maken en dat haar erfdeel niet veilig bij hem zou zijn. Hij weigerde dus zijn toestemming en verzocht hem, zijn woning voortaan niet meer te bezoeken.
Van dien tijd af ontstond er een groote verwijdering tusschen Grootpapa en tante Hetty. Deze dreef haar huwelijk met den violist door, en Grootpapa voelde zich daardoor zóó gegriefd, dat hij niets meer met haar te maken wilde hebben. Hij verkocht alles, wat hij had, en vertrok uit Rome. Waarheen, dat is onbekend. Wij hebben na dien tijd nooit meer iets van hem vernomen, en 't is best mogelijk, dat hij al sedert lang gestorven is.’
‘Zeker,’ viel de heer Burling in, ‘maar daarvan hebben we niet het minste bewijs. Ik weet zeker, dat hij na dien tijd nog in ons land is gezien, een kennis van mij beweert zelfs, dat hij hem heeft gegroet. Maar die groet werd niet beantwoord. Hij zal wel in zijn eentje hier of daar op de wereld ronddwalen, en wie weet, misschien nog eens plotseling voor ons staan. Hij is altijd een zonderling geweest.’
‘En tante Hetty?’ vroeg Hetty, die evenals Loes met open ooren geluisterd had naar het verhaal van haar moeder.
‘Tante Hetty heeft ons nog meermalen geschreven. Van haar weten we dan ook, wat ik je zooeven verteld heb. Haar eerste brieven na haar trouwen getuigden van het groote geluk, dat zij in haar huwelijk beleefde. Haar man kreeg een
| |
| |
grooten naam, en studeerde ijverig, om het hoogste in de kunst te bereiken. Tante reisde met hem van de eene stad naar de andere, want zij hadden geen vaste woonplaats. En zij genoot bij de vele triomfen, die hij op zijn verschillende concerten behaalde. Tante Hetty schreef er enthousiast over. Maar langzamerhand werden haar brieven minder opgewekt, en zij verschenen ook met langer tusschenpoozen. Wij konden duidelijk opmerken, dat zij iets voor ons verborgen hield, misschien wel in het geheim verdriet had. Of haar man daar de oorzaak van was, weet ik niet. Wellicht had Grootpapa wel degelijk gelijk gehad, toen hij haar voor dat huwelijk waarschuwde. Wel schreef zij nog altoos met de grootste liefde over hem, maar toch staat het bij mij vast, dat zij verdriet had. Zij reisde al spoedig niet meer met haar man mede, als hij hier of daar heenging, om concerten te geven. Paolo had gewild, dat zij een huis zou huren in Rome, en daar bezocht hij haar, als hij niet op reis was. Eindelijk kwam haar laatste brief. Zij schreef daarin, dat hun een zoontje geboren was, dat zij Paolo hadden genoemd, naar haar man, en dat zij zich thans weer volkomen gelukkig voelde. Dat was mij het bewijs, dat mijn vermoeden juist geweest was en dat zij inderdaad verdriet had gehad. Later hebben wij nooit meer iets van haar vernomen, en ik vrees, dat die arme, lieve Hetty ongelukkig is geworden, en dat ik haar nooit meer zien zal.’
‘Niet wanhopen, vrouwtje,’ zei mijnheer Burling. ‘We zullen haar te eeniger tijd wel weer ontmoeten, en dan is zij nog jong genoeg, om weer opnieuw gelukkig te kunnen worden. En Grootpapa zal den een of anderen dag onverwachts wel weer voor ons staan. - Kom, laten we “Alhetlo” eens gaan bezichtigen. De dag is te mooi en de zon schijnt te vroolijk, om ons al te lang aan sombere gedachten over te geven. Hoor de vogeltjes eens lustig kwinkeleeren...’
| |
| |
‘Je hebt gelijk, Max, laten we naar buiten gaan en genieten van het heerlijke geschenk, dat je mij gegeven hebt. O, je weet niet, hoe gelukkig je mij hebt gemaakt.’
‘Wat beteekent “Alhetlo”, Papa?’ vroeg Hetty.
Papa keek haar lachend aan.
‘Kun-je dat niet raden?’ vroeg hij. ‘Dan zal ik het je zeggen. “Alhetlo” beteekent voor mij den grootsten schat, dien ik op de wereld heb en dien voor geen millioenen zou willen missen. De A en de l zijn de eerste letters van Alice, den naam van Mama, het is de eerste lettergreep van Hetty en lo de eerste helft van Loes. Zoo is de naam “Alhetlo” ontstaan.’
‘Leuk bedacht!’ zei Hetty.
‘Niet waar?’ zei Papa. ‘Maar laten we nu een wandeling gaan maken door de plaats. Er zijn heerlijke lanen en prachtige boschpartijen in.’
‘Maar ik ga op Bob!’ riep Loes.
‘En ik op Hans!’ zei Hetty.
‘Dat is goed. Laat Henk je maar leeren, hoe je hen zadelen moet, en zorg, dat je er niet afvalt.’
‘Geen nood! Geen nood!’ riepen zij om het hardst, en op een holletje liepen zij naar den stal.
|
|