‘Kan u uw huis niet in?’
‘M'n dochter heeft de sleutel, meneer. Ze komt zo.’
Hij keek naar de onderkant van haar nachthemd, de blote enkels en de pantoffels, en krabde zich in de nek. ‘Wilt u niet liever binnen wachten?’
Mevrouw Beijer dacht even na en toen schudde ze haar hoofd en zei: ‘Dat mag niet.’
Mag niet, dacht de man, wat is dat nu? ‘Weet u 't zeker?’ vroeg hij.
‘Ja meneer... ik moet 't zo laten, begrijpt u?’
‘Goed,’ zei hij. ‘Dat 't maar niet lang hoeft te duren.’
Hij ging naar binnen, hij vond het ineens een eng mens. Logisch, dacht hij bij zichzelf, dat kinderen haar een heks noemen. Voor het naar bed gaan haalde zijn vrouw even haar vingers langs de rand van het gordijn. Ze zat er nog. Een kwartier later keek hij zelf, in pyjama, en haalde opgelucht adem.
Mevrouw Beijer had angstig van nee geschud toen de oude man van de overkant haar zijn arm toestak. Hij was naar haar huis gelopen om de pin uit het raam te slaan en had gezien dat de deur openstond.
‘Vooruit,’ zei hij, ‘je kent me toch?’
Ze wist zijn naam niet meer, ze kende hem wel, ja.
‘Kom,’ zei hij, schoof zijn hand onder haar arm en trok haar voorzichtig van de vensterbank.
‘'t Mag niet, mag niet.’
‘Er mag zoveel niet maar dan moet je het nog wel doen.’ Hij sloeg zijn arm om haar rug en liep stapje voor stapje. Vel over been, wat een scharminkel, hij schatte dat hij haar ondanks zijn leeftijd nog zou kunnen tillen. ‘Je mag weleens meer spek en bonen eten,’ plaagde hij. ‘Niet zo raar doen, vrouwtje. We zijn er bijna.’