zich tot de hovelingen en vroeg:
‘Vertel me, hoeveel kraaien zijn er in Delhi?’
De hovelingen keken elkaar aan. Wie had het ooit in zijn hoofd gehaald om de kraaien in Delhi te tellen?
‘Ik weet het niet’, zei de één.
‘Ik weet het niet’, zei de andere.
‘Vijftienduizend zevenhonderd en vierendertig’, zei Birbal meteen.
Iedereen keek verbaasd. Hoe kon Birbal dit weten?
‘Hoe weet je of dit aantal juist is?’ vroeg één van de hovelingen. ‘Er kunnen best méér kraaien zijn dan je zegt.’
‘Dat is waar’, zei Birbal. ‘Er kunnen best meer kraaien zijn. Veel kraaien zijn uit andere steden overgevlogen om hun familieleden in Delhi te bezoeken. Ik heb ze niet meegeteld omdat ze gauw weg zullen gaan.’
‘Maar er kunnen ook best mìnder kraaien zijn dan je zegt’, zei een andere hoveling.
‘Ook dit is waar’, zei Birbal. ‘Veel kraaien van Delhi zijn naar andere steden gevlogen om hun familieleden te bezoeken. Ik heb ze evenmin meegeteld.’
‘Zie je’, zei koning Akbar triomfantelijk, ‘Birbal heeft overal een antwoord op.’