Nadat de verteller vertrokken was, riep koning Akbar de hovelingen bij elkaar.
‘Waarom ben ik groter dan de god Indra?’ vroeg koning Akbar.
De hovelingen keken elkaar aan. Ze geloofden geen van allen dat koning Akbar groter was dan de god Indra. Maar niemand durfde dit te zeggen. Koning Akbar liep van de ene hoveling naar de andere, maar niemand durfde zijn mond open te doen. Toen kwam de koning bij Birbal.
‘Birbal, denk jij dat ik groter ben dan de grote god Indra?’
‘Ongetwijfeld, Uwe Majesteit’, antwoordde Birbal.
‘Maar dat kan toch niet waar zijn? Weet je wel wat je daar zegt?’ vroeg de koning.
‘Uwe Hoogheid’, zei Birbal, ‘er is minstens één ding wat u wèl kan en Indra niét!’
‘En dat is?’
‘Indien u iemand uit uw land wenst te verbannen, kunt u dit zonder enig probleem doen. Maar Indra niet. Indra bezit èlke plek in het heelal! Er is geen plek ter wereld waarheen hij iemand kan verbannen. Begrijpt u wat ik bedoel, Uwe Hoogheid?’
Koning Akbar glimlachte en zei dat hij Birbal begrepen had.