| |
| |
| |
XII
Hanna knoopte haar jas dicht en zette de capuchon op. Bij links twee flikkerde de televisie, had ze hier al zo lang gestaan? Ze luisterde: mevrouw De Rooy stond nog niet aan, dan was het geen journaal. Ze moest in beweging blijven, warmer worden, dan het kacheltje aandoen, rondjes lopen door de kamer was niet genoeg.
Ze zwaaide haar armen van voor naar achter, voor zich uit kijkend naar het bovenste gedeelte van het raam van parterre rechts dat ze in de laatste jaren met enige centimeters had zien toenemen. Een kaasblokje op de schutting. Er bewoog iets rechts onder in de hoek, ze ging op haar tenen staan. Het was een hoofd, een man die meer dan twee meter moest zijn. Ze opende de deuren, liep het plaatsje over, hees zich aan de schutting en keek vol verbijstering naar een man die, slechts in een trui gekleed, op tafel stond. Toen haar armen het niet langer hielden liet ze zich met suizende oren zakken. Ze dronk twee koppen water en ging op bed liggen. Het was waar wat Coby zei, kerels werden overal geil van, of er nu wel of niet een vrouw was en of die nou wel of niet haar kleren aanhad, ze hoefden niet eens ergens aan te denken, hun pik leidde een eigen leven. En toch, dacht ze, o, toch nu die handen te voelen, die mond, het hart dat tegen haar borst klopte, die onbekende geur.
| |
| |
Midden in de nacht werd ze wakker van iets ongewoons. Er was gebeld, het moest een droom zijn, ze wachtte en hoorde haar naam door de gang roepen.
Toen ze de voordeur opendeed, botste Coby tegen haar op.
‘Dicht dicht gauw,’ zei Coby en liep vloekend de gang in.
‘Stil 'n beetje, straks komt moeder haar bed uit.’ Hanna knipte het licht in haar kamer aan en sloot behoedzaam de deur. Coby's gezicht zag vlekkerig van opwinding en uitgelopen make-up, haar ogen waren opgezwollen, haar haren verward, en ze droeg een regenjas waar een zak van loshing.
‘Ik kom bij je slapen.’
‘Is er wat gebeurd?’
‘Dacht je dat ik zomaar even aankwam voor de gezelligheid?’ Coby liet haar tasje op de grond vallen en knoopte haar jas los. ‘'t Is hier ijskoud, kan je de kachel niet aandoen? Laat maar, ik wil slapen,’ zei ze en zeeg neer op het bed. ‘Waarom zie je er zo gek uit?’
‘Gek?’ Hanna deed haar capuchon af.
‘Waarom heb je dan je jas aan?’
‘Vergeten uit te doen.’
‘Vergeten?’ Ze begon onbedaarlijk te lachen.
‘Hou op.’
Coby verborg haar gezicht tussen haar knieën en kwam schaterend overeind.
‘Hou onmiddellijk op, ga anders in de keuken zitten,’ zei ze en toen snelde ze zelf naar de keuken en keerde terug met een kopje water. Proestend sproeide Coby de eerste slok uit.
‘Je bent stomdronken.’
| |
| |
‘Nou en? Buiten regent het ook.’
‘Het regent niet, ssst, drink nou wat.’
‘Je hebt gelijk,’ Coby voelde aan haar jas, ‘'t regent niet.’ Verbaasd keek ze naar de losgescheurde zak. ‘Blijven hangen aan die stomme leuning van dat stomme rotportiek.’
‘Ssst ssst, nou is ze wakker, ze komt haar bed uit, o jezus.’
‘Laat 'r maar eens lopen, dat is heel goed,’ zei Coby. Ze wankelde naar de deur en trok hem open. ‘Moeder? Kom er gezellig bij.’
Mevrouw Beijer schuifelde langs de kapstok en met haar hand tegen de deurpost leunend, keek ze Coby sprakeloos aan.
‘We wilden net naar bed gaan. Hoe is 't ermee? Heb ik je wakker gemaakt? Nou, dat spijt me dan, ik zal je wel even terugbrengen, geef me 'n arm.’ Ze pakte haar moeders hand en trok haar mee de gang in.
‘En nou allemaal slapen, morgen zien we wel verder,’ hoorde Hanna haar met een dikke tong zeggen. ‘Je ene been erin, nu je andere, de dekentjes erover. Nou zal ik je eens... 'n kruisje op je voorhoofd geven. Zo, welterusten.’
‘Ik wil op m'n eigen plaats liggen,’ zei ze tegen Hanna.
Ze haalde het korte jurkje over haar hoofd, viel bijna om, vloekte en kroop in bed. ‘Koud koud, wat 'n ellendebed.’ Ze blies een lucht van drank in Hanna's gezicht.
‘Coby, waarom ben je weggelopen?’
‘Jullie weten er allemaal niets van. Ik wil slapen.’
Even later draaide Coby zich met een ruk op haar rug. ‘Hij gaat me vermoorden,’ riep ze in paniek. ‘Hij gaat me echt vermoorden.’
| |
| |
Hanna legde haar hand op Coby's schouder. Als die iets in haar kop haalde. Ze wilde roken, ze rookte. Drinken, ze dronk. Hele zondagen zat ze vroeger achter een bord pap dat ze weigerde op te eten. Ze wilde ontmaagd worden, binnen een week was het gebeurd. Ze verwenste vader, hij ging dood. Ze wilde het huis uit, ze ging.
‘Laat los, ik moet weg. Het eerste wat ie zal doen is hierheen komen. Ik ben stom, ik moet weg, hij vermoordt me.’
‘Niemand vermoordt je, blijf liggen.’
‘Dannie vermoordt me, Dannie wel.’
‘Ik weet zeker van niet, ga nou slapen, wacht tot morgen.’
‘Omdat ik met 'n ander plat ben geweest. Hem slaat ie eerst kapot en dan gaat ie mij zoeken, als 'n beul rijdt ie door de stad, hij is helemaal blind.’
Hanna voelde het bloed naar haar hoofd stijgen.
‘Die goser kan de pokken krijgen, voor mijn part slaat ie 'm dood maar dan ben ik toch aan de beurt. O, hij komt hierheen, ik zie 'm al de straat inrijden.’
‘Dan is 't te laat.’
‘Ik verstop me op het plaatsje.’
‘Dan zeg ik waar je zit.’
‘Huh?’
‘Je bent met Adje naar bed geweest.’
‘Met wie?’
‘Toen ik bij je wegging,’ ging ze gejaagd verder, ‘zag ik 'm 'n sigaret opsteken omdat ie bij je bleef. Dannie is naar 'n café gegaan nadat ie mij had weggebracht en toen zijn jullie met mekaar... ik wist 't wel. Jij zat met 'm te slijmen, hij keek naar je benen, vuile hoer. En toen zijn jullie nog eens en nog eens... Je hebt mij besodemieterd, laat
| |
| |
Dannie je maar vermoorden.’ Hij moest haar verminken, niet dood, littekens op haar gezicht, een glazen oog, een been waarmee ze voortaan kreupel liep.
‘Jezus Maria... Hanna.’
Ze praat achter haar hand, zeker omdat ze zo'n spijt krijgt, dacht Hanna, nou weet ze ineens niks meer te zeggen. ‘Ga m'n bed uit.’ Ze stak haar hand uit, raakte Coby's kin en duwde met haar vingers de bovenlip en neus omhoog.
Coby boog haar hand opzij. ‘Zo is 't niet. 't Was 'n gitarist,’ zei ze en begon te huilen. Hanna drukte haar duim en middelvinger tegen haar kloppende slapen. Straks spoten er fonteintjes uit.
‘'t Was niet eens waar, hij schepte zo op. Hij wist werk voor me, hij kende alle nachtclubs zei hij, maar hij kende hooguit vier akkoorden.’
Opeens was het licht aan in de kamer. ‘Zo kan ik niet slapen,’ zei mevrouw Beijer. Ze stond als een spook op de drempel, de ene hand aan de kruk, de andere aan de lichtknop. ‘Je bent bij Dannie weggelopen,’ zei ze langzaam.
‘Ze heeft 'n nare droom gehad,’ zei Hanna. ‘Jij maakt ons wakker.’
‘Ik heb twee stemmen gehoord.’
‘Morgen gaat ze weer naar huis.’
‘Ja, morgen ga ik weer naar huis,’ beaamde Coby.
‘Ik geloof 't niet. Ze huilt.’
‘Je hebt je bril niet op.’
‘Ik heb 't gehoord, ik ben niet gek. Ik wil weten wat er aan de hand is.’
‘Niet meer dan 'n meningsverschil,’ zei Hanna.
‘En morgen ga ik naar huis.’
‘Ga nou maar naar je bed.’
| |
| |
‘Er is helemaal niets aan de hand.’
Mevrouw Beijer keek naar haar dochters, ze hielden hun ogen dicht, dat zag ze wel. In haar keel krioelden de woorden. ‘Ik weet 't wel, 't gaat slecht,’ zei ze en deed het licht uit. ‘Maar ik zal voor jullie bidden.’
‘Niets aan de hand. Hij komt me alleen maar vermoorden,’ fluisterde Coby.
‘Je kan je op het plaatsje verstoppen, je kan makkelijk over de schutting.’
‘Wat je net toch gezegd hebt... Je weet nooit zeker van wie je houdt, 't kan 'n leugen zijn, of je verzint 't zelf.’
‘Ik hou van jou en Dannie.’
Coby tilde haar hoofd van het kussen en gaf Hanna een zoen. En gretig zoende Hanna terug, tranen sprongen in haar ogen en onafgebroken tuitten haar lippen op het gezicht van haar zuster.
‘Ik geloof je wel,’ zei Coby. Ze draaide haar hoofd opzij en vervolgens haar lichaam. ‘Laten we asjeblieft gaan slapen, ik zie alles draaien. Niet op m'n haar gaan liggen.’
‘Zal ik je over je rug aaien?’ vroeg Hanna. ‘En dan jij bij mij... kunnen we niet vrijen zoals vroeger, even maar?’ Ze kreeg geen antwoord.
‘Coby,’ zei ze iets nadrukkelijker. ‘Slaap je al?’ Eerst wou je geaaid en gezoend worden, dacht ze, en dan moest ik tussen je benen. Ik heb alles gedaan wat je wou en mij haalde je nog geen minuut aan of je had er genoeg van en je wou slapen. Je deed me voor wat ik met mezelf kon doen, je was trots, jij had al borsten en haar en toen ik 't zelf kreeg liet je me stikken voor je toneelmeester. ‘Vanavond heb ik 'n man gezien, Coby,’ zei ze. ‘Hij had 'n stijve, zal ik hem voor je spelen? Ik wil lief voor je zijn,
| |
| |
ik wil je voelen. Je doet net of je slaapt, het is niet eerlijk, mij maakte je er vroeger wakker voor. Je denkt alleen aan jezelf, je lijkt op moeder. Ik geloof,’ fluisterde ze, ‘ik geloof dat ik eigenlijk niet van je houd.’
Enige uren later werd er gebeld. Zes uur? Het was al licht aan het worden. Besluiteloos zat Hanna in bed en eerst toen de bel voor de tweede maal overging, schudde ze haar zuster wakker. ‘Hij staat aan de deur, Coby... Dannie.’
‘Tis er?’ Met kleine oogjes keek ze op en toen riep ze: ‘Dannie!’ en in een beweging kwam ze overeind en stapte zo onhandig uit bed dat ze viel. ‘Ik kan niet meer lopen Hanna, waar moet ik naartoe?’
‘Ga op het plaatsje om de hoek van Ronnie's kamertje. Als ie buiten wil kijken zal ik eerst met de klink rammelen, dan kan je aan de zijkant over de schutting. Doe je jas aan.’
‘Ja, m'n jas aan. Hij belt weer, als moeder nou maar niet opendoet.’
Hanna duwde de tuindeuren open. ‘Schiet toch op.’
‘M'n laarzen, m'n jurk...’
‘Dat doe ik wel, kom nou.’
Zodra Coby buiten stond, sloot ze de deuren en trok de gordijnen dicht, beseffend dat ze dat vannacht vergeten was. Ze schopte Coby's spullen onder het bed, streek het kussen en de plaats aan de rechterkant van het bed glad, begaf zich toen met kloppend hart naar de voordeur. Ze schoof een tip van het gordijntje op, trok een verwonderd gezicht naar Dannie en deed open.
‘Haal Coby, Hanna,’ zei hij nors.
‘Coby? Die is hier helemaal niet.’
Hij deed een stap naar binnen en tuurde de gang in.
| |
| |
‘Je gaat zelf maar kijken als je me niet gelooft, als je maar zachtjes doet. Misschien heb je moeder al wakker gemaakt met je gebel en wat moet ik dan zeggen? Waarom sta je hier eigenlijk... Dannie, is er wat?’ God, hij zag er slecht uit, de rimpels leken twee keer zo diep. Oprecht bezorgd keek ze hem aan. Hij dacht na en twijfelde, keek nog eenmaal de gang in en draaide zich om. ‘Ze is weggelopen.’
‘Waarom?’
‘Zal zij je wel vertellen. Ik kom straks terug.’
‘We gaan 'n dagje weg.’
‘Jullie?’
‘Met 'n carnavalsbus. We gaan de Sint-Jan bezichtigen en dan krijgen we 'n lunch aangeboden. En daarna worden we naar een zaal gebracht waar fanfares optreden, dat doen ze ieder jaar van het patronaat.’
Hij haalde zijn schouders op en stapte naar buiten. ‘Ze heeft wel 'n sleutel. Veel plezier in de kerk.’
‘'t Is 'n kathedraal. Volgens mij heeft ze geen sleutel. Wil je op haar wachten? Zal ik 'n kermisbed voor je maken?’ riep ze hem na.
Hij gaf geen antwoord, zijn hoofd voorovergebogen liep hij naar zijn auto.
Mopperend haalde Coby een steentje onder haar voet vandaan. Ze had wel 'n uur gestaan, zei ze, ze kon wel 'n longontsteking krijgen. ‘Zieke vrouwen slaat ie gelukkig niet.’ Ze was geheel ontnuchterd. ‘Hij gelooft nooit dat jij met dat ouwe lijk 'n dagje op stap gaat.’
‘We moeten moeder overhalen hier in bed te gaan liggen, als ie dan naar binnen kijkt...’
‘Hij gelooft niet eens iets als 't waar is. Ik kan nog zo
| |
| |
hard schreeuwen dat ik niet met die jongen naar bed ben geweest maar hij gelooft 't niet.’
‘Je hebt zelf toegegeven...’
‘Jou ja, hem niet. Zolang je niet iets zeker weet, is 't niet waar. En hij heeft geen bewijs, hij heeft 't alleen maar van horen zeggen.’
‘Je weet dat je fout bent geweest en als Dannie achter de waarheid komt, zeg je dat 't niet zo is.’
‘Praat niet als 'n non.’
‘Wat doe jij als je bedonderd wordt?’
‘Wanneer dat achter m'n rug gebeurt, weet ik daar niets van. In ieder geval ga ik hem niet controleren want als ie niet wil dat ik 't weet heeft ie daar z'n redenen voor, omdat 't niet goed voor me zou zijn bijvoorbeeld. Bovendien zal hij me dat nooit aandoen,’ zei ze met een minachtend gezicht. ‘Niet om die kwakkelige rug maar omdat ik z'n koningin ben. Ik.’
‘Rotgriet.’
‘Welja, begin jij ook nog maar eens, iedereen neemt 't voor hem op. Als ie me wil vermoorden geven ze 'm nog gelijk.’ Ze likte aan haar vingers en wreef over de groene aanslag op haar voetzolen.
‘Vermoorden hè? Je had z'n gezicht eens moeten zien.’
‘Van de drank.’
‘Moet jij nodig zeggen, de hele kamer stinkt ernaar.’
‘Beter dan die muffe lucht die hier altijd hangt. Jasses, wat heb ik 'n smerige poten gekregen van dat plaatsje.’ Ze kroop ermee tussen de lakens en vroeg klappertandend of het kacheltje aan kon.
‘We kunnen beter opblijven, 't is al dag.’
‘Ik voel me gebroken.’ Ze legde een hand over haar ogen en vroeg: ‘Hoe zag ie eruit?’
| |
| |
‘Niet of ie wou vechten.’
Coby zweeg en bleef als lam liggen toen Hanna over haar heen stapte.
Van rechts zolder was het gordijn dicht maar dat was het alle dagen behalve een vrijdag per drie weken, rechts een had de ramen open, links twee hing een blouse aan de waslijn. Hanna draaide zich om: ‘Voel je je beter?’
‘Fantastisch, geweldig, in de zevende hemel maar niet heus,’ antwooordde Coby slaperig.
‘Ik zal thee zetten.’ Ze ging de keuken in en liet de deur openstaan. ‘Je moet moeder wel uitleggen waarom je hier bent, anders gaat ze mij aan m'n kop zeuren. Ze heeft Dannie vast gehoord, je moet naar huis, je gaat toch?’
‘'t Lijkt wel of je me eruit wil zetten.’
‘Helemaal niet maar ik vind... je mag hier blijven zolang je wil. Zal ik Loesje hierheen halen?’
‘Als Loeloe niet bij der pappie is, zit ze wel bij de buren. Daar maak ik me geen zorgen over.’
‘Dat kan toch niet eeuwig zo blijven?’
‘Pff eeuwig,’ zei Coby laconiek. ‘Als ie me doodslaat komt ze in een tehuis. Heel verschrikkelijk maar daar weet ik dan niets meer van. Ik heb liever koffie, Hanna.’
‘Is er niet, moeder kan er niet tegen, is te duur.’
‘Arm kind.’ Op haar tenen liep ze naar de keuken. Ze zette een voet in de gootsteen en draaide de kraan open. Ze heeft de voeten van moeder, dacht Hanna, de tweede teen is net zo lang als de grote. Tussen het staande been en de rand van het licht- en donkerblauw gestreepte slipje bolde de blanke onderkant van haar bil als deeg. Ze wreef haar voet droog en tilde haar andere voet op. God, wat was ze lenig.
| |
| |
‘Je moet er eens uit,’ zei Coby. ‘Vanavond Hanna, dan gaan we samen.’ Wat was er van een belofte op die vrolijke toon ooit terechtgekomen? ‘Lekker ergens eten, naar de film, of andersom en dan gaan we wat cafés langs. 'n Goeie kans dat we die vrijer van je zien, ik ben 'm 'n paar weken geleden nog tegengekomen.’
‘Waar?’
‘Weet ik niet meer. We komen er vanzelf wel terecht. Wat 'n gore gootsteen.’
Mevrouw Beijer zat wakker en rechtop van ongeduld in bed, ze hield haar kaken op elkaar geklemd maar hoe nijdig ze ook was, ze kon haar mond niet houden. ‘Ik dacht dat m'n oudste dochter me dit,’ wees ze op haar thee en beschuit, ‘wel had komen brengen.’
‘Ze komt zo.’
‘Vraag me niet of ik goed geslapen heb want dat heb ik niet,’ zei ze. ‘Hoe kan ik een oog dicht doen als ik jullie hoor praten en achter mekaar de bel gaat en jullie door het huis lopen te spoken.’
Hanna keerde haar moeders huilerige stortvloed de rug toe en vond Coby, mopperend op eenzelfde toon, over kapotte kousen en make-up die ze vergeten was. ‘En jij hebt alleen vleeskleurige en maar twee paar, 'n fatsoenlijk broekje heb je niet eens.’ Driftig trok ze haar laarzen aan. ‘Wat 'n armoedig gezicht met die blote knieën. Luister eens.’ Ze veranderde van stem, drukte Hanna een portemonnee in de handen en vroeg een en ander voor haar mee te nemen aangezien ze toch inkopen moest doen. Filly Plum, in niet luxe uitvoering, cake-eyeliner van hetzelfde merk, het dunste penseeltje, zwarte panties maat L, twee paar, een voor Hanna, ze mocht ook een andere kleur nemen, en een flesje milk
| |
| |
met lanoline. En als ze toch in de buurt was, moest ze even aanwippen bij de patisserie voor een Swiss roll. ‘Marasquin,’ riep ze over haar schouder.
Hanna hoorde haar vrolijk kwebbelend de voorkamer binnengaan, moeder probeerde er iets tussen te krijgen maar Coby overstemde haar. Als vanouds, dacht Hanna, Coby is sterk, Coby sust, Coby liegt, moeder gelooft. Coby boort hier niet meer.
Rokend zat ze op het voeteneind, Moeder leek gerustgesteld, bijna opgewekt.
‘Wat zal ik halen?’ vroeg Hanna.
‘Iets lekkers, wacht,’ zei Coby en telde op haar vingers af: ‘'n Pond kabeljauw, 'n pond tomaten, 'n krop sla, 'n pond uien, 'n kilo kriel.’
‘Kan 't niet wat gewoner?’ vroeg mevrouw Beijer.
‘Ik betaal, moeder. Peterselie en selderie.’
‘Tomaten komen pas in mei,’ zei mevrouw Beijer met een bedenkelijk gezicht.
‘Maar ze zijn wel te koop. O Hanna, haal ook, je moet 't maar even opschrijven, wat croissants en een pakje roomboter.’
‘Toe maar,’ zei mevrouw Beijer. ‘We eten als de rijken. Veldmuis at ook van die dure dingen, roomboter, zalm, Ardenner ham moest ik wel eens halen, van de haas, olijven, net levertraan, in de winter wilde ze prinsessebonen en die gingen per ons.’
‘En een fles wijn, niet onder de vijf gulden.’
Hanna stopte de bestelling in haar zak en tilde de tas op.
‘Heb je wel eens meegegeten bij Veldmuis?’ vroeg Coby.
‘Mee niet natuurlijk nee, maar 's morgens moest ik af- | |
| |
wassen en als er dan wat in de schalen zat at ik daar wel van, van die mensen was ik niet vies.’
‘Bleef er veel over?’
‘Als er vlees over was nam ik 't mee naar huis in 'n zakje, dat paste keurig in m'n schort. Nee, dat hebben jullie nooit gemerkt. En Veldmuis was een keukenprinses.’
‘Waren er geen rare dingen bij?’
‘O ja, 't leek wel eens of ze bloemen aten, 't was vast heel bijzonder.’
Het gesprek werd nog even op deze wijze voortgezet tot Hanna binnenstormde. Ze zag lijkbleek en hijgde, de tas hing aan een hengsel in haar hand.
‘Dannie staat in de straat.’
‘Hij kan toch binnenkomen,’ zei mevrouw Beijer.
Hanna keek van de een naar de ander, Coby zat als versteend. ‘Hij heeft me gezien,’ zei ze.
‘Wat doen jullie vreemd, doe de deur open voor die jongen.’
‘Hij komt me vermoorden,’ riep Coby en ze hief haar handen en keek ‘nee nee’ stamelend als in het nauw gedreven rond.
‘Dacht ik het niet,’ begon mevrouw Beijer. ‘Mij 'n beetje voor de mal houden. Nee moeder, er is niets, woordenwisseling, niemendalletje moeder, hij weet heus wel dat ik hier ben, even eruit, vakantie nodig, niks aan de hand moeder.’ Tijdens haar uitval was het gebonk tegen de deur begonnen, ze had het door haar toorn niet opgemerkt. Haar dochters renden weg, ze hoorde de deur van de achterkamer, de voordeur ook, krakend, een knal, hij molde 'm.
Breed als een beer verscheen Dannie op de drempel, zei iets tegen zijn schoonmoeder over een bustochtje en
| |
| |
rende op zijn zware voeten naar achter. Mevrouw Beijer voelde naar de rozenkrans. Wat moest ze vragen, ten gunste van wie? ‘Laat alles goed gaan,’ smeekte ze en toen een geschreeuw het huis vulde begon ze het ene na het andere weesgegroet te bidden, hardop en in een toenemend tempo als was het een aflaat die de straf bijtijds vermocht kwijt te schelden. Driemaal was ze de rozenkrans rondgegaan toen een zware klap klonk, gevolgd door een snerpend gegil en brekend glas.
Uit alle macht smeet Dannie het rotankrukje de kamer in. De zitting vloog eraf en brak een ruit van de tuindeuren, kledingstukken fladderden naar buiten en bij het neerkomen van het krukje sloeg de tegen de bodem aangestopte rest van het wasgoed in een hoekige prop over de rand. Met een langgerekte gil rende Coby naar de keuken. Dannie merkte het niet, hij zocht een volgend voorwerp om zijn woede op te koelen, greep de stoel, sloeg hem tegen de muur tot het onderstel afbrak en zonder op de richting te letten wierp hij de rugleuning van zich af. Hanna gaf een schreeuw van pijn. Van een afstand hoorde ze haar zusters laarzen over het zeil. Even was het stil en toen begon Coby te lachen, eerst zenuwachtig, dan in lange uithalen en tenslotte het ze zich onder een stroom van tranen op haar knieën vallen. Het bloed was uit zijn gezicht getrokken. Hij bracht zijn hand omhoog, raakte met zijn vingers de vork die Coby in zijn nek geplant had en trok hem eruit.
Dannie hep met grote stappen. Hij klemde Coby zo hardhandig onder zijn arm dat ze zich in een onmogelijke bocht moest kronkelen om hem bij te houden. Het jurkje was
| |
| |
daarbij opgetrokken en ontblootte haar rechterdij tot boven aan toe. Zo verlieten ze het huis.
Hanna duwde de muis van haar hand tegen het splinterig gedeelte in de deurpost. Het slot was niet stuk maar waardeloos, bij het minste geringste, een kind dat leunde, een bal die niet gestopt werd, zou de deur meegeven.
Moeder had de rozenkrans om haar hals en hield het kruisje vast. 'n Pond tomaten, 'n pond uien, het was nog maar net gezegd. De boodschappentas had ze al die tijd in haar hand gehouden tot Dannie het stuk van de stoel... ze keek naar haar been. Onder haar knie was een rode plek aan het opkomen.
‘Heeft ie je geschopt?’ vroeg mevrouw Beijer.
‘Er is iets tegenaan gekomen,’ antwoordde Hanna.
‘Hij heeft wel geschopt en geslagen, ik heb 't zelf gehoord, wat 'n herrie, al die kerels zijn hetzelfde, die handen van ze zitten veel te los. Ze slaan, ze drinken, ze doen maar, ikke ikke ikke en de rest, dat zijn de moeders en de kinderen, kan stikken. Daarom heeft God aan de vrouwen het moederschap geschonken. Dannie is precies zo. Hij heeft me niet eens goeiendag gezegd, nog mooier, hij zei dat ik met de bus mee moest. Zeker 'n nieuwe uitdrukking voor dat ik op moet krassen omdat ik niet meer meetel, bejaarden stoppen ze altijd in bussen.’
Hanna schoot in de lach en haar moeder opende grijnzend haar mond, de punt van haar tong uitstekend. Het was van korte duur, ze trok haar gezicht in de oude, grimmige plooi en bestookte haar dochter met vragen. Hanna voelde zich plotseling doodmoe. Het been deed niet langer zeer maar op haar rug en schouders drukte het zwaar, ze zweette, ze had het benauwd, ze wilde naar buiten. De frisse lucht zou alles wat er was voorgevallen,
| |
| |
oplossen tot kleinigheden zodat ze er onverschillig de schouders voor op kon trekken.
‘Geef eens antwoord,’ riep mevrouw Beijer.
Haar gezicht was dichtbij, ze rook het, hoorde de snelle ademhaling, de mond smakte voor de volgende vraag. ‘Hij is haar ontrouw geweest,’ zei mevrouw Beijer en stak haar hand uit. Hanna voelde de koude, harde vingers op haar knie. ‘De geschiedenis herhaalt zich. Je vader heeft ons vaak bedrogen. Hij was een aantrekkelijke man, het heeft hem geen geld gekost, maar veel erger, zijn ziel,’ zei ze toonloos.
‘Toe moeder.’ Hanna tilde de hand van haar knie.
‘Zwart van de zonden, door en door. Hij heeft geen vergiffenis kunnen vragen, hij...’
‘Voor iemand die niet gelooft bestaat geen hemel,’ zei Hanna.
‘Wel de hel.’
‘Ook geen hel. Zeg wat ik moet halen vandaag.’
‘Ik wil erover praten.’
‘Ik niet.’
‘Maar ik moet, je begrijpt niet...’
‘Ik begrijp 't uitstekend. Eerst uithoren, dan klagen met God op je schouder en dan weer uithoren. In jouw ogen deugt geen mens omdat je zelf niet deugt,’ zei ze met stemverheffing.
Mevrouw Beijer trok de dekens hoger. Ze huiverde en een zware traan rolde over haar wang.
De stoel was niet te repareren. De poten waren geknakt, de rugleuning lag voor de commode. In de muur zat een gat. Hanna plukte aan het behang eromheen, voorzichtig, als een opgestroopt velletje bij een wond. Ze tikte het
| |
| |
schilderij op zijn plaats. Nooit ging de Vliet over de dijk, al hing ze het doek op zijn kop. Ze legde haar vinger op het roeibootje, weg was het, nooit zonk het. De wolken dreven niet over, het bootje bleef varen, de koeien graasden dag en nacht, het riet groeide noch stierf. Hier was het daarentegen een chaos.
Ze verzamelde het verspreid liggende wasgoed, ieder stuk uitschuddend tegen eventuele glasscherven, overwoog of ze vanmiddag zou gaan wassen en zette die gedachte van zich af. Het kon uitgesteld, ze maakten niet veel vuil. Ze haalde stoffer en blik en begon de meters ver over de vloer liggende scherven op te vegen.
Bij alle ziektes en heiligen had Coby gezworen dat er niets was voorgevallen. Hij zag spoken, hij was gek, hij met zijn nachtelijke escapades, hij liet haar in de steek. Dannie wou er niet van horen, daar was hij niet voor gekomen, ze moest mee. ‘Ik laat me niet opsluiten,’ riep ze en ze gooide het over een andere boeg. Het mooie hoofd hooghartig schuin houdend, begon ze hem op lijzige toon uit te schelden en belachelijk te maken en zag niet dat hij steeds roder aanliep. Wat kon hij zeggen op haar bewering dat zijn rug aanstellerij was, dat hij zich erachter verschool omdat hij impotent was. ‘Of heb je soms 'n ander?’ kwam er spottend bovenop. Hoe laag zoiets te zeggen nadat ze zelf had staan liegen met een stalen gezicht. ‘Slet,’ sprak Hanna haar zwager na. Ik vertel 't 'm, dacht ze. Ik bel op, ik zeg alles.
Even hield ze de veger stil en toen bracht ze hem in de schaduw voor de plint. Gooide ze gisteren een bord weg, nu waren het scherven en een vork met bebloede tanden die op de bodem van de vuilnisemmer kletterden.
| |
| |
Om het parkje was een laag, breed muurtje, onderbroken door vier ingangen waarvan een aan de winkelstraat, tegenover de tramhalte. Vaak renden er kinderen overheen, die wedstrijd hielden in wie de meeste muurtjes liep, of een afmattende reis rond de wereld maakten. In het midden was een vijver en wanneer zich iemand aan de kant vertoonde zwommen de eenden, afwachtend of een zak brood te voorschijn kwam, alvast een stukje in de richting.
Lange tijd had Hanna op een bank gezeten en toen ze tot op het bot verkleumd was, drong tot haar door dat ze minuten naar een vrouw en een jongetje had zitten staren als waren ze niet meer dan een leeg silhouet. Het kind wierp, het handje telkenmale over zijn schouder halend om kracht te zetten, stukjes brood die in kleine boogjes aan de waterkant en op het gras vielen. De vrouw hield hem in de buurt door met een wandelstok achter zijn broekband te haken. Toen het brood op was, trok ze zijn broek en jasje netjes en wandelde statig, de stok om de andere pas neerzettend, weg. Hanna schoof de handen uit de mouwen, bekeek ze, en stak de witte top van haar wijsvinger in haar mond. En het leven terugzuigend in de vinger slenterde ze met stijve benen naar de uitgang en ging opnieuw de telefooncel binnen. De lijn was nog steeds in gesprek. Ze volgde de grote wijzer van de gemeenteklok en bij iedere volgende volle minuut nam ze de hoorn van de haak. De ingesprektoon hield aan. Dannie is erin gelopen, dacht ze. Coby kan verongelijkt en lief tegelijkertijd doen. En overdrijven, ze overdrijft altijd. Ze zou zeggen, en ze zou dat snikkend en zacht doen: ‘Mij geloof je niet maar twee mensen die zeggen dat ze naar Den Bosch gaan terwijl ze nooit verder dan de hoek komen, wel.’
| |
| |
De tram was tweemaal van links en eenmaal van rechts gepasseerd toen ze opgaf. Ze was ervan overtuigd, Dannie was er ingelopen en Coby had de stekker er uitgetrokken om het hem goed te laten maken. Hij was het nu die op zijn knieën lag. Ze sloeg de beroepengids open en bestelde een glazenmaker. Voor Coby's rekening. De hele portemonnee zou ze leegmaken.
Zelfverzekerd stapte ze de parfumeriewinkel in. Verschillende kleuren lippenstift testte ze op de zijkant van haar hand, Coby's Filly Plum hield het midden tussen biet en chocola, god wat 'n vieze kleur. Ze koos het contrasterende Candlelight, bestelde een compleet setje om de ogen mee te bewerken en vroeg om een flesje parfum. De verkoopster, niet ouder dan zij maar haar gebaartjes en zinnetjes aanpassend aan het ouwelijk opgemaakte gezicht, spoot haar luchtjes in de haren en op de polsen. ‘Even wachten,’ zei ze en bewoog ten voorbeeld losjes haar hand. ‘Het parfum moet met de geur van uw huid mengen.’
Hanna rook en hield haar rechterhand vooruit. ‘Deze maar.’
Ze kreeg een monstertubetje cadeau. Bijna vijftig gulden was ze kwijt.
Ze ging binnen bij de groenteboer, de visboer, de banketbakkerij en de lingeriewinkel. De tas tegen haar buik dragend, de onderkant steunend om het gebak niet te pletten, liep ze naar huis. De scholen waren uit, wel dertig kinderen speelden op straat. Het eerste groepje keek de andere kant op, een tweede stel was geconcentreerd aan het knikkeren, een volgend stel schreeuwde door mekaar. Ze passeerde drie kinderen die tegen een muur hingen, ze zeiden en deden niets maar ze waren op de ge- | |
| |
mene leeftijd van elf, twaalf. Maandenlang was ze niet geplaagd maar daar begonnen ze; vooral dat joch met die zwarte krullen, een verwend kreng dat door zijn vader met de auto naar judoles werd gereden, wat een grote bek had die.
De deur gaf direct mee toen ze er haar voet tegen zette. Zo goed en zo kwaad mogelijk duwde ze hem binnen weer in het slot.
Ze pakte de tas uit en liet 'm naast de vuilnisemmer vallen. Weg dat vieze ding, morgen kocht ze een nieuwe. Het gebak zette ze op de keukentafel, de make-upspullen legde ze in de la eronder die een allegaar bevatte van enveloppen, elastiekjes en onbestemde rommeltjes als een verlopen, halfvolle spaarkaart, vulpendop, batterij, een haaknaald en een jampotdekseltje, bedrukt met het model van een antieke wagen. Ze scheurde het papier van het pakje lingerie en neuriënd borg ze de zwarte kousen en het tweetal zwarte slipjes met rode biesjes in de commode. Dan prakkizeerde ze hoe ze de combinatie van groenten en vis moest bereiden. Het zou haar eigenlijk een zorg zijn, ze deed gewoon de hele boel bij mekaar, gaar werd het toch en als het niet te vreten viel dan nog zou ze ervan nemen zoveel ze kon.
Onder het snijden van de uien begonnen haar ogen zo overmatig te tranen dat ze het plaatsje opzocht en terwijl ze knipperend en diep ademhalend de branderigheid voelde blussen, hoorde ze een jongensstem door de gang schreeuwen: ‘Wie wil er lopen met Hanna Beijer, ik voor geen stuiver al geeft ze me 'n meier.’
Op een uitgelegde krant voor mevrouw Beijers bed stonden een grote, tot aan de rand gevulde pan, een schaal
| |
| |
sla en een moccataart. Hanna schepte twee diepe borden vol.
‘Niet zoveel,’ zei mevrouw Beijer.
Zwijgend tilde Hanna het bord op het servet over haar moeders schoot.
‘Dat krijg ik toch niet op.’
‘Het is allemaal gratis dus zal 't je voortreffelijk smaken. Eh! Niet praten, als je nog een keer je mond opendoet zet ik de pan op je bed.’
Zelf at ze rap door, meer slikkend dan kauwend zodat ze de krieltjes af en toe door haar slokdarm voelde glijden. Ze nam een flinke portie sla en vervolgens stak ze de soeplepel voor de tweede maal in de pan met vis. Ze keek langs haar schouder en zag haar moeder bevend de eerste lepel in haar mond schuiven. ‘Die dochter van je kan toch maar koken,’ zei ze. ‘Zal ik je wat bijscheppen?’
‘Nee nee.’
‘Strakjes dan, niet zo'n paniek.’
‘'t Is van Coby's geld.’
‘Ik zei toch dat je dochter lekker koken kan. We krijgen taart toe.’
‘Je moet alles terugbetalen,’ zei mevrouw Beijer en toen ze Hanna's woedende blik op zich zag gericht: ‘Ik bedoel dat ik 't zolang zal betalen.’
‘Alles wat ze hier achtergelaten heeft? De leugens, de smoesjes, de beloftes die ze nooit nakomt, de tijdschriften van 'n jaar oud, het misbruik dat ze van me maakt want jij bent niet de enige die dat doet moeder. Er wordt niets terugbetaald. Kijk,’ zei ze en knikte met een lachend gezicht naar de taart: ‘Met heel mijn hart, Coby.’
‘Er staat niets op,’ zei mevrouw Beijer bedremmeld.
‘Jawel. Ik kan 't niet zo goed zien van hier, is 't mis- | |
| |
schien: met al mijn liefde, of: voor mijn beminde moeder en zuster? Jij zit dichterbij, kijk dan.’
Het bord gleed van het bed.
‘Wat doe je nou? Wilde je nog meer? Ik zal de taart eens aansnijden.’
In de winkelstraat telde ze vijf cafés waarvan twee haar nooit eerder waren opgevallen, en het centrum naderend ontdekte ze er steeds meer. De mensen in de straat zochten hun vertier in de buurtcafés en Adje en zijn zusje zouden niet naar het patronaat gaan wanneer ze daar niet in de buurt woonden, dus moest ze hier in de straten rond de kerk zoeken. Ze sloeg een zijstraat voor de kerk in, loerde een café binnen en liep naar een volgend. In de meeste zaken was door duisternis, rook en drukte weinig te zien. Hij kon achterin zitten, met zijn rug naar haar toe staan, net weg zijn of pas veel later komen, niet uitgaan op een doordeweekse dag. Waar te beginnen en te eindigen, te blijven wachten of binnen te gaan, waar in godsnaam moest ze hem zoeken? Zou ze hem wel herkennen, vroeg ze zich af. Het blonde haar en eigenaardige neusje. Maar het meeste houvast gaf zijn onafscheidelijke, leren jasje.
Ze sloeg een hoek om en stond verbijsterd stil. Links en rechts hingen de lichtreclames van horecabedrijven en drankmerken. Hier waren zaken met gesloten gordijnen en door gifkleurig neon verlichte ramen, waar achter de ingang een portier stond en waar je, voor je binnen werd gelaten, via een luikje bekeken werd. Het Molentje, De Favoriet, Sport, De Ooievaar, Babaloe...
|
|