| |
| |
| |
VIII
Niet ver van het patronaatsgebouw stond Hanna stil. Sinds de uitnodiging voor het nieuwjaarspartijtje was haar verlangen ernaar met de dag toegenomen. Tegen de namiddag echter, toen ze haar natte haren kamde, nam het af. Tevergeefs had ze geprobeerd het prettige voorgevoel weer machtig te worden en wanneer haar moeder niet van alles in het werk had gesteld om haar thuis te houden, was ze niet gegaan. Het geteem had haar kwaad gemaakt en zeker van haar besluit.
Het naderend geluid van een bromfiets zette haar aan door te lopen. De deur hing op een leertje. Van boven kwam muziek die hol in het trappenhuis weerklonk. Ze hoorde de brommer de stoep oprijden.
Ze hing haar sjaal en jas in de garderobe en ging voor de spiegel staan. De sjaal waarin ze haar hoofd op zo'n manier had gewikkeld dat haar haar niet kon verwaaien, bleek haar kapsel geplet te hebben. Futloos hing het op haar schouders. Debielenkapsel, dacht ze en trok het speldje eruit. Een lange lok gleed voor haar oog.
‘Ik zal 'm maar op de grond leggen onder m'n jas,’ zei een jongen en bukte zich met een bromfietshelm tussen zijn handen.
‘Leg 'm op tafel,’ zei zijn meisje.
| |
| |
‘Nee,’ zei hij en draaide argwanend zijn hoofd. ‘Dan gebruiken ze 'm als prullenbak.’
Het meisje lachte en kwam naast Hanna staan. Ze schudde haar haren en draaide met wat speeksel een krulletje aan.
Toen ze aanstalten maakten naar hinnen te gaan, opende Hanna haar handtasje, deed of ze iets zocht, duwde met haar vingers op de portemonnee en liep achter het stelletje aan. Na een stap over de drempel bleef ze staan. Het zaaltje dat ze slechts kende van de ontbijten die het patronaat tweemaal per jaar offreerde, had een totale verandering ondergaan. In plaats van de lange tafels stonden er kleine tafeltjes langs de kant. Ook onder het raam was een zitje gemaakt met behulp van een omgekeerde kist waarop een kaars brandde. Er hingen posters van popgroepen en vakantielanden aan zee en er was een bar waarboven in een net gekleurde lampjes brandden. Koortsachtig keek ze rond, zich voorstellend hoe ze daar zou gaan zitten of juist daarachter in de hoek, of twee stoelen van het meisje dat net naast haar had gestaan. Als ze apart ging zitten, viel ze op; er zat niemand in z'n eentje. En als ze ergens aansloot werd er vast gevraagd wat ze kwam doen of ze zouden vinden dat ze er voor spek en bonen bijzat. Ze koos voor de bar. Er zaten twee jongens, de overige krukken waren onbezet. Door te bestellen, te betalen en vervolgens te nippen van het glas rode wijn, was ze even gekalmeerd. Buiten de drank restte evenwel niets anders dan rondkijken en toen haar blik een paar maal werd opgevangen door andere ogen, voelde ze zich betrapt en begon van het bierviltje voor haar naar de barkeeper te kijken, regelmatig een slok nemend. Lang bestudeerde ze de prijslijst; met vier con- | |
| |
sumpties zou haar geld op zijn. Leverworst en Harde worst, las ze op een lei.
Fier liep Theo Oldenzaal het zaaltje in en zoals een vader een geslaagd rapport inziet, bezag hij zijn pupillen. Toen hij Hanna ontdekte, krulden zijn mondhoeken en zo kordaat stapte hij op haar af dat het leek of hij een pepertje ontlopen wou.
‘Eens moet de eerste keer zijn,’ zei hij onbescheiden op Hanna's beleefde groeten. ‘Je bent vroeg.’
‘U heeft er heel wat aan versierd.’
‘Wat zeg je?’ Hij wees van zijn oor naar de platenspeler. Waar de vorige keer een pleister had gezeten, bolde nu een met geel poeder aangestipte pukkel.
‘Dat u 't zo versierd heeft.’
‘Dat doen de jongens. Zeg jij hoor, dat doen ze allemaal. Zoveel schelen we niet. Ik zou van geen van ze de vader kunnen zijn,’ zei hij lachend. ‘Nou ja, een of twee, met veel moeite.’ Hij gaf een tikje tegen haar arm. ‘Sorry, ik moet even naar iemand toe. We zien elkaar straks nog wel.’
Ze zag hem naar het zitje achterin lopen waar hij wijdbeens ging zitten.
‘Zeg juffrouw...’
Hanna draaide haar ogen en vervolgens haar hoofd. Een van de jongens die aan de bar hadden gezeten, stond schuin achter haar.
‘Neem me niet kwalijk als ik stoor,’ zei hij en deed een stap naar voren. ‘Maar als ik 't goed zie ben je nu met niemand in gesprek.’
‘Wat 'n slijmerd hè?’ vroeg hij samenzweerderig. ‘Wou die 't met je aanleggen?’
‘Meneer Oldenzaal?’
| |
| |
Hij stak zijn wijsvinger omhoog, zei ‘Zo'n paal,’ en stak hem grinnikend vooruit. ‘Moet je 'm zien zitten, die bleekscheet.’
Tussen het duister van de gordijnen en zijn trui, was het gezicht van de jeugdleider een vlek. ‘Het hangt aan 'n draadje,’ zei Hanna.
‘'n Draadje! Wat ben jij onnozel. Hee,’ de jongen boog dichterbij, ‘ben jij zo onnozel?’
Hanna bloosde en greep naar haar glas. Zijn hand gleed om haar pols en drukte hem omlaag. ‘Er zit niks meer in, moppie. Dirk,’ riep hij. ‘'n Wijn en 'n pils.’
Toen de bestelling voor ze stond, liet hij haar pols los. ‘Nou mag je pakken. Proost.’
‘Proost,’ zei Hanna beduusd.
‘Ik kan je haast niet verstaan,’ zei de jongen. ‘De kleine onnozele, wat schattig.’ Hij hield haar een pakje sigaretten voor. ‘Kijk, en roken doet ze ook niet. Zo'n vrouw heb ik nou altijd willen hebben: verlegen, niet roken, lekker onnozel, ha! Ja, neem nog maar een slokje. Nou moet je niet opstaan.’ Hij legde zijn hand op haar knie en vroeg lief: ‘Heb ik je boos gemaakt moppie? Nee hè? Ja? Nee dus. Kijk me dan toch eens aan. Doe die oogjes eens omhoog.’
Hanna zag zijn natte lippen, de stoppeltjes eromheen en een stomp wipneusje. De onderlip was dik en hing een beetje. Hij stak zijn tong uit en zei: ‘Hoger pop, heb je iets op je geweten?’ De wimpers waren steil en, evenals zijn haar en wenkbrauwen, blond.
‘Goed zo. Zeg nou maar eens hoe je heet.’
‘Hanna.’
Hij sijfelde tussen zijn tanden. ‘Mooie naam, hele mooie naam. Ik ben Adje. Zeg eens Adje.’
| |
| |
‘Adje.’
‘Hè,’ zei hij en draaide met zijn schouders. ‘Wat zeg je dat lekker.’
‘Adje,’ zei Hanna ondernemend.
‘Ja mop?’
Ze kroop in haar schulp. ‘Ik wou niet iets vragen.’
‘Nou niet weer verlegen worden.’ Hij legde zijn arm over haar schouders. ‘En ook niet proberen weg te lopen.’
‘Ik moet even.’
‘Echt? Wel terugkomen want ik hou niet van smoesjes.’ Ze knikte. ‘Goed zo mop, ik hou van je,’ zei hij en gaf haar een zetje.
Hanna glipte tussen de mensen door naar de garderobe. Een drom meisjes stond zich voor de spiegel op te doffen. Op de tafel in het midden lagen tasjes, een oorbel en een spuitbus, in een asbak lagen peuken weg te roken.
Langs de drie toiletdeuren trippelde een dik, gedrongen meisje ongeduldig heen en weer op schoenen met hoge hakken. Het privé-toilet van de staf was met een gewone sleutel op slot gedraaid en het kindertoilet, waar op de deur een kabouter op een potje was geschilderd, stond op bezet.
Er werd doorgetrokken en een jongen met haar dat bovenop was kortgeknipt maar onderaan in slierten hing, kwam naar buiten. Het dikke meisje was snel klaar, ze liet de deur openstaan en liep met driftige pasjes naar de spiegel.
Hanna wreef de toppen van haar vingers over haar hoofd. Roos dwarrelde op haar knieën, niet veel, geen vlokjes, het was vandaag gewassen. Roos geeft kaalheid, waar geen haar groeit zitten hersens, vrouwen hebben roos, vrouwen worden zelden kaal. Ze wachtte tot het
| |
| |
gorgelende geluid in de stortbak overging in geruis. Hij heeft een ongunstig gezicht, dacht ze, en hij praat plat. En toch ben ik vrolijk.
Toen ze het zaaltje weer binnenging, zag ze een meisje tegen de muur zitten, lijkbleek, de ogen gesloten, de armen slap naast haar heupen. Een jongen schudde aan haar schouder. Ze zei een woord, zakte met haar bovenlichaam naar voren en bleef zo zitten.
Oldenzaal kwam zich ermee bemoeien. Ze keek op, zuchtte diep en het zich opzij vallen. ‘Optillen, jongens,’ zei Oldenzaal. ‘Onder de armen, aan iedere kant een.’
‘Slapen,’ zei het meisje.
‘Even frisse lucht,’ zei Oldenzaal opgewekt.
‘Laat me slapen,’ protesteerde ze toen ze overeind werd gehesen.
‘Naar buiten, ze gaat overgeven, naar buiten,’ piepte de jeugdleider zenuwachtig.
‘Nee jongens, dat halen we niet, naar de gang, vlug.’ Bezorgd ging hij, de armen gespreid, achter het drietal aan.
‘Die komt voorlopig niet terug,’ grinnikte Adje. ‘Moet nodig assistentie verlenen, bijbrengen, hoofd koel houden, ondertussen met z'n handen aan der zitten, bij 'n dronken meid durft ie wel. En als ze bijkomt weet je wat ie dan doet, die gluiperd? Dan praat ie over manieren hebben. Hij voelt zich zo echt de baas. Hij maakt uit wat er gespeeld wordt. Heb jij vorige week gebiljart? Dan mag Jan nu, ga jij maar blaasballen. En van 't voorjaar gaan we kamperen in Maaseik, allemaal tien gulden meenemen voor februari.’ Hij zette de fles op de bar, duwde zijn vinger in de hals en plopte 'm er weer uit. ‘Moet je m'n zusje zien gaan, die kleine met dat korte rokje.’
| |
| |
‘Zwart haar?’
Hij knikte en zei: ‘Niet van der eigen. Wel 'n stuk hè, m'n zuster.’
Ze zwegen en keken naar het meisje dat zich geweldig stond in te spannen. Ze klapte de armen uit, fladderde met de handen, trok beurtelings haar knieën op en maakte tussendoor sprongetjes.
‘Bijdehandje,’ zei hij vertederd.
‘Wonen jullie thuis?’ vroeg Hanna.
‘Wie niet?... M'n moeder is pleite,’ vervolgde hij. ‘M'n vader is gemeenteambtenaar en komt iedere avond met buit thuis. Kwartjes van de kranten, balpennen die hij allemaal uitprobeert, pornoboekjes, spullen waarvan ie bijna alles weer weg kan gooien.’
‘Hoe komt ie daar dan aan?’
‘Jezus, kleine onnozele, ooit 'n vuilnisman gezien die niet bekijkt wat ie uit de emmer kiept?’ Hij schaterde en trok haar naar zich toe. ‘'t Is toch leuk dat ik je ontmoet heb, wat vind jij ervan?’
‘Ik val bijna van m'n kruk.’
‘Leuk toch.’ Hij drukte een zoen op haar wang. ‘Heb je 'n vriendje? Oldenzaal hoort je niet hoor,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Ik kom je afhalen. Waar werk je?’
Hanna schudde haar hoofd.
‘Waarom niet, werk je niet? Dan kom ik naar je huis. Ook niet? Wat is dat nou, zitten we hier de hele avond en dan laat je me stikken.’
‘Nee, dat is niet zo.’
‘Je hebt 'n grote broer die je in mekaar slaat als je aan z'n zusje komt,’ zei hij. Hij vroeg om de rekening, stak een sigaret op en blies de rook langs haar gezicht. ‘Ik ga er vandoor mop, als je me nog wilt zien moet je het nu zeggen.’
| |
| |
‘Wanneer?’ voegde hij er meer bevelend dan vragend aan toe.
Ze haalde diep adem en dacht aan haar moeders smeekbede twee haltes met de bus te gaan. ‘Beloof 't me toch, je ziet ze niet in het donker.’ Uitdagend sloeg ze de sjaal om en met een huppelende gang waardoor de pompoentjes op haar rug dansten, begon ze te lopen. Ze keek de muziekwinkel binnen. Op de grote trom van een drumstel hing een papiertje ‘Verkocht’. Toen ze in de verte een man zag, versnelde ze haar pas. Hij droeg weliswaar een leren jasje maar was breder dan Adje en had kortere benen. Teleurgesteld hield ze in en trok de sjaal over haar mond. Nog een blok, dacht ze. Moeder krijgt haar zin, voor elf uur ben ik thuis.
Ze slenterde de straat in aan de overkant en bleef, recht tegenover haar huis, achter een auto staan. Er brandde licht: moeder zat te wachten. Het moet later worden, dacht ze en minutenlang bleef ze staan. De kou drong door de dunne schoenen en kroop gestadig verder. Stijf en verkleumd stak ze uiteindelijk over.
Mevrouw Beijer stak haar hoofd de gang in, het haar stond in pluimpjes, met haar hand hield ze het vest gesloten onder haar kin.
‘Heb je met 't licht aan geslapen?’ vroeg Hanna.
‘Ik weet 't niet.’
‘Ga nou maar je bed in voor het koud is.’
‘Heb je het naar je zin gehad?’
‘Ja, maar nu ben ik moe.’
‘Als je zo laat thuiskomt heb je ook wel tijd om me fatsoenlijk antwoord te geven. Je staat te bibberen van de kou, je bent dus niet met de bus naar huis gekomen.’
| |
| |
‘Wees blij dat ik thuis ben.’
‘Blij? Had ik soms blij moeten zijn als er nu 'n agent aan de deur had gestaan?’
‘Houd je kalm, straks lig je weer naar adem te snakken. Ik ben er toch.’
‘Ik ruik 't,’ dreigend kwam mevrouw Beijers hoofd naar voren. ‘Ik ruik de drank.’
‘Ik ben vanavond vrijgehouden door 'n jongen.’
‘Onbehoorlijk om een meisje drank aan te bieden. Heeft ie je naar huis gebracht?’
‘Jammer genoeg niet,’ zei Hanna. ‘Er waren inderdaad vreemde kerels op straat.’
Het oog in de door de kamerlamp beschenen helft van haar moeders gezicht sperde. Hanna voelde zich aangemoedigd verder te liegen. ‘Ze floten naar me of deden tjutjutju,’ klakte ze met de punt van haar tong. ‘In 't halletje van de dierenwinkel stond er ook een die naar me lokte, en wat denk je? Hij had z'n gulp open, koud hè?’ Met deze woorden liet ze haar moeder alleen.
Uit een slaap waarin geen geluid of beeld meer doordringt, zo diep dat hij niet anders te beschrijven is dan duister en tijdloos, een slaap die een weldaad is wanneer men vanzelf ontwaakt, uit zo'n slaap werd Hanna ruw wakker geschud.
‘Wakker, wakker. Ik geloof dat ie dood is.’
‘Wie?’ Ze dacht aan niemand en staarde versuft in het gezicht van haar moeder.
‘Luister...,’ zei mevrouw Beijer en keek omhoog. Naast het geluid van voetstappen klonk een gierend huilen. ‘Hoor je, er huilt iemand,’ zei ze en pal erop: ‘Ouwe De Rooy is dood.’
| |
| |
Het doet me niks, dacht Hanna. Het was een nare man. Toen ze die hond hadden, hoorde ze hem schelden tegen het arme dier en hem bekogelen en na een half jaar deden ze hem de deur uit omdat ie te groot en te duur werd.
Geïrriteerd bewoog ze haar schouder onder haar moeders hand.
‘Hanna... het is vreselijk,’ begon deze te snikken. Ze klauwde zich aan haar dochter vast en onder korte, ingehouden kreetjes boog ze haar hoofd. Er viel een traan op Hanna's gezicht.
Hanna duwde haar van zich af en mevrouw Beijer sloeg de handen voor het gezicht en hield ze daar tot het gesnik in een kuch bleef steken.
‘Dat je 't je aantrekt,’ zei Hanna, ‘van zo'n dierenbeul.’
Onder het uitstoten van een diep raspend geluid schudde mevrouw Beijer haar hoofd.
‘Waarom huil je dan?’
Mevrouw Beijer legde de handen in haar schoot en liet haar hoofd achterover zakken. ‘Hij is niet alleen... niet alleen.’
‘Nee, zij is altijd thuis.’
‘Om tien uur kwam zijn zoon. Toen wist ik dat het ging gebeuren. Maar...,’ haar mond begon te trillen, ‘er is geen priester bij geweest. Zonder biecht en vergiffenis, zonder het laatste sacrament... zonder voorspraak. Daarom is 't vreselijk.’ Onder het hoesten ging ze staan en fluisterde: ‘We moeten bidden.’
‘Dat doe je maar in de kerk voor 'm.’
Mevrouw Beijer zonk op haar knieën voor Hanna's bed, steunde haar kin op haar gevouwen handen en begon genade af te smeken.
‘Moeder, houd daar mee op. Ga van m'n bed weg, ik wil
| |
| |
't niet horen, ik kan 't niet aanzien, je maakt me misselijk.’ Hanna ging zitten en duwde haar hand in het biddende gezicht.
Nadat haar moeder vertrokken was, waren het de bovenburen die haar wakker hielden. Het lukte haar niet opnieuw in slaap te vallen en tenslotte draaide ze zich geërgerd op haar rug, spreidde haar benen en vingerde zichzelf, wat haar vaak tot slaapmiddel had gediend, sinds Coby het haar geleerd had.
|
|