van de jongen kwamen. Nadat ze voldoende gedronken hadden, liep de koning naar de jongen en zei:
‘Neem deze ring. Het zal je zeggen wie ik ben.’
Toen de jongen de zegel van de koning op de ring zag, was hij stomverbaasd.
‘Als je opgegroeid bent, moet je naar het hof in Delhi komen. Daar zal je me vinden’, zei de koning.
Hierna reed hij weg met zijn vrienden.
Toen de jongen zestien jaar was, zei zijn oom: ‘Mahesh, het is tijd dat je naar verre plaatsen reist. Een ieder moet weten hoe goed en slim je bent.’
Mahesh herinnerde zich het aanbod van de koning. Hij zei: ‘Ik ga naar Delhi, naar het hof van koning Akbar.’
Mahesh nam afscheid van zijn moeder en gaf haar de ring die hij van de koning gekregen had. Hierna ging hij op weg naar Delhi.
Toen Mahesh bij de poort van het paleis in Delhi aangekomen was, zei hij tegen de wachter: ‘Eens zal ik beroemd zijn. Als je me binnenlaat, zal ik je belonen.’
De wachter opende de poort en Mahesh liep naar binnen. Vol bewondering bekeek hij de prachtige fonteinen en beschilderde muren. In de verte zag hij koning Akbar op een gouden troon zitten. Er stonden veel mensen om hem heen. Mahesh mengde zich onder de mensen en hoorde de koning aan zijn hovelingen vragen:
‘Wat is de mooiste bloem ter wereld?’