hen. Onwillekeurig bleven allen staan, niet wetende, wat nu te doen.
Welk een prachtig toneel vertoonde zich nu aan hun ogen! Op de voorgrond, in hun onmiddellijke nabijheid, zagen ze welige koren- en rijstvelden, waartussen zich groene paden slingerden.
‘Wie behoren die velden?’ vroeg Mozes.
‘Ze behoren bij Codjo's kamp,’ antwoordde Christiaan. ‘Zijn lieden bebouwen deze grond, om de bevolking van zijn dorp van het nodige te voorzien.’
Tussen de akkers stonden hier en daar kokos- of koningspalmen. De felle zonnestralen glansden over de kruinen dezer slanke bomen, terwijl ze de gele korenaren als met een goudglans overgoten.
Achter deze bebouwde velden lag een groot groen veld en daarachter zag men een borstwering van puntige palen. Paal stond daar naast paal, meer dan een manshoogte boven de grond en de boveneinden waren van punten voorzien.
‘Ligt het dorp achter dat paalwerk?’ vroeg Mozes.
‘Ja, die palen zijn de borstweringen,’ zei Christiaan, terwijl hij de Indianen aankeek met een blik, die scheen te willen vragen: ‘Welnu, wat zeg je er van? Heb je geen trek, om eens over die palen te klimmen en Codjo in zijn hut te bezoeken?’
Allen konden gemakkelijk zien, dat de hutten der negers tamelijk veilig waren achter deze palissade.
‘Wat betekent dat groene veld, daar voor de borstwering?’ vroeg Mozes weer.
‘Dat groene veld is het bedriegelijkste, wat je ooit in de wereld vindt. Het is een peilloze modderpoel, die aan de oppervlakte met planten begroeid is. Die groene zode bedriegt het oog. Wie zijn voet er op zet, zinkt weg en is verloren,’ antwoordde de oude neger met een zeker welbehagen.
Nu wisten ze vooreerst genoeg van het kamp van Codjo. Duidelijk zagen ze, dat het moeilijk zou gaan de geliefde