| |
| |
| |
IX
Mevrouw Beijer spitste de oren: de voetstappen op de trap zetten zich, nadat de deur was dichtgetrokken, niet eerder voort dan na de klik van de brievenhus in haar eigen voordeur. ‘Er is 'n kaart van boven,’ zei ze opgewonden en stuurde Hanna naar de gang. Ze haalde haar bril van de schoorsteen, ging ermee terug in bed en poetste de glazen met een punt van het laken. Hanna legde het slechts van een naam voorziene poststuk voor haar neer. Zenuwachtig wriemelden haar vingers de enveloppe open en met een ongeduldig rukje trok ze de rouwbrief te voorschijn. Hardop las ze de tekst voor, nam haar bril af, drukte het laken tegen haar ogen, zette de bril weer op en las hem toen in stilte over. Ze kreeg er niet genoeg van, na een kwartier, na een uur, en een paar maal toen Hanna in bed lag, nam ze de brief ter hand. En ook de volgende dag trok ze hem nu en dan stiekem, omdat Hanna haar er om had uitgelachen, onder haar kussen vandaan.
Wat brengt een mens op de been? De een moppert wanneer een tram zo vol is dat hij op een volgende moet wachten terwijl hij voor een loket van de loterij rustig zijn beurt afwacht; een ander staat uren om een glimp van een hoogheid op te vangen maar is te beroerd om met
| |
| |
zijn eigen moeder een uurtje uit rijden te gaan. Of hij heeft een bedlegerige vader die bij hem is ingetrokken en de hele dag op zijn kamer blijft, maar 's avonds als iedereen slaapt, halen zijn brosse benen met gemak de huiskamer en hij vult zijn pijp en zit op tot diep in de nacht.
Op de dag van de begrafenis van haar buurman was mevrouw Beijer om acht uur geheel aangekleed. Van de beige blouse die grotendeels schuilging onder het jasje van haar mantelpak, waren front en kraag opgestreken, haar schoenen glommen en ze droeg een paar nieuwe donkere kousen. Zelf had ze de avond ervoor haar haar gewassen en er Hanna een handvol gemene klitten uit laten kammen. Als angora bedekte het nu haar schedel. Buiten waaide het gedeelte dat onder haar hoed vandaan stak mee met de oostenwind en het bleef gewillig naar een kant staan toen ze in de beschutting van het bushuisje stonden.
Er mocht betaald zijn voor een rode loper, een koor, een mis van drie heren, beweerd werd toch dat het verdriet dat de overledene naliet geen pijn hoorde te doen en eigenlijk niet bestaan kon. De mensen luisterden bewogen uit wroeging om wat ze hem vroeger hadden aangedaan of juist hadden nagelaten, of ze zaten er uit beleefdheid.
Voor mevrouw Beijer leek het geen verschil te maken wie er begraven werd; devoot zat ze geknield en ze was niet minder geroerd dan bij de uitvaartdienst van een familielid.
Wat kende ze die mensen nou? vroeg Hanna zich af. Mevrouw De Rooy groette alleen wanneer ze zin had, ze voelde zeker een band met die man omdat ie een tijd niet buiten was geweest. Een opluchting dat die kerel niet langer drie meter boven haar sliep.
| |
| |
Als eersten verlieten Hanna en haar moeder de kerk. Zonder weifelen sloeg mevrouw Beijer rechtsaf.
‘Wat doe je nou?’ vroeg Hanna. ‘Moeten we niet naar huis?’
‘Ik loop naar de bus.’
‘Maar dan moeten we ook die kant op moeder, zo loop je bijna 'n halte.’
‘Niet die bus,’ zei mevrouw Beijer vastberaden.
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je van plan bent naar het kerkhof te gaan?’
‘Ja, dat ben ik van plan, natuurlijk ben ik dat van plan.’
‘Wie heeft daar nou wat aan? Wij niet, die familie niet, het zijn vreemden voor je.’
‘Ik ga voor hem. Genade moet moeite kosten, daar ga ik voor, voor hem. En,’ vervolgde ze beslist, ‘voor je vader en je broertje.’
‘'t Is veel te slecht weer,’ probeerde Hanna.
‘Ik ga heus niet voor m'n tijd.’
Deze opmerking deed Hanna de lippen van nijd op elkaar persen. Dat zegt zij, dacht ze, zij die anders elke stap met voorzorg omringt om het lot niet te tarten.
Gedurende de rit en de wandeling van het eindpunt naar de aula hielden ze beiden hun mond. Na afloop van de korte plechtigheid sloten ze, nog steeds zwijgend, de stoet. In het midden ervan werd gefluisterd en gelachen, een vrouw maakte met haar handen krullende gebaren boven haar hoofd.
De mensen drongen aan een zijde van de kuil zodat de gure wind hen tegen de rug blies. De kist stond gedeeltelijk op het uitgegraven zand en voor de rest op het pad. Aan het voeteneind stond de priester, de toog waaide hem
| |
| |
om de benen en zijn gezicht en handen zagen rood van de kou. Aangestoken door het gesnik van de weduwe, viel mevrouw Beijer haar bij. Hanna deed haar mond open. ‘Houd je in,’ zei ze afgebeten. Voor hen ontstond enige consternatie en de vrouw die de anderen aan het lachen had gemaakt, zei: ‘Daar ligt ie.’ Ze wees naar de bloemen op de kist. ‘O, straks zakt ie mee naar beneden.’
Maar de kist werd niet neergelaten en toen de ceremonie beëindigd was, griste ze tussen de kransen en ruikers iets te voorschijn dat meer weghad van een bloemstukje dan van een hoedje dat het bleek te zijn. Ze zette het op en vertelde nogmaals en luid nu, dat ze het in de kerk bij de bloemen had gelegd omdat ze bang was dat zoiets te vrolijk zou zijn om bij een begrafenis te dragen.
Bij het familiegraf las Hanna de inscripties. Jacobus Antonius Beijer. Ronald onze lieve kleine Ronnie. Hij was voor haar niet meer dan het morsige uitbouwtje en een foto van een jongetje dat grijnsde achter het lijmpotje van de kleuterschool. Het moest een hoop geld gekost hebben van moeders kant; daar lagen haar moeder, haar man en haar zoon. Wie was de volgende? Ze konden er alledrie bij, zou Coby er wel in willen? Een wanhopig ‘Co... Co...’ deed haar opkijken en toen ze haar moeder zag staan, die ene naam lispelend met een verdwaasd gezicht waarover zonder besef tranen stroomden, trok ze haar tegenstribbelend weg.
Het duurde een minuut of tien eer de bus vertrok. Mevrouw Beijer zat, in elkaar gedoken als een schuwe kat, bij het raam. Geen van de huizen, bruggen of plantsoenen ontlokte een reactie. De etalages van warenhuizen, de agenten te paard, een oploopje, de in leder geklede, beschilderde jongens op motoren, niets deed haar nieuws- | |
| |
gierig terugblikken. Onder het laatste eindje lopen, haakte ze haar arm in die van haar dochter en sloeg de vingers om haar mouw.
Hanna hielp haar ontkleden, verwijderde voorzichtig de elastieken die een smalle rode streep boven de knieën achterlieten en rolde de kousen van de magere benen. ‘Je bent ijskoud,’ zei ze.
Mevrouw Beijer knikkebolde van vermoeidheid, ze maakte aanstalten op te staan.
‘Je nachthemd,’ zei Hanna en ze liep naar het bed en trok het hemd onder het kussen uit. Het overlijdensbericht gleed mee. Ze aarzelde en schoof het terug. ‘Wacht daar even mee,’ zei ze toen mevrouw Beijer haar bovenlip optrok en haar hand omhoog bracht. ‘Probeer of je kan gaan staan.’
Wankelend liet ze zich het hemd aantrekken en nadat Hanna haar in bed had gestopt, trok ze zelf haar vest aan en vroeg om haar glas en een aspirine.
Met behulp van een slok water slikte ze het tablet weg, haalde het gebit uit haar mond en liet het in het glas neer. ‘Haal er nog een,’ zei ze.
Hanna knikte in de richting van het glas. ‘Ik dacht dat je aan één genoeg had.’
‘Ik wil melk, de kou eraf, en nog 'n aspirientje.’
‘Je krijgt alweer praatjes.’ Hanna liep naar het raam en stak haar hand uit naar het gordijn.
‘Nee, ik wil niet alleen...’
‘Maakt 't dan uit of 't donker of licht is?’
‘Ik wil de mensen zien.’
‘Zal ik de vitrage openschuiven? Dan kunnen ze jou ook zien.’
‘Ben je gek? Nee... nee... nee. Wat ga je doen?’
| |
| |
‘Je melk halen.’
Toen ze na enige minuten terugkeerde vond ze haar nog steeds rechtop in bed. ‘Hier is je aspirientje.’ Dankbaar nam mevrouw Beijer het kopje aan.
‘Het is je eigen schuld,’ zei Hanna.
‘Misschien is ie nu in de hemel.’
‘Iedere seconde gaat er iemand dood, reken maar dat ie nog ergens achter in de rij staat.’
Mevrouw Beijer verstrakte en liet het kopje zakken. ‘O wat erg,’ zei ze.
‘Moet je daarom morsen?’
‘Ze gelooft niet in God. Als ie niet zou bestaan zou er niet geleden worden... waren alle priesters, alle gelovigen gek en dat is niet waar. Als ie niet bestond waren er geen mensen. Ze zondigt... ze moet biechten. Waar ga je naar toe?’
‘Naar m'n kamer.’
‘Is er olie genoeg? Je kan toch hier blijven zitten.’
‘Ik heb gisteren gehaald. Moeder, om zes uur zet ik wat te eten voor je neer. Ik ga vanavond naar Coby. Maak je geen zorgen, ik ben bijtijds terug.’
‘Daar zijn de auto's,’ zei mevrouw Beijer.
Even later klonk het geroffel van mensen op de trap. Het eerste half uur werd er voortdurend heen en weer gelopen, het geroezemoes nam allengs toe en er werd gelachen. De radio ging aan.
‘Ze sliep,’ zei Hanna.
‘Ben je zenuwachtig?’ vroeg Coby en verklaarde tegen Dannie: ‘Ze krijgt haar vriend op bezoek.’
‘Heb je me al verteld.’ Bemoedigend knikte hij Hanna toe.
| |
| |
‘Ja maar ik vind 't zo leuk,’ zei Coby.
‘Dat is toch heel normaal.’
‘Ik zeg ook niet dat 't niet zo is.’
‘Je maakt er iets geheimzinnigs van.’
‘Ik ben doodeerlijk, ik zeg 't waar ze bij is.’
‘Precies. Op die toon. Ze krijgt er 'n kleur van.’
Loesje ligt in bed, dacht Hanna, koffie is er niet gezet, in de stad is het moeilijk een parkeerplaats te vinden. Waarom zitten ze hier nog steeds?
‘Kop op,’ zei Coby. ‘Als ie vervelend wordt stuur je 'm weg, je moet maar denken: of ie nou mee- of tegenvalt, je bent een ervaring rijker.’
Dannie floot bewonderend. ‘Wat een wijsheid,’ zei hij. ‘Jij zal daar alles wel van weten.’
Op het punt iets te zeggen, draaide Coby met een nijdig rukje haar hoofd. Haar man stond zuchtend op, zette de handen op zijn heupen en trok zijn schouders naar achter. ‘Waar wou je ook alweer naartoe? Als 't maar eerste rij is, anders ga ik net zo lief niet.’
‘Leuk hoor, leuk,’ roepend, verliet Coby de kamer. ‘Ga je eindelijk samen uit,’ hoorde Hanna haar foeteren. Er viel iets met een plof op de vloer. ‘Rotjas... vent... gesodemieter... altijd....’ Dannie trok bedaard zijn colbert aan, deelde Hanna mee dat het bier in de koelkast stond en gaf haar een knipoog. Zijn vrouw negerend, doch de voordeur openlatend, liep hij het portiek uit.
Coby zoende haar zusje. ‘Veel plezier,’ zei ze. ‘En wees 'n beetje op je gemak.’
Ze rook zoetig. Hanna keek haar hoge rode laarzen na, de jas met luipaardmotief en het donkere haar dat in dikke lokken over de schouders hing.
‘En doe wat je hart je ingeeft.’ Coby deed het kraagje
| |
| |
van haar jasje op en trok de ceintuur strakker om haar middel. Dannie startte en speelde even met het gas.
‘Ik moet me inhouden,’ zei Coby, ‘anders is m'n hele avond verpest. O, laat ik in godsnaam kalm blijven.’
Toen het geluid van de auto wegstierf, liep Hanna naar de slaapkamer. Het bed was niet opgemaakt, er lagen blauwe lakens, een kussen lag voor de helft over het andere en op de plooien van de sprei aan het voeteneind lag een paar haastig uitgetrokken sokken. Ze bekeek de schots en scheef staande schoenen onder het bed. Er was geen nieuw paar bijgekomen. Coby moest nog twee pillen slikken. Het bed rook lekker. Ze liet zich achterover vallen en begon voor zich uit te praten, onderwijl haar lichaam liefkozend. ‘Het is...,’ zei ze, ‘het is...’ Ze hoorde de adem door haar neus blazen, duwde zich overeind en liep automatisch naar haar zusters kaptafel. Op beide wangen tekende zich een donkerrode vlek. Ze draaide het dopje van een flesje make-up, kneep een lik in het kuiltje van haar hand en smeerde die tipsgewijs uit over haar gezicht. Vroeger had ze met Coby's poederdoos gespeeld. Dat gaf een mat gezicht met donzige snorhaartjes. Ze had 'm op het bed laten vallen toen ze haar knieën wilde poederen. Schuldig had ze met de huls van een luciferdoosje de poeder verzameld en de lichte plek uit de sprei geklopt. Coby had het gemerkt doordat er pluisjes in de poeder zaten.
Ben ik mooi, zei ze bij zichzelf, of ben ik lelijk, heel lelijk; vergeleken bij het lichaam is het hoofd volgestopt als een krentenbol. Ze rolde met een rond borsteltje haar wimpers wat zwarter, haalde de lippenstift eenmaal heen en weer over haar mond en gaf, onder het over elkaar wrijven van de lippen, ter hoogte van haar oren twee korte spuitjes van een flacon lotion.
| |
| |
Abrupt, als voelde ze zich bespied, stond ze van het krukje op. Misselijkheid krampte in haar buik. Ze moest een biertje nemen en snel opdrinken, als het niet hielp deed ze niet open wanneer de bel ging. Ik doe het licht uit, dacht ze, zodat ie denkt dat er niemand thuis is.
En dan? Tot ze alleen aan het raam zat; geen mens in huis, geen man, geen kind, geen andere herinnering dan te weten altijd geborgen te zijn geweest om dan, slechts de stoep als wereld gadeslaand, met alleen de zorg om haar eigen lijf, te eindigen? Met een snel gebaar wipte ze de kroonkurk van de fles. Ze zou hem binnenlaten, hij mocht haar bedriegen, lui zijn, alles beter dan niets. Ze zette de televisie aan en wachtte. Auto's reden over bruggen, gingen piepend door de bocht. Bedrijvigheid in een politiebureau, een man nam de telefoon op, voor een groot wit huis zei iemand: daar staat z'n auto, en werd vervolgens in mekaar geslagen.
Toen de bel ging, draaide ze aan de volumeknop, schakelde over op het andere net en, bij het zien van vier rond een tafel gezeten mensen, direct weer terug. Ze kreeg het benauwd, ging zitten en veerde weer op. Zonder iemand te kennen? dacht ze. Zonder ooit zelfs gezoend te zijn? Nee, dat mag niet, dat wil ik niet. En eindelijk liep ze naar de voordeur.
‘Ik dacht al dat ik verkeerd was en dat je me zomaar 'n adres had opgegeven. Je was toch niet vergeten dat ik kwam?’ vroeg Adje en toen, harder: ‘Ze dacht zeker dat ik 't vergeten was. Nee? Dat is lief van je. Gaan we niet naar binnen?’
‘Wil je je jasje niet uitdoen?’ vroeg Hanna.
‘Voor ik dat doe,’ antwoordde hij en trok de rits omlaag, ‘moet er heel wat gebeuren. Ik woon erin als in 'n paar schoenen.’
| |
| |
‘Daar ga je niet mee slapen.’
‘Heel goed van je pop, heel gevat. Dan trek ik 't ook uit. Nou ken je al 'n geheim van me.’
Hij ging haar voor, keek de kamer rond en plofte, ondertussen de fles bier van tafel pakkend, op de hank neer. ‘O pardon, die is niet van mij,’ zei hij.
‘Wil je er een?’
‘Als dat zou kunnen, graag asjeblieft.’
Toen ze weer binnenkwam beduidde hij met zijn hand dat ze naast hem moest komen zitten maar vlak voor ze, haar rok onder haar dijen gladhoudend, zat, vroeg hij om een glas.
‘O, ik dacht... je dronk toen uit de fles.’
‘Ik vertrouw daar alleen de drank.’
Ze hoorde hem luid zuchten toen ze de klep van het wandmeubel neertrok. Verveelde hij zich nu al? Was hij gepikeerd? Ze zette twee glazen op het tafeltje en onverwachts trok hij haar omlaag zodat ze schuin over hem heen viel.
‘Je spant je spieren, je bent bang. Waarom?’
‘Ik ben niet bang.’
‘Kijk me aan en niet alleen je hoofd draaien, doe je handen van mekaar.’
Zijn arm gleed onder haar oksel en drukte haar tegen zich aan, zijn andere hand ondersteunde haar hoofd. Ze voelde zijn tanden op haar lippen en dan zijn tong, roerend als een dikke vinger. De bittere smaak van sigaretten die langzamerhand ook de hare werd, was dat alles? Het geluid van de televisie drong tot haar door: ‘Aber Herr Schöner... Herr Schöner,’ en ze sloot haar ogen.
Toen hij haar losliet voelden haar mondhoeken verdoofd. Terwijl hij zijn bier uitschonk, haalde ze vluchtig
| |
| |
een hand langs haar mond. In een keer dronk hij zijn glas leeg. ‘En haal er nog een, ik heb er dorst van gekregen,’ zei hij, begon te grinniken en maakte een breed, uitnodigend gebaar. ‘Kijk niet zo teleurgesteld kind, kom, we doen 't nog 'n keertje over.’
Ik wil alleen zijn, dacht ze. Hij moet weg, ik wil deze ervaring niet. Ik wil en hoef niets meer te weten.
Adje hurkte voor haar neer, legde zijn hand op haar knie en schoof hem onder haar rok. ‘Nee,’ zei ze.
‘Wat nee? Kleine onnozele... ik geloof er niks van.’
Hij duwde zijn duim tussen haar benen. ‘Doe ze eens van mekaar, ik heb 't koud.’
‘Nee.’
‘Vooruit.’ Hij werd ongeduldig en begon haar te knijpen.
‘Je doet me pijn.’
Hij kneep harder in haar vel en draaide het tussen zijn vingers. Ze slaakte een kreet en sloeg met haar vlakke hand op zijn schedel.
‘Wat jij?’ Hij sprong op, greep haar polsen, duwde ze naast haar schouders en ging met aan weerskanten een knie, tegen haar buik zitten. ‘Wie is er nu de baas hè, stomme troel?’
Ze wendde haar gezicht af. Straks moest ze genade zeggen. Schoft. Klein kind.
Hij leek zwaarder en zwaarder te worden, kon haar blaas knappen? Zou ze door haar kleren durven plassen?
‘Je moet 't zeggen,’ zei hij, zijn heupen op en neer wippend. ‘Wie?’
‘Jij,’ gaf ze benepen toe.
‘O,’ zei hij en triomfantelijk ging hij staan, zette de televisie uit en liet zich languit op de bank vallen. Toen ze
| |
| |
op het punt stond de kamer te verlaten, zuchtte hij en zei zonder op te zien: ‘Het had zo mooi kunnen zijn.’
‘Ja.’ Het klonk meer als een vraag.
‘En worden,’ zei hij op treurige toon.
In de keuken verborg ze haar gezicht in haar handen. De gebeurtenissen raasden door haar hoofd. En dan het verlangen naar deze avond en opnieuw en hopelozer de mislukking. De voordeur schrikte haar op. Thuis, ze had hem gewoon thuis moeten laten komen, in haar eigen kamer. Nu zag ie Coby. Ze snoot haar neus in een handdoek, waste haar handen en keek in het scheerspiegeltje naast de geiser. Nog steeds waren er de blozende plekken op haar wangen en ook haar lippen zagen donker. Ze wreef er haar wijsvinger over, ze gaven niet af.
‘Je bent vroeg terug,’ begroette ze haar zuster.
‘Je kon toch niet blijven slapen?’
‘Nee, ik ga ook zo weg,’ zei Hanna terwijl ze naar de bank liep. In het midden van de twee resterende plaatsen ging ze zitten.
‘Ze is niet wakker geworden hè?’ vroeg Coby en na Hanna's korte bevestiging begon ze een chaotisch verslag over de film die ze gezien had. En toen, en dit en dat en toen... soms had ze echt genoten. ‘Die man z'n monogram zat in de sprei van z'n bed, z'n kamerjas, z'n spiegel en borstel zelfs,’ zei ze en met een nuffig boogje bracht ze de sigaret naar haar mond en zoog er lang en verrukt aan.
Steelsgewijs keek Hanna van de een naar de ander. Adje zat er ontspannen bij, hij rookte ook en leek geamuseerd en Coby praatte tegen hem of ze hem al jaren kende. ‘Ik ga naar huis,’ zei ze.
‘Wacht even tot Dannie er is, hij is saté halen. Jij nog 'n biertje?’ vroeg ze aan Adje.
| |
| |
Meer links gaan zitten zou haar aanwezigheid zielig maken, ze voelde zich al overbodig, en dichter bij Adje schuiven was zeker zo pijnlijk, bespottelijk zelfs. In de keuken was getik van flessen, een kast werd opengetrokken en weer gesloten, een zak kraakte. Adje duwde zijn sigaret uit tot een olifantspootje, hij schopte zijn voet op en neer alsof hij muziek hoorde en stopte daarmee toen Coby terugkwam. ‘Hanna, wil jij nog wat eigenlijk?’ vroeg ze.
‘Ik hoef niet meer.’
‘Hier, neem voorlopig wat van hem.’
‘Ik wil ook niet meer,’ zei ze en gaapte gedwongen.
Verleidelijk de benen over elkaar geslagen, nipte Coby van haar sherry en na ieder slokje hield ze het glas omvat op haar knie. Ze richtte opnieuw het woord tot Adje. Had ze hem niet eens daar of daar gezien?
Hanna deed een greep in de schaal zoutjes. Ze schrok van het harde, krakende geluid toen ze er haar tanden inzette maar geen van beiden reageerde, Coby lachte zelfs bekoorlijk naar hem, en ze kauwde langer dan nodig was.
‘Daar is m'n man,’ zei Coby. Ze plaatste haar benen naast elkaar en leunde haar ellebogen op haar knieën alsof ze zich plotseling het bloot van haar dijen bewust was. Ze stelde de mannen aan elkaar voor. Zij, dacht Hanna, zij doet dat.
Dannie trok voorzichtig het pakpapier los, likte de saus ervan af en verdeelde de porties. Ieder twee, voor zichzelf een extra.
‘Gierigaard,’ zei Coby.
‘Jij moet aan je lijn denken. Ik heb er al twee op.’
‘Ah, wat gemeen.’
‘Ik heb de hele avond voor jou naar een kutfilm moe- | |
| |
ten kijken,’ zei hij, legde het stokje neer en spreidde zijn armen. ‘Die,’ knikte hij naar rechts, ‘is zij en die ander is hij.’ Langzaam bracht hij zijn handen naar elkaar, hield ze op enige centimeters stil, trilde met zijn vingertoppen en schoot in de lach. ‘Nu lach je,’ zei hij en wees met zijn dikke vinger naar Coby, ‘maar toen niet. Er is genoeg saus voor 'n boterham, maar denk aan je kwabbels.’
Hanna begon te giechelen. ‘Ze moet naar huis,’ zei Coby.
‘Hoe ben jij?’ vroeg Dannie aan Adje.
‘Hij is lopend,’ zei Coby.
‘Dan neem je 'n taxi, pik,’ zei Dannie en met een zucht ging hij staan. ‘Ik breng haar wel.’
Bedaard, zijn hand losjes om haar arm, voerde hij zijn schoonzusje naar de auto. Hij duwde het kussentje in de juiste positie achter zijn rug en zette de radio aan. Hanna's gegiechel hield op, maar voor kort. Wat moest hij zeggen? Hanna, laat alles je een rotzorg wezen? Ook dan zou ze gaan grienen. Hij floot het oude melodietje van een nieuwe carnavalschlager mee. Straks voor de deur zou hij haar welterusten wensen, onderwijl het gas pompend. En tenslotte: de chauffeur kijkt naar buiten en meestal vooruit.
|
|