De lege plek
Vader kwam uit een gezin van elf kinderen. Zijn vader was kleermaker en rookte als een schoorsteen. Van de mededeling op een pakje sigaretten dat roken de vruchtbaarheid schaadt, zou hij raar hebben opgekeken.
Een hechte familie, die elf. Harde werkers, stevige stappers. Als eerste van het elftal stierf mijn vader, in 1979. Ik herinner me een foto van de tien overgebleven ooms en tantes, genomen kort na zijn dood. Ze staan ergens in een tuin, schouder aan schouder. Links de oudste, rechts de jongste.
En op de plek waar mijn vader had moeten staan, hebben ze wat ruimte opengelaten. Alsof uit een mooi gebit een tand is weggeslagen. Je blijft naar die lege plek kijken. Niemand zo nadrukkelijk aanwezig als degene die er niet meer is.
Elf kinderen. Acht jongens, drie meisjes. De meisjes, eerst zo in de minderheid, blijken over de langste adem te beschikken. Tante Mien voorspelde het een tijd geleden al: ‘Wij gaan de jongens verslaan.’
Dat is inmiddels gebeurd. De meisjes zijn er alle drie nog, van de jongens nog twee. Toch geeft de oudste, oom Wiel, zich nog niet gewonnen. Hij is nu 93. Sinds kort fietst hij niet meer. Maar wandelen en bridgen doet hij nog volop.
Zo nu en dan drinken oom Wiel en ik samen een Leffe op de familie en het leven. Maar deze week pakte hij een Palm. Die is lichter. ‘Ik kan niet meer zo goed tegen de alcohol’, legde hij uit. Toch spuwt hij er nog niet in.
Op zijn toilet hangt een tegel. ‘Iedereen praat over mijn drinken, niemand over mijn dorst.’