‘En Pom dan, en Anna, en Sam, en mijnheer en mevrouw Cramer, die allen zooveel van je houden, en die je wederkeerig ook zoo liefhebt?’
Frits zweeg, want het zou hem werkelijk leed doen, als hij van hen moest scheiden. Zijn gelaat betrok.
‘Maar toch, Moe,’ zei hij ernstig, ‘hoe het mij ook spijten zou, als ik hen moest missen, ik bleef toch het liefst bij U.’
Mevrouw Wardland glimlachte verheugd.
‘Je zult terugkeeren naar allen, die je ginds liefhebt, Frits, en toch zullen wij niet scheiden. Reeds lang heb ik mijn besluit genomen, en thans is de tijd gekomen, om het uit te voeren.’
‘Welk plan, Moe?’ vroeg Frits verbaasd en nieuwsgierig.
‘Ik zal dit huis verkoopen, en ook te Tulpoord gaan wonen. Mijnheer Cramer is reeds lang met mijne plannen bekend, en heeft al onderhandelingen over den aankoop van een huis aangeknoopt. Je kunt tot je vrienden terugkeeren, Frits, - maar wij scheiden nimmermeer!’
‘Liefste, beste Moe!’ zei Frits aangedaan.
Twee maanden later woonde mevrouw Wardland te Tulpoord, en zij heeft nooit reden gehad, om er berouw over te gevoelen. Frits heeft haar nooit weer stof tot droefheid gegeven. Integendeel, hij deed zijn