Rani liet haar handen aan de heks zien. Haar handen waren nog altijd even mooi en gaaf.
‘Zie je wel! Wie heeft je geholpen? Wie heeft het gras voor je gesneden?’ vroeg de heks boos.
‘Niemand’, zei Rani. Ze wilde haar vriend, de slangenkoning, niet verraden.
‘Je liégt!’ gilde de heks. ‘Voor de láátste maal: wie heeft het gras voor je gesneden?’
‘N-n-niemand... ik heb het grasj in m'n eentje gesjneden...’, zei Rani stotterend en bevend.
‘Hahahai! Ik wéét het al! Hahahai! Ik wéét wie... Het is Nagraj, de slangenkoning!’
Rani schrok. Arme Nagraj. Wat zou de heks met de slangenkoning doen?’
‘Hahahai! Weet je wat ik met jóu ga doen?’ vroeg de heks liefjes.
‘Jij moet jámundruiven voor me gaan plukken in het bos.’
‘Jámundruiven? vroeg Rani verbaasd.
‘Ja. En nu metéén!’
‘Mag ik alstublieft niet eerst wat eten? U had toch beloofd...’
‘Niks beloofd! Hahahai! Eerst moet je de jámun voor me plukken. Dàn pas krijg je wat te eten.’
Rani keek sip. Haar maag rammelde van de honger. Maar ja, als ze wat wilde eten, kon