het niet, ze schreeuwde: ‘Aan... aan,’ toen Hanna de lichten uitdeed. Hanna deed het grote licht weer aan. Ontzet keek mevrouw Beijer naar haar hand.
‘Je hebt op je tong gebeten,’ zei Hanna. ‘Of je hebt 'n maagzweer van al je opwinding.’
‘Ze willen m'n dood,’ fluisterde mevrouw Beijer en ze smeekte Hanna het licht niet meer uit te draaien.
Haar mond zakte open, een zoute drop in het witte gezicht. Hanna trok haar schouders op en sloot de deur achter zich.
Moest ze een dokter halen? Moeder wilde er niet van horen. Ach, er was niets, een man in de vijftig was een onzeker geval maar een vrouw die niets te doen had, een vrouw als moeder, had nog twintig jaar.
Een oude, foeilelijke nicht die ze sinds haar vaders begrafenis niet meer gezien had, vertelde vroeger dat ze vier huwelijksaanzoeken had gehad en de enige die het geloofde was ze zelf. En ook, dat ze eens een vlinder van haar hoofd had gejaagd en dat een beeldschone heer haar toen staande had gehouden om te zeggen dat vlinders op bloemen af kwamen.
Zich op zo'n opschepperige manier belachelijk maken zou ze nooit doen. Maar dan: liefde kwam niet aan de deur. Was er in een, twee, drie jaar wat veranderd? Ze had zelfs nog nooit, zoals meisjes op school toen al deden, een menstruatie kunnen voorwenden om van een jongen af te komen. Ze kon nog veertien wezen, o, was ze het maar. Dan ging en bleef ze werken, kreeg kennissen, zou gewoon praten met mensen en kinderen in de straat, een knipoog geven naar het meisje Haan, rustig een bal terugschoppen, zeggen tegen het zwarte knulletje: Wel naar de judo en te moe om te lopen? Hij zou haar evengoed na-