Frits Wardland
(1930)–C.J. Kieviet– Auteursrecht onbekend
[pagina 221]
| |
Twaalfde Hoofdstuk.
Zoo ging de vacantie voor de jongens recht prettig voorbij. Toen de laatste dag achter den rug was, moest Frits verklaren, dat hij zulk een heerlijke vacantie nog nooit had beleefd. Hij had zich geen oogenblik verveeld, en toch was hij zelfs geen enkelen keer tot ruwe baldadigheid of slechte vermaken vervallen. En hij moest het zich volmondig bekennen, dat hij er zich te gelukkiger om gevoelde. Neen, hij wist het nu zeer goed, dat een flinke jongen zich uitstekend vermaken kan, zonder ruw of slecht te zijn, en toch geen brave Hendrik behoefde te wezen.
| |
[pagina 222]
| |
voort, uitstekend zijn best te doen. Maar toen de vacantiedagen voorbij waren, keerde zijn verlangen naar zijne Moe met verdubbelde kracht terug. Hij hunkerde er naar, haar te zeggen, dat hij nu dezelfde Frits van vroeger niet meer was, en dat hij haar liefhad, zoo innig liefhad. Ach, mocht hij haar dan maar een enkel oogenblik zien! Al zijne hoop was nu gevestigd op de Kerstvacantie, doch eer die kwam, moesten er nog maanden verloopen. Hij werd er moedeloos onder, en 's avonds op bed schreide hij dikwijls heete tranen. De dagen gingen langzaam voor hem voorbij. Eindelijk naderde de 27e September, de dag, waarop Mevrouw Cramer haar geboortedag vierde. Al dagen van te voren was het Frits niet verborgen gebleven, dat er iets bijzonders aan de hand was. Want Anna zat dikwijls bij hem en Pom op de kamer, en werkte met buitengewonen ijver aan een canapékussen, dat zij hare Moeder op haar feest ten geschenke wilde geven. En de kleine kinderen leerden versjes, die Pom gemaakt had, en den 26en vlochten zij in den tuin kransen van bloemen, waaraan Pom ijverig medehielp. ‘Morgen is Moe jarig, Frits; dan hebben wij altoos feest,’ zei Pom. ‘Help je meê?’ ‘Met genoegen,’ zei Frits; maar zijn mond vertrok zenuwachtig. Hij hielp aan een langen slinger van | |
[pagina 223]
| |
bloemen en klimop, die bestemd was, om haar leuningstoel te versieren. ‘O,’ zei Pom, ‘er is geen beter, geen liever Moe op de wereld, - is 't niet zoo, Frits?’ Frits zeide niets, maar hij dacht aan zijne eigen moeder, en hoe zij daar eenzaam leefde, gescheiden van haar eenigen zoon. ‘Kijk eens,’ vervolgde Pom, ‘wat een mooie roos.’ ‘Bijna te mooi, om haar af te knippen,’ zei Anna. ‘Want in de guirlande verwelkt zij toch spoedig.’ ‘Voor Moe is niets te mooi,’ zei Pom, terwijl hij den stengel doorknipte. ‘O neen, natuurlijk niet,’ hernam Anna. ‘Dàt bedoel ik ook niet, Pommetje.’ ‘Neen, neen, dat weet ik wel.’ ‘Hier is nog eene geranium,’ zei Jan, die ook ijverig medehielp. ‘Mooi, hé?’ ‘Prachtig; haal er nog maar een paar. Zeg Frits, wat zullen we morgen een prettigen dag hebben. Morgenavond is het geheel en al feest; dat zul-je eens zien. Pa speelt dan op de piano, en wij zingen er bij.’ ‘Had-jij vroeger ook feest, Frits, als je Moe jarig was?’ vroeg Anna. ‘Neen,’ zei Frits kortaf, terwijl hij den slinger, waaraan hij bezig was, nederwierp en plotseling den tuin uitliep. | |
[pagina 224]
| |
Pom en Anna keken hem verbaasd na, maar dat hij tranen in de oogen had, konden zij natuurlijk niet zien. Eerst dachten zij, dat hij wel spoedig zou terugkeeren, maar dat was niet het geval. Hij was het dorp uitgegaan, omdat hij alleen wilde zijn, en hij dwaalde den geheelen avond eenzaam door het bosch. Het avondeten stond al op de tafel, toen hij thuiskwam. Maar Frits had geen eetlust. Hij zeide goeden-nacht, en ging dadelijk naar zijne slaapkamer. Inderdaad was het den volgenden dag volop feest in het huis van den heer Cramer. Voordat de lieve jarige opstond, waren alle kinderen reeds op de been, en druk in de weer om de kamer te versieren. Zij slingerden guirlandes om Moe's stoel en om het kozijn van de deur. Bouquetten werden op de tafel en de piano geplaatst, en Moe's kopje werd door Anna met een rozeknop versierd. De kamer kreeg een recht feestelijk aanzien. Frits hielp hieraan niet mede. Pom had hem wel geroepen, maar hij was niet opgestaan. Toen hij eindelijk in de woonkamer kwam, was de jarige reeds aan de ontbijttafel gezeten, en allen, die haar zoo innig liefhadden, waren bij haar. Allerlei kleine geschenken stonden op de tafel, en de Moeder knikte recht gelukkig al hare kinderen beurtelings toe. | |
[pagina t.o. 224]
| |
[pagina 225]
| |
De kleintjes moesten nog eens hunne versjes opzeggen, en Pom en Anna kusten haar zoo recht gelukkig en dankbaar. Frits féliciteerde allen met het blijde feest, maar vroolijk zag hij er niet uit. Niet, dat hij zijne huisgenooten hun geluk misgunde en ook niet veel van mevrouw Cramer hield, verre van dat. Maar hij konhet niet laten, steeds te denken aan zijne eigen moeder, die zooveel reden had, om bedroefd over hem te zijn. En als hij dan haar leven vergeleek bij dat van mevrouw Cramer, en bedacht, hoe weinig geluk zij maar had gesmaakt, dan werden zijne wangen rood van schaamte, want hij wist maar al te goed, dat o zoo veel verdriet haar bespaard had kunnen worden - door hem. Hij was blij, toen het ontbijt afgeloopen was en de school begon. Maar den geheelen dag bleef hij stil en afgetrokken. Zelfs 's avonds werd dat niet beter. 't Was toen volop feest in huis. Groen en bloemen gaven het vertrek een gezellig aanzien, en allen waren in eene recht vroolijke, gelukkige stemming. De heer | |
[pagina 226]
| |
Cramer zat voor de piano, en de kinderen zongen. Moe trakteerde op chocolade en koek, en de kleintjes mochten later opblijven dan gewoonlijk. 't Ging er zoo recht vroolijk toe, en de oogen der jarige schitterden van geluk. Maar Frits zat stil in een hoekje. 't Was hem onmogelijk om vroolijk te zijn. Soms vulden zijne oogen zich met tranen, want meer dan ooit voelde hij thans berouw over hetgeen hij vroeger misdreven had. Anna zag hem soms ernstig aan, en het ontging haar niet, dat hij bedroefd was. Zij had medelijden met hem, en kwam bij hem zitten, om wat met hem te praten. Doch pa riep: ‘Komt kinderen, allen in een kring, en Moe in het midden; dan zullen we het Verjaarlied zingen, dat je op school geleerd hebt.’ ‘Ja, ja, laten we dat doen!’ klonk het, en spoedig was de kring gevormd. Lachend stond Moe in het midden. Pa speelde, en de kinderen zongen langzaam en met gevoel:
Ga naar voetnoot1) O Moeder, mijn Moeder, wat ben ik thans blij,
Hoe heerlijk blinkt alles mij tegen!
God spaarde u, mijn Moeke, een jaar weer voor mij,
En schonk aan ons allen Zijn zegen!
| |
[pagina 227]
| |
Gij mint mij zoo teeder, gij zijt mij zoo goed,
Wat heb ik aan u niet te danken?
En daarom juicht thans ook mijn dankbaar gemoed,
En stort het zich uit in deez' klanken.
Ontvang dan den heilwensch, dien 'k biddend u breng,
Mijn lieve, mijn dierbare Moeder!
Dat God niet veel jaren uw leven verleng',
Hij blijve uw Gids en Behoeder!
Toen 't lied uit was, drukte de gelukkige Moeder hare kinderen een voor een aan haar hart, en kuste hen ontroerd op de wangen. En Pom, de dikke Pom schaamde zich deze liefkoozing allerminst. Maar Frits verliet ongemerkt de kamer en ging snikkend naar boven. Daar nam hij een vel papier uit de cassette, en schreef met bevende hand: Lieve, liefste Moeder! | |
[pagina 228]
| |
zal zijn - en och, lieve Moe, ik mag niet bij u komen, om u mijne armen om den hals te slaan en u in de lieve oogen te zien, en om te hooren, dat u mij uw besten Frits noemt en dat u mij vergeven wil, wat ik vroeger gedaan heb. O Moe, toe Moe, schrijft u me toch een brief, dat ik komen mag, al is het maar voor een enkel uur, want ik kan het langer niet uithouden. Toen Frits zijn brief geschreven had, ging hij met zijn hoofd op tafel liggen, en barstte in tranen uit.... Hij merkte niet eens, dat er iemand zachtkens in de kamer kwam en achter hem ging staan. 't Was mevrouw Cramer. Zij begreep, wat er in het hart van den knaap omging, en zij verheugde zich er over. Snel liet zij hare oogen over den brief glijden, en las wat hij geschreven had. Toen legde zij haar arm om zijn schouder, en zeide: ‘Frits, - ben je zoo bedroefd?’ Hij sloeg zijne armen om haar hals, en zeide: ‘O ja, - ik heb ook zoo'n lieve Moe, en ik ben zoo slecht voor haar geweest. O mevrouw, en nu is het ergste nog, dat ik niet eens tot haar mag gaan, | |
[pagina 229]
| |
om haar te zeggen, dat ik er zoo'n diep berouw over heb....’ ‘Stil Frits, luister. 't Is nu Donderdag, niet waar?’ Frits knikte bevestigend. ‘Zaterdag, dus overmorgen, ga je naar Iepenhoven,- naar je Moeder, Frits!’ vervolgde mevrouw Cramer. ‘Geef den brief maar even hier, dan zal ik het er nog bijschrijven. En je moogt lezen ook, wat ik schrijf.’ Frits lachte door zijne tranen heen. | |
[pagina 230]
| |
En mevrouw Cramer schreef: Lieve Mevrouw! Frits sprong van vreugde door de kamer rond, en hij lachte en schreide tegelijk. Hij bracht zelf den brief nog op de post, en keerde met schitterende oogen in de huiskamer terug, waar mijnheer Cramer hem hartelijk de hand drukte. 's Zaterdags bracht Pom hem naar het station. Frits was opgetogen van vreugde, en toen hij eenmaal in den trein zat, ging deze hem veel te langzaam. Maar eindelijk toch werd het station Iepenhoven bereikt. Aan den uitgang stond iemand hem op te wachten. ‘Dag Frits,’ hoorde hij zich toeroepen. | |
[pagina 231]
| |
Frits keek op. ‘Hé, Gerrit Vonk!’ zei hij. ‘Dat doet me pleizier, Gerrit. Wist je, dat ik komen zou?’ ‘Ja,’ zei Gerrit, ‘je Moe had het mij gezegd, en nu wilde ik graag de eerste zijn, die je welkom heette. Je Moe wilde liever thuis op je komst wachten.’
‘Ik ben heel blij, dat je gekomen bent, Gerrit,’ zei Frits nog eens, terwijl zij samen verder gingen. ‘En ik heb van Moe vernomen, dat je een vak leert?’ ‘Ja, dank zij hare goede zorgen, Frits, maar weet je, wat nog veel beter is, en wat ik ook aan haar te danken heb?’ | |
[pagina 232]
| |
‘Wat dan?’ ‘Dat ik niet meer vloek en dobbel, Frits,’ zei Gerrit ernstig. ‘Jou Moe is een engel, dat zeg ik! Maar hier ben ik bij den baas, en moet ik je dus verlaten.’ De jongens gaven elkaar de hand, en Frits ging met groote schreden verder, naar zijn huis, - naar zijne Moe. Hij liep soms op een drafje, zijne oogen schitterden van vreugde, en hij had wel kunnen schreeuwen van blijdschap. Nu had hij het hek bereikt, - nu de deur.... Maar deze werd reeds geopend, voordat hij tijd had gehad om aan te schellen. Daar stond zijne Moe, met een gelukkigen glimlach op de lippen, en zij breidde hare armen uit.... ‘Moe! Liefste Moe!’ juichte Frits, en hij vloog haar om den hals.... ‘Frits, - lieve, beste Frits!’ klonk het zacht aan zijn oor. En even later: ‘O, wat ben ik nu gelukkig!’
|
|