‘Pssjjt.’
Wat was dat? Rani keek om zich heen. Was dat Nagraj?
‘Pssjjt.... Ik ben het, Nagraj. Waarom ben je sjo bedroefd, lieve Rani?’
Rani legde Nagraj alles uit.
‘Ssjjj! Maar ik sjal je helpen.’
Nagraj siste enkele bevelen en al gauw verdwenen alle slangen in de jamunbomen. Na een half uurtje was de grond vol met trossen jamundruiven.
‘Dank je wel, dhanbát, lieve Nagraj. Je hebt me alweer geholpen.’
‘Ach...’, zei Nagraj maar hij kon zijn zin niet afmaken.
De grond dreunde verschrikkelijk, alsof er een kudde olifanten aankwam. Het was Kaikai de Kaaiman! Oh, wat was hij groot! Grommend en briesend viel hij Nagraj aan.
‘Vlucht!’ gilde Nagraj. ‘Ga sjnel hiervandaan, lieve Rani. Kaikai mag je niet te pakken krijgen!’
Vluchten? Moest Rani vluchten en de arme Nagraj in de steek laten? Nooit! Maar wat kon Rani doen?
‘Hèhèhèhè’, lachte Kaikai vals en hij beet in de staart van Nagraj.
Rani keek in paniek om zich heen. Wat kon