| |
| |
| |
| |
Dertiende Hoofdstuk.
Na de pauze.
Na de pauze werden nog prachtige staaltjes van rijkunst ten beste gegeven, die Dik in verrukking brachten, en de clowns maakten grappen, die de tent deden schudden van het lachen. Ook kwam de man, aan wien Dik zijn aap had verkocht, met zijn apen en honden, en liet hen allerlei kunststukjes verrichten. Maar de man was hierbij niet als clown gekleed, o neen, hij was in het zwart, met een wit vest, en zag er bijna even deftig uit als de Directeur. Maar Dik vond het paardrijden toch veel mooier. Hij was dan ook een groot liefhebber van paarden en kon zelf rijden als de beste.
Ook waren er gymnasten, die toeren verrichtten, waarbij de menschen zaten te rillen en te beven. Zoo kwam er een gymnast binnen, die een sterken riem om zijn middel droeg. Aan dien riem was een lederen koker bevestigd, waarin hij een langen stok plaatste met aan het boveneinde een rekstok. Een andere gymnast klom tegen den hoogen stok op, en de man, die den stok in den koker droeg, hield hem in evenwicht.
De klimmersbaas ging dood op zijn gemak op den rekstok zitten en stak een sigaretje op.
Dik vond het een stout stukje.
Maar 't werd nog erger, want na een paar trek- | |
| |
jes aan zijn sigaret te hebben gedaan, wierp hij haar weg, en ging doodbedaard op den stok staan, en hij wuifde het publiek toe, dat bijna niet durfde applaudisseeren van angst, dat de man vallen zou.
‘Hij liever dan ik,’ bromde Dik zijn buren toe.
In 't volgende oogenblik liet hij zich vallen...
Een kreet van schrik ging uit de menigte op, en Vrouw Trom wilde er niet langer naar kijken, en Anneke ook niet.
‘Wat een schrik,’ zei moeder Trom.
‘En dat is het,’ zei haar man.
De gymnast was echter niet gevallen, want hij had te juister tijd den stok met beide handen aangegrepen. De man beneden had de grootste moeite om hem in evenwicht te houden.
‘Zeg,’ zei Dik, die het zag, ‘die moet óók sterk zijn!’
Maar Piet en Jan antwoordden niet, want zij zagen, hoe de man daar boven in de tent met inspanning van al zijn krachten zich ophief, tot hij met zijn beenen in de hoogte stond en met gestrekte armen den rekstok vasthield.
't Was haast ongelooflijk.
En 't zou nog erger worden.
Hij ging weer rustig op den rekstok zitten, en liet een koord aan één eind naar beneden zakken. Daaraan werd een kleine stoel vastgebonden, dien
| |
| |
hij naar boven trok. Toen ging hij weer staan, zette den stoel met de beide achterpooten op den stok, en nam er doodbedaard op plaats.
Dat was het slot van de vertooning, en toen hij weer behouden op den grond was aangekomen, slaakte menigeen een zucht van verlichting, en men vond, dat het op die manier spotten was met een menschenleven. Verscheidenen hadden er dan ook niet naar kunnen kijken, en waren blijde, dat het afgeloopen was.
Toen kwam er iets grappigs.
Een ezel kwam den circus binnen, geheel alleen. Hij was opgetuigd met een bit en een lederen teugel uit één stuk, die hem om den nek hing, maar hij droeg geen zadel.
De ezel keek niet op of om, maar liep doodbedaard den circus in het rond met een stevigen stap. Hij keek naar den grond.
‘Ga er op zitten, Dik,’ zei Piet van Dril lachend.
‘Dat zou ik wel willen,’ zei Dik. ‘Kijk, - wie komt daar binnenstappen? Ha ha, dat is de man, die mijn aap
| |
| |
gekocht heeft. Maar nu is hij weer als clown gekleed. Kijk, hij leest in een boek.’
Dat was ook zoo. Hij kwam den circus binnen, juist toen de ezel den ingang naar de stallen gepasseerd was, en hij ging ook den circus in het rond loopen, maar in tegengestelde richting. Doch hij was totaal in zijn boek verdiept. Dat er van den anderen kant een ezel aankwam, zag hij in het geheel niet, want hij keek geen oogenblik uit zijn boek op. Zoo gingen zij elkander tegemoet.
De ezel liep, zonder op of om te kijken, verder, precies of hij in ernstige gedachten verdiept was. Hij scheen den lezenden man evenmin te zien, als deze hèm.
Bom!
Zij botsten met kracht tegen elkander op, zoodat de clown achterover tegen den grond smakte. De ezel liep verder, of er niets gebeurd was, en keek naar den clown niet meer om, en de clown stond op, keek verwonderd naar boven, of hij misschien met een of ander hemellichaam in botsing geweest was, sloeg zijn boek open, en liep lezende verder.
't Was zoo'n malle vertooning geweest, dat iedereen er om lachen moest, en 't grappigste was, dat het binnen enkele seconden ongetwijfeld nog eens gebeuren zou, want het tweetal liep kalm door, elkander weer tegemoet.
Bom!
Daar tuimelde de clown ten tweeden male achterover
| |
| |
tegen den grond, en nauwelijks was hij opgestaan, of hij bemerkte den ezel, en riep:
‘Ha, ha, daar gaat mijn Neef! Nu weet ik, wie me dat koopje geleverd heeft. Van je familie moet je 't maar hebben. Maar ik zal het hem afleeren, daar kan hij op rekenen. Hallo! Hallo!’
Op dit laatste geschreeuw kwam een bediende den circus binnen, die vroeg:
‘Heeft u geroepen, mijnheer?’
‘Mijnheer!’ schreeuwde de clown op hoogen toon.
‘Mijnheer!’ zei de bediende.
‘U bent doof, mijnheer!’
‘Neen, mijnheer, ik ben niet doof.’
‘Als u niet doof was, mijnheer, zou u niet vragen, of ik geroepen heb. Ik heb geschreeuwd, mijnheer.’
‘Zoo mijnheer, en wat is er van uw dienst?’
| |
| |
‘Mijnheer, ga dadelijk naar den Directeur, en zeg hem, dat hij mij een rijzweep brengt, - onmiddellijk!’
De knecht bleef staan.
‘Ga je, mijnheer, - of ga je niet, mijnheer?’ schreeuwde de clown.
‘Neen mijnheer, - ik ga niet!’
‘Waarom ga je niet, mijnheer!’
‘Omdat mijnheer de Directeur het toch niet doet, mijnheer,’ zei de bediende.
‘Doet hij dat niet, mijnheer?’
‘Neen, mijnheer, wat denkt u wel? De Directeur brengt u geen zweep!’
‘Weet je wat, mijnheer, doe jij het dan zelf!’
De bediende haalde een zweep en gaf hem aan den clown. Deze begaf zich naar den ezel, die nog op zijn gemak in het rond kuierde, ging vlak voor hem staan en stak hem zijn hand toe.
‘Goeien morgen, Neef!’ riep hij hem toe.
De ezel stak onmiddellijk zijn rechtervoorpoot uit en legde dien in de hand van den clown.
‘Wel Neef,’ vroeg deze met een hoog, schreeuwerig stemgeluid, ‘heb jij me zooeven dat koopje geleverd?’
De ezel schudde met zijn kop van neen.
‘O, jou aartsleugenaar!’ riep de clown. ‘Ben je dan niet tegen iets aangeloopen?’
De ezel schudde van ja.
‘Dat was ik, Neef!’ riep de clown. ‘Was je kwaad op me?’
‘Neen,’ schudde de kop.
‘Heb je 't dan per ongeluk gedaan?’
‘Ja!’
‘Dan vergeef ik het je!’ riep de clown uit. ‘Kom aan mijn hart, dierbare Neef!’
| |
| |
De ezel verhief zich op zijn achterpooten en legde zijn voorpooten op de schouders van den clown, die zijn armen om hem heen sloeg en hem op zijn snoet zoende.
De ezel ging weer op zijn vier pooten staan.
‘Woon jij hier, Neef?’ schreeuwde de clown den ezel toe.
‘Ja,’ schudde de ezelskop.
‘Ha, ha, dus je kent hier de menschen?’
‘Ja,’ knikte de ezel.
‘Weet je ook, of de burgemeester hier onder de toeschouwers is?’
‘Ja, ja!’ schudde de kop.
‘Waar zit hij dan?’
De ezel liep den circus rond, met den clown naast zich, en voor de plaats, waar de burgemeester zat, hield hij stand, tot groote verbazing van de toeschouwers.
‘Maak je compliment, Neef!’ schreeuwde de clown.
De ezel knielde voor den burgemeester, die er smakelijk om zat te lachen, neder, en legde zijn kop op den grond.
‘Goed gedaan, Neef!’ riep de clown, ‘en weet je ook, wie de dikste jongen uit deze gemeente is?’
‘Ja,’ knikte de ezelskop.
‘Is hij hier?’
‘Ja!’
‘Breng mij bij hem!’
Dik kreeg twee elleboogstooten in zijn rug, een van Piet van Dril en een van Jan Vos, want zij twijfelden niet, of de ezel zou voor Dik stilhouden. En toen dit inderdaad gebeurde, zat Dik te schudden van het lachen.
| |
| |
Trouwens, iedereen in de tent lachte. De clown wuifde Dik toe en ging met zijn neef naar het midden van den circus. Daar richtte hij zich tot het publiek, haalde vier blanke rijksdaalders uit zijn zak, liet ze rammelen in zijn handen, en schreeuwde:
‘Dames en heeren, deze vier mooie rijksdaalders looft de Directeur uit voor hem of haar, die mij nadoet, wat ik zal voordoen. De burgemeester zal scheidsrechter zijn, als hij mij die eer wil aandoen.’
Toen boog hij zich naar den burgemeester, en vroeg hem, met zijn hooge puntmuts in de hand, of hij daartoe bereid was.
‘Met genoegen,’ zei de burgemeester, en hij nam de vier rijksdaalders in ontvangst.
Toen bracht de clown den ezel tot vlak voor den burgemeester, sprong er kalm op en reed met hem den circus rond, tot hij weer voor den burgemeester aangekomen was. De ezel had den tocht stapvoets en doodbedaard afgelegd.
‘Wie doet me dat na?’ schreeuwde de clown. ‘Wie durft dat waagstuk te ondernemen? Vier blanke rijksdaalders zijn het loon voor den dappere!’
De menschen lachten, want er was natuurlijk in het geheel geen kunst aan, om stapvoets op een zoo makken ezel den circus rond te rijden.
‘Zeg Dik, dat is wat voor jou!’ zei Piet van Dril lachend. ‘Denk maar, hoe je op den ezel van Bertels rijdt.’
‘Hij is doodmak!’ zei Jan Vos. ‘Er is immers niets aan!’
‘Wel, doe het dan,’ zei Dik, ‘die vier rijksdaalders kun je gemakkelijk genoeg verdienen.’
| |
| |
Maar hij lachte spottend, toen hij dat zeide.
‘Vertrouw je hem niet, Dik?’ vroeg Piet.
‘Neen, - ik moet eerst het katje eens uit den boom kijken. Haha, daar stapt Bruin Boon over den rand den circus binnen. Bruintje wil vier rijksdaaldertjes verdienen, ha, ha, ha, - daar zullen we grappen van beleven!’
‘Waarom?’ vroeg Piet. ‘Hè, ik wou, dat ik maar gegaan was; die ezel is doodmak, en ik rijd minstens even goed als Bruin Boon.’
‘O, je zult nog wel gelegenheid krijgen,’ zei Dik.
‘Ha, ha, mijn jonge vriend, wou jij op den ezel rijden?’ riep de clown Bruin toe. En hij schudde hem zoo hartelijk de hand, dat Bruin ineen kromp van de pijn. Iedereen lachte, behalve Bruin.
‘Het beest is zoo mak als een lammetje,’ schreeuwde de clown. ‘Spring er maar op!’
Bruin greep de teugels, de clown gaf hem een pootje, en Bruin vloog met een gangetje over den ezel heen; hij kwam wel een paar meter verder op den grond terecht. De clown had hem er overheen gegooid, en liep nu met een dom gezicht naar hem te zoeken op alle plaatsen, waar hij niet was.
‘Au!’ zei Bruin, en hij scheen grooten lust te krijgen, om naar zijn plaats terug te keeren. Maar de clown was veel te blij, toen hij hem eindelijk teruggevonden had, en hij omhelsde hem en schreide tranen van aandoening en bracht hem weer naar den ezel, waarop Bruintje nu zonder ongelukken terecht kwam. De clown hief de zweep op, klapte er mede in de lucht, en riep:
‘Allo! - Allo! - Voorwaarts, Neef! - Allo! - Allo!’
Maar op het zelfde oogenblik verhief Neef zich
| |
| |
op zijn achterpooten, om Bruin van zich af te laten glijden. Bruin hield de teugels krampachtig in zijn handen geklemd, zoodat de ezel zijn doel niet bereikte.
‘Allo Neef! - Voorwaarts! - Allo! - Allo!’ schreeuwde de clown.
Toen sprong de ezel onverwachts vooruit, zette zijn voorpooten schrap, en wierp Bruintje met een verraderlijke beweging over zijn kop.
De clown schrok er blijkbaar van, want hij liep te jammeren: ‘O wee, o wee!’ en hij ijlde op Bruin toe, die nog half versuft op den grond lag, en hielp hem op en wilde hem weer naar den ezel brengen, die doodstil in den circus stond.
Maar Bruintje had er genoeg van en hij liep met een verschrikt gezicht naar zijn plaats terug, onder luid gelach van de toeschouwers.
‘Nu jij, Dik!’ zei Piet van Dril.
‘Daar gaat al een ander,’ zei Dik. ‘O, 't is Jaap Kooy. Die kan goed rijden, zeg. Ik ben benieuwd, of de ezel hem er af krijgt.’
Na een tal van grappen kwam Jaap Kooy eindelijk op den ezel terecht, en toen begon het spelletje opnieuw, maar Jaap hield het beest tusschen zijn knieën geklemd en trok de teugels met al zijn kracht aan, zoodat de kop van den ezel tegen zijn borst werd gedrukt.
‘Hij is sterk, hoor,’ zei Dik. ‘Ha, daar gaat hij! Kijk dien ezel eens steigeren! Voorover! Achterover! - Bom, daar gaat Jaap! - Maar nu wil ik het toch ook wel eens probeeren.’
Dik verliet zijn hooge zitplaats en stapte den circus binnen.
Piet van Dril en Jan Vos wreven zich de handen van pret, en zij waren benieuwd, of Dik
| |
| |
er ook afgegooid zou worden.
Jaap Kooy was met een pijnlijk gezicht afgedropen, en Dik werd op luidruchtige wijze door den clown verwelkomd.
Hij stak hem in de vreugde zijns harten zijn hand vriendschappelijk toe, maar Dik stak de zijne allebei in zijn diepe zakken, want hij had gezien, hoe hij Bruin geknepen had. Alle menschen lachten om hem.
‘Ha, ha, ha, - daar hebben we den diksten jongen uit de gemeente. Zie je hem wel, Neef?’
‘Ja!’ knikte de ezelskop.
‘Mag hij op je rug zitten, Neef?’
‘Ja!’
‘Wil je met hem den circus rondrijden?’
‘Ja,’ knikte de ezel.
‘Goed dan!’ schreeuwde de clown.
Dik trok de klep van zijn pet diep in zijn nek, greep den teugel, en stak den clown zijn been toe, om op den ezel getild te worden.
‘Ha-ha-ha-ha!’ lachte de clown. ‘Dat is pas een ruiter! Hij weet niet eens, welk been hij moet uitsteken. - Hoepla!’
Daar zat Dik, - maar, evenals op den ezel van Bertels, achterste-voor. Met een vlugge beweging stak hij zijn beenen aan weerskanten van den hals van het dier door den teugel en greep hij den staart met beide handen vast.
Een vroolijk gelach steeg uit de menigte op, en niet ten onrechte, want het was een dwaas gezicht, Dik daar achterste-voor op den ezel te zien zitten, met den staart van het dier tusschen zijn handen geklemd en zijn beenen aan weerskanten tusschen den teugel gestoken.
Dik keek den clown vastberaden aan en knikte
| |
| |
hem toe.
‘Vooruit maar!’ zei hij.
‘Ha-ha!’ lachte de clown, die groote pret in het geval had, want hij vond dien dikken jongen meer dan vermakelijk en geloofde geen oogenblik, dat het hem gelukken zou, op den ezel te blijven zitten. 't Was immers nog nooit iemand gelukt?
Maar Piet van Dril en Jan Vos en de andere vrienden geloofden van wèl! Zij wisten wel, dat de ezel van Bertels hem er ook nooit af kon gooien.
‘Ha, ha!’ schreeuwde de clown. ‘Allo, Neef! - Allo! - Allo!’
Daar begon het lieve leven!
De ezel sloeg bijna achterover, zoo hoog verhief hij zich op zijn vóórpooten, en Dik zou er ongetwijfeld afgegleden zijn, als zijn voeten niet in den teugel hadden gehangen. Als deze niet brak, kon hij onmogelijk vallen.
Toen gooide Neef zijn achterlijf hoog in de lucht, zoodat zijn neus bijna den grond raakte, maar Dik klemde den staart nog vaster tusschen zijn handen en bleef er aan hangen.
Een daverend gelach, gepaard aan een oorverdoovend applaus weerklonk door de lucht. De menschen klapten in de handen en stampten met hun voeten, en 't lachen overstemde geheel het geschreeuw van den clown, die maar voortdurend riep:
‘Hallo, Neef! - Vooruit, Neef! - Hallo! - Hallo!’ - En hij klapte met zijn zweep.
Weer steigerde Neef op zijn achterpooten omhoog, en toen dat niet hielp, op zijn voorpooten, maar hij kon zich zóó mal niet aanstellen, dat hij Dik van zijn rug kreeg.
| |
| |
Toen rende hij voorwaarts, - en hield plotseling halt, - maar Dik was er op verdacht geweest en had zich met al zijn kracht aan Neefs staart vastgehouden.
Neef vond het trekken aan dat lichaamsdeel blijkbaar ver van aardig, want hij keek nijdig achterom, en balkte:
‘I-a! - I-a!’
Dik balkte hem, onder uitbundige vreugde van de toeschouwers, na:
‘I-a! - I-a!’
En toen werd het een algemeen gebalk in de tent en een gelach, zooals er nog maar zelden gehoord was. De ezel wist niet meer, hoe hij het had, en rende plotseling met een vaart vooruit,
| |
| |
en nauwelijks had hij den burgemeester bereikt, of de Directeur, die het spelletje aan den ingang met het grootste genoegen had aangekeken, trad den circus binnen, en riep:
‘Ho!’
Lachend drukte hij Dik de hand, en deze ontving uit de handen van den burgemeester de vier rijksdaalders.
De tent daverde van het applaus, en Dik boog met een leuk gezicht naar alle kanten. De clown liep al buigende achter hem aan.
Dik rammelde met de vier achterwielen, toen hij bij Piet en Jan terugkwam, en hij knikte zijn moeder toe, die hem trotsch toelachte. En zijn vader zei tegen zijn moeder:
‘Griet, onze Dik is toch een bizonder kind, - en dat is-ie!’
‘'t Is me een mooie grap!’ zei Piet van Dril, die tranen in zijn oogen had van het lachen. ‘Je bent er op een vrijkaartje ingekomen en je gaat met vier rijksdaalders naar huis!’
Eindelijk was het gelach bedaard en werd ieders aandacht in beslag genomen door het laatste nummer van het programma.
't Was een belangwekkend schouwspel.
De zware leeuwenkooi werd door twee olifanten tot in het midden van den circus getrokken. Daar werden de olifanten afgespannen en door de cornaks naar de stallen teruggebracht. Vlugge bedienden namen de luiken van den wagen weg, en toen waren de leeuwen voor iedereen zichtbaar.
Velen vonden het nu wel een beetje angstig in de tent, want zij vroegen zich af, wat er wel gebeuren zou, als er eens een van die dieren ontsnapte.
| |
| |
De leeuwen, die rustig lagen te slapen, werden wakker en rekten zich uit. Blijkbaar hadden zij eerst wel wat hinder van het schelle licht in de tent, maar dat ging spoedig voorbij.
Twee bedienden, gewapend met een geladen geweer, traden binnen en namen ieder aan een kant van de kooi plaats.
‘Zeker om ze dood te schieten, als zij den temmer aanvallen,’ dacht Dik.
‘Zeg Dik, zie je dat? Ze hebben ook nog pistolen in hun gordels,’ zei Piet van Dril.
‘Revolvers,’ zei Dik.
Toen verscheen de temmer in den circus. Hij begaf zich naar de kooi. Daar bleef hij even staan en boog naar alle kanten.
't Werd doodstil in de tent. Ieder verkeerde in spanning, en velen bedachten, hoe het dien jongen man wel te moede moest zijn, nu hij op het punt stond om in de kooi te gaan bij de leeuwen, die reeds zijn vader en grootvader hadden verslonden, zooals het gerucht ging.
Aan de rechtervoorzijde van den wagen hing een klein ijzeren laddertje.
De temmer sloeg het naar beneden, want het kon om twee scharnieren draaien, en klom er tegen op. Met een vlugge beweging opende hij een smal deel van den getralieden zijwand, en vóór de menschen goed gezien hadden, hoe het in zijn werk ging, stond de man in de kooi en was de deur achter hem gesloten.
Hij had een kleine zweep in de hand, anders niets, maar in zijn gordel stak ook een revolver.
Zoodra hij binnengetreden was, weerklonk er een geweldig gebrul uit de kooi, dat de geheele tent vulde en menigeen een siddering door de
| |
| |
leden joeg.
De temmer bleef doodstil staan, keek de leeuwen met fonkelenden blik aan, en gebood er een, bij hem te komen. Maar de leeuw gehoorzaamde hem niet.
De man herhaalde zijn bevel, en onwillig kroop de leeuw naar hem toe. Voor zijn voeten bleef hij liggen.
De temmer liet zich door het schrikkelijke dier een poot geven, en het beest moest voor hem mooi-zitten als een hondje, en eindelijk liet hij hem zijn grooten muil openen, en de temmer stak zijn hand daarin, en eindelijk tot ieders ontzetting zelfs zijn hoofd.
Eén hap, - en hij zou er geweest zijn.
Maar de leeuw hapte niet. Eerst toen begaf de temmer zich tusschen de andere leeuwen, die rustig waren blijven liggen, en hij joeg ze met zijn zweep overeind, zoodat zij woest werden en een bloeddorstig gebrul lieten hooren.
't Werd angstig om er naar te kijken.
De leeuwen werden hoe langer hoe boosaardiger en renden om den temmer heen en klemden zich aan de tralies vast, en een van hen sprong tegen de getraliede zoldering op en sloeg met zijn klauw naar hem.
Nu werd het inderdaad gevaarlijk voor den temmer. Zonder de dieren een oogenblik uit het oog te verliezen, trok hij zich meer en meer naar het deurtje terug. De leeuwen brulden van woede en gaven duidelijke blijken, dat zij zich met een sprong op hem wilden werpen...
Toen klonk plotseling een schot, en - de temmer had het hok reeds verlaten en stond weer naast den wagen, buigende naar alle kanten.
| |
| |
| |
| |
't Ging zoo snel in zijn werk, dat Dik later niet eens wist te vertellen, hòè het gegaan was.
En nauwelijks had het schot weerklonken, of hij hoorde een gierend geluid achter zich, en omziende, bemerkte hij, dat het schot tevens het sein was geweest om de tent af te breken, want het zeil, dat rondom de palen gespannen was, zakte reeds naar beneden.
De menschen verlieten meer dan voldaan het beroemde paardenspel van den beroemden Mr. Sänger, en keerden naar huis terug.
En Dik ging meer dan opgetogen met zijn vader en moeder mede, terwijl hij de rijksdaalders liet rammelen, die hem in zijn diepen broekzak zaten.
|
|