| |
| |
| |
Derde Hoofdstuk
Benito geeft een voorstelling.
TOEN Benito op den rug van den ezel musiceerende door de stad reed, had hij al spoedig een drom van straatjongens achter zich en trok hij de aandacht van allen, die hem zagen. De menschen stonden lachend stil om naar hem te kijken en zeker zou hij het onder al die straatjongens kwaad te verantwoorden gekregen hebben, als zijn muziek niet zoo mooi was geweest. Onwillekeurig moesten zij naar hem luisteren en zij vonden hem wel een vreemde verschijning, maar toch een leuken baas. En toen hij lustig begon te blazen ‘In naam van Oranje, doe open de poort’, toen zong de heele troep uit volle borst mede en had hij het spel heelemaal gewonnen. Het
Toen Benito op den rug van den ezel musiceerende door de stad reed, had hij al spoedig een drom van straatjongens achter zich
| |
| |
‘Au!’ riep de jongen, die den staart dadelijk los liet en zich in veiligheid bracht
eene liedje volgde op het andere en hij had er zelf den grootsten schik in, want eigenlijk was hij zelf toch ook niet anders dan een echte straatjongen, een arme zwerver op Gods aardbodem, die niet eens een dak had boven zijn hoofd. Hij vond het wel grappig, zoo het middelpunt te zijn van ieders belangstelling en ging heelemaal in het geval op. Den ezel liet hij maar loopen waar hij liep. Wat kon het hem schelen? Hij had immers den tijd aan zichzelven en zou wel hier of daar terecht komen. Hij blies maar en de jongens en meisjes zongen en juichten en vroegen steeds weer om een ander liedje en niemand van hen dacht er aan, hem en zijn ezel ook maar den geringsten last te veroorzaken. Wel greep er een grauwtje bij zijn staart, al was het dan ook niet met een kwade bedoeling, maar de wijze Socrates gaf hem dadelijk door een niet al te harden tik met zijn achterpoot te kennen, dat hij een dergelijke intimiteit nier wenschte.
‘Au!’ riep de jongen, die den staart dadelijk los liet en zich in veiligheid bracht.
De drom bewonderaars werd steeds grooter en zij trokken langs mooie grachten en over een groot plein, waarop een mooi kerkgebouw met een verbazend hoogen toren en kwamen eindelijk in een nauwe, maar drukke winkelstraat, die zij geheel vulden en daardoor het verkeer totaal stop zetten. Wel klonk voor en achter hem het nijdige getoeter van de auto's die passeeren wilden, maar het had niet het minste succes. De straat was totaal verstopt, zoodat een agent van politic zich verplicht zag Socrates, die zich
| |
| |
van de drukte niets aantrok, bij den halster te nemen en door een zijstraatje te voeren. Onder dat alles bleef Benito kalm doorspelen, en zijn talrijk gevolg galmde lustig mede:
Piet Hein, zijn naam is klein!
Hij heeft gewonnen de Zilleveren Vloot!
‘Waar moet je naar toe?’ vroeg de agent aan Benito.
‘Naar den Haag, mijnheer.’
‘Zoo, - ga dan díén kant maar op en dan rechtsom, begrepen?’
‘All right, Sir!’ zei Benito. ‘Dank je wel!’
En voort ging het weer, maar de ezel sloeg niet rechtsom, doch ging juist den anderen kant op. Daardoor kwamen zij langs een groot gebouw, waar vele jongelieden, studenten, door de muziek en het zingen van het gevolg opmerkzaam geworden, zoo ver mogelijk uit de openstaande ramen bogen om te kijken, wat er aan de hand was.
De studenten verdrongen zich voor de ramen en keken lachend naar den jolingen stoet
‘Ha ha, kijk eens, wat leuk!’ riepen zij hun vrienden toe, die zich verder in de groote zaal bevonden, ‘een jonge muzikant op een ezel, en wel twee honderd zingende straatbengels er omheen. Dat is vermakelijk!’
De studenten, want
| |
| |
.... het gebouw, dat Benito met zijn gevolg naderde, was de Studentensociëteit
het gebouw, dat Benito met zijn gevolg naderde, was de studentensociëteit, verdrongen zich voor de ramen en keken lachend naar den joligen stoet, die daar thans aangekomen was. ‘Koddig!’ riep de een.
‘Die jongen blaast best!’ beweerde een ander. En hij zong uit volle borst mede:
‘Kent gij het land,’ enz
‘Hola, jongen, halt!’ riep een derde. ‘Speel wat voor ons!’
‘Ja, ja, halt! Halt! Hier blijven en spelen!’
De studenten hielden wel van een vroolijke mop, en Benito begreep dadelijk, dat er hier misschien wel een aardige duit voor hem te verdienen viei. ‘Ho Socrates!’ gebood hij.
‘Heet die ezel Socrates, jongen’ vroeg een van de studenten lachend. ‘Ja mijnheer, omdat hij zoo wijs is. Hij is nog geleerder, mijnheer, dan de knapste student hier uit Delft.’
‘Hahaha! Wat kent hij dan wel?’
‘Zal ik een voorstelling geven, mijnheer?’
‘Maak maar muziek, jongen!’ was het antwoord. ‘Je blaast goed!’ ‘Socrates kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en deelen, mijnheer, en hij geeft antwoord op alle vragen, die hem gesteld worden. Zal ik een voorstelling geven, mijnheer?’
‘Allo dan maar. Laat hooren, wat hij kan. Maar eerst een vroolijke mop!’
Benito liet zich van den ezel glijden, ging vlak voor de ramen staan en speelde moeilijke aria's uit een beroemde opera op meesterlijke wijze, tot groote verbazing van de studenten, die thans
| |
| |
allen in de zaal stonden te luisteren. Neen maar, dat vonden zij een kranige prestatie, en zij klapten in de handen, dat het daverde, toen hij eindelijk met spelen ophield.
Hij nam zijn muts af en hield die voor het raam, en het regende er dubbeltjes in.
‘Zal ik een voorstelling geven, heeren?’ vroeg hij nog eens.
‘Doorloopen!’ klonk het uit den mond van een agent, want de heele straat was weer versperd en er stonden verscheidene rijtuigen en auto's te wachten, omdat zij niet konden passeeren. ‘Doorloopen! Doorloopen!’
Weer werd Socrates bij zijn halster gegrepen.
‘Kom dan maar naar binnen!’ werd er uit de zaal geroepen en bijna op hetzelfde oogenblik ging de voordeur open.
Ha, dat vond Benito fijn. Wat zou hij een goeden dag maken!
‘Vooruit, Socrates,’ zei hij, en hij leidde hem de drie treden van hardsteen op en de gang in. Van daar kwamen zij in de zaal, waar zij dadelijk door de studenten omringd werden, die den ezel op den nek klopten en hem klontjes suiker lieten snoepen. Socrates zag er zeer tevreden uit. Vlug haalde Benito een stokje uit zijn rugzak te voorschijn, het was zijn zoogenaamde tooverstokje, dat hij dij net goochelen gebruikte, ging schuin voor den smullenden ezel staan, en vroeg:
‘Neen,’ schudde de ezelskop
‘Smaakt het je, Socrates?’
‘Ja!’ knikte de ezel, en nogmaals ja en toen nog eens.
Haha, dat vonden de heeren grappig. Hun gelach vulde de geheele zaal.
‘Willen we nu weer weggaan, Socrates?’
| |
| |
‘Neen,’ schudde de ezelskop.
‘Vermakelijk! Koddig! Grappig!’ klonk het rondom.
‘Dus hier blijven, hè?’
‘Ja!’.
‘Heb je honger, Socrates?’
‘Ja! Ja!’
‘Zou je wel een lekker stuk brood lusten?’
Tusschen twee van de hooge pijlers, waar de veranda op rustte, spande Benito handig zijn dunnen, maar sterken staaldraad
‘Ja - ja - ja!’
‘Heeren, u ziet het, Socrates heeft honger. Heeft u niet een stuk grof brood voor hem?’
Dadelijk werd er brood besteld en Socrates verorberde met smaak de brokken, die Benito hem voorhield.
‘U ziet, heeren,’ zei hij, ‘dat Socrates alles verstaat, wat hem gevraagd wordt. Zal ik een voorstelling geven in den tuin?’
| |
| |
Een daverend applaus was zijn loon, waarvoor hij met een deftige buiging bedankte
‘Ja, ja, dat is goed, breng hem maar in den tuin!’
In minder dan geen tijd liep de zaal leeg. De studenten namen in groepjes aan de tafeltjes plaats en bestelden, wat zij wenschten te gebruiken, en Benito bracht zijn metgezel naar buiten, waar Socrates zich te goed mocht doen aan een emmertje water. Tusschen twee van de hooge pijlers, waar de veranda op rustte, spande Benito handig zijn dunnen, maar sterken staaldraad, en vroeg toen:
‘Heeren, waar is de kleedkamer?’
‘Hahaha, wat een grapjas. Ga maar dáár in dat schuurtje, als je je verkleeden moet. Als je maar voortmaakt!’
‘Dank u. Ik ben dadelijk klaar.’
Benito verdween in het aangewezen schuurtje. Daar ontdeed hij zich van zijn rugzak en trok hij zijn over-all uit, die hij binnenste buiten keerde en weer aantrok. Nu zag hij er opeens heel anders uit, precies als een clown, want dat kleedingstuk was expres voor deze metamorfose vervaardigd en had van binnen ook witte en zwarte ruiten, evenals zijn mutsje, dat hij van de haneveeren ontdeed en ook omkeerde. Toen trok hij de zakken van zijn over-all naar buiten, deed er een paar stalen veeren in, zoodat zij wijduit bleven staan, bevestigde elastieken om zijn enkels, waardoor zijn broekspijpen er nauw omheen sloten, besmeerde zijn gezicht vliegensvlug met roode, zwarte en witte streepen en trok een paar wit satijnen pantoffels aan. 't Zag er wel niet alles gloednieuw uit, maar voor een straatkunstenmaker kon het er toch best mede door, en de heele verandering kostte maar enkele minuten tijds. Hij was
| |
| |
nu op en top een clown. Na de deur geopend te hebben, wierp hij een langen bamboestok naar buiten, kromde zich in den vorm van een bal en rolde onder luid gelach van de toeschouwers met een vaart van belang den tuin in, onder den ezel door, die hem in al zijn vlugge bewegingen lakoniek onbeweeglijk stond na te kijken, en sprong toen lenig overeind.
Een daverend applaus was zijn loon, waarvoor hij met een deftige buiging bedankte. Toen sprong hij over zijn eigen hoofd heen, liep op zijn handen den heelen tuin door, nam een vaartje en kwam boven op zijn ezel terecht. Daar zette hij zijn piccolo aan zijn mond en gaf weer een paar mooie muziekstukjes ten beste op zoo voortreffelijke wijze, dat zijn hoorders er verbluft van stonden. Vervolgens verliet hij zijn hooge standplaats en sprong met het grootste gemak over den ezel heen.
‘Dat kan ik ook wel!’ riep een jong studentje hem toe.
‘Ja? - Dit ook?’ vroeg Benito, die opnieuw over den ezel heen sprong, na eerst aan weerskanten van het dier een tuintafeltje geplaatst te hebben.
‘Neen!’ riep de student. ‘Dàt niet!’
‘En dit?’ vroeg Benito, die weer een aanloop nam en een salto mortale maakte over den ezel en de twee tafeltjes heen.
‘'t Is reusachtig!’ werd er geroepen en het daverde weer van het applaus.
Benito zette de tafels op zij en ging weer schuin voor den ezel staan. ‘Wel Socrates,’ riep hij hem toe, terwijl hij zijn tooverstokje weer ter hand nam, ‘wil jij eens laten zien hoe goed je rekenen kunt?’
‘Ja!’ knikte het dier.
‘Eerst optellen?’
‘Ja.’
‘Goed. Wie van de heeren wil hem een sommetje opgeven?’
‘Vijf plus vier!’ riep een jong studentje.
‘Socrates, hoeveel is vijf plus vier?’ vroeg Benito.
De ezel schraapte negenmaal met zijn rechtervoorpoot op den grond en hield hem toen in rust.
‘Wonderlijk!’ werd er geroepen.
‘En zeven er af?’ vroeg een ander.
| |
| |
‘En dit?’ vroeg Benito, die weer een aanloop nam en een salto mortale maakte over den ezel en de twee tafeltjes heen
| |
| |
‘Zeven er af, Socrates! Goed opletten, hoor!’
Tweemaal schraapte zijn poot over den grond.
‘De heeren zien het, optellen en aftrekken leveren geen moeilijkheid voor hem op. Wie laat hem eens vermenigvuldigen?’
‘Drie maal zes!’ werd er gevraagd.
‘Drie maal zes, Socrates. Zul je je niet vergissen?’ zei Benito.
‘Neen!’ schudde de kop.
‘Goed, begin dan maar.’
Achttien keer schraapte de hoef over den grond.
‘Uitstekend, Socrates,’ prees Benito. ‘Wie van de heeren wil hem nu een deelsommetje opgeven?’
‘De helft van achttien,’ riep het jonge studentje.
Zonder fout gaf Socrates' hoef het antwoord.
Toen nam Benito zijn mutsje af en boog naar alle kanten.
Vlug raapte hij den bamboestok van den grond op, klom tegen den gegoten pilaster op, waaraan zijn staaldraad bevestigd was, en zette zijn voet op den dunnen draad. Zijn tweede voet volgde. Balanceerende met den stok, om zijn evenwicht niet te verliezen, wandelde hij van den eenen pilaster naar den anderen en keerde toen zonder falen terug. Daarna maakte hij denzelfden toer nog eens, maar nu in dansende beweging, wat hem een dankbaar applaus bezorgde. Toen wierp hij den stok van zich af en herhaalde alles nog eens zonder dat hulpmiddel, tot hij eindelijk midden op den draad bleef staan, zijn instrument aan zijn lippen zette en keurig het menuet van de Faust ten gehoore bracht.
De studenten waren meer dan verbaasd en beloonden hem met een applaus, waaraan schier geen einde kwam. Nog altijd onbeweeglijk op den draad staande, nam hij zijn mutsje af, boog en zeide:
‘Heeren, ik dank u voor uw applaus. De voorstelling is hiermede afgeloopen.’
Hij verliet zijn wankele standplaats en ging met zijn mutsje rond, om zijn loon op te halen. Ha, 't was alles zilver, wat hij kreeg, en kleiner geldstukjes dan een kwartje werden er niet gegeven, maar er waren wel een paar blinkende guldens bij. Zijn hart klopte van blijdschap.
Buigende om zijn dank te betuigen verdween hij in het schuurtje,
| |
| |
Zijn weg leidde langs het oude Prinsenhof, recht tegenover den scheeven toren van de Oude Kerk met zijn vijf spitsen
waar hij zich de schmink van het gelaat waschte en zijn clowns-costuum weer in een doodgewone over-all veranderde. Met zijn rugzak over de schouders keerde hij met zijn grauwen metgezel door de zaal terug, waar hij nogmaals een vriendelijk applaus in ontvangst te nemen had.
‘Hola jongen, - wil je een glas bier?’ vroeg het jonge studentje.
‘Dank u, mijnheer, ik heb mij vast voorgenomen, nooit van mijn leven alcohol te gebruiken.’
‘Limonade dan?’
‘Graag, mijnheer. Dank u!’
Vijf minuten later bevond hij zich weer met zijn grijzen metgezel op de straat. Om niet opnieuw een relletje van de straatjongens uit te lokken bleef hij naast Socrates voortwandelen en voerde hem aan den halster de stad uit. Zijn weg leidde langs het oude Prinsenhof, recht tegenover den scheeven toren van de Oude Kerk met zijn vijf spitsen, en daar ontdekte hij tot zijn genoegen de twee padvinders weer, die ijverig bezig waren, de beide historische gebouwen te kieken.
‘Hallo, Snip en Snap!’ riep hij hun toe.
‘Hallio Benito, die Amsterdamsche Italianio!’ riep Snap terug.
‘Saluto, Benvenuto!’ groette Snip.
‘Kiekjes maken? - Ja? - Addio! Addio!’
‘Addio!’
Zonder vermeldenswaardige avonturen kwam hij in de schoone residentiestad aan en bereikte hij den Dierentuin, waar ijverig aan
| |
| |
den opbouw van de kermis gewerkt werd. Het Belgische Circus was al bijna klaar. Wie beschrijft de vreugde van Monsieur Charles, toen Benito hem den van het goede pad afgedwaalden Socrates terug bezorgde, van wiens bezit zijn geheele bestaan afhing. Hij zoende het goede dier herhaaldelijk op den kop en drukte Benito de beide handen onder de vurigste betuiging van zijn dankbaarheid. Hij bracht Socrates dadelijk naar zijn stal en noodigde Benito uit, den nacht in zijn wagen te blijven doorbrengen.
Toen 's avonds het Circus geheel opgebouwd was en Benito bij Monsieur Charles en diens vrouw in den wagen een kopje thee dronk, vroeg hij, of misschien ook zijn Oom Albertini daar zijn voorstellingen zou geven.
‘Neen, hij is hier wel geweest, omdat hij een afspraak met iemand had, en ik heb hem ook nog wel gesproken, maar hij is er niet meer. Hij had dringende redenen, zei hij, om naar België te gaan.’
.... en Benito hij Monsieur Charles en diens vrouw in den wagen een kopje thee dronk....
| |
| |
‘Naar België?’ vroeg Benito verdrietig. ‘Is hij opweg naar België?’ ‘Ja, dat weet ik zeker, Benito, ik heb het hem zelf hooren zeggen.’ ‘Dan reis ik hem na,’ zei Benito. ‘Hij zal mij niet ontsnappen. Ik ben blij, dat ik het weet.’
Den volgenden morgen voerde zijn weg dus allereerst weer naar Delft.
|
|