neelmeester in te trekken.
De oude mevrouw Beijer, ze was zesenvijftig maar gedroeg zich alsof ze de overgangsjaren twintig jaar geleden gepasseerd was, klampte zich vast aan het haar laatst overgebleven dierbare. In het jaar dat Hanna nog leerplichtig was, vergezelde ze haar zo veel ze kon tot halverwege de route naar school en op zeldzame dagen dat ze zich gezond voelde, dagen waarop ze zweette noch rilde, liep ze zelfs helemaal mee. Een enkele keer stond ze aan de poort te wachten, beseffend dat de jongens een eindje verderop, rukkerig het gas opvoerend van hun brommers, dat deden op grond van slechte gedachten en handelingen waar haar kind tegen beschermd moest worden. Dat ze daar niet bang voor hoefde te zijn, drong niet tot haar door. Hanna was voor haar leeftijd een te lang en slungelig meisje, kleren zaten onmodieus en overal te wijd. Maar haar moeder zag dit niet. Het was een degelijk kind, een aantrekkelijk meisje waar ze voorzichtig op moest zijn. Ze wenste dat het jaar voorbij was, dat het nog eerder mocht zijn dat haar dochter thuis kon blijven. En Hanna, die zich moeilijk bij haar klasgenoten aanpaste en vaak een mikpunt van spot was, wilde niets liever. Toen het hoofd van de school, een zure mère met dubbele achternaam, niet reageerde op de mededeling dat Hanna Beijer met ingang van haar aanstaande verjaardag de school verlaten zou, waren Hanna en haar moeder het er zonder veel woorden over eens dat die datum best wel vervroegd kon worden.
Na een half jaar nam Hanna een baantje. Gedurende twee uur 's morgens en twee uur 's avonds moest ze met een ploegje vrouwen een kantoorgebouw schoonhouden. Het zorgelijk en hulpbehoevend geklaag van haar moe-