Bonte specht
Door de centrale hal van het ziekenhuis loopt een man van midden dertig, schat ik. Hij is broodmager. In zijn oor draagt hij twee gouden ringen die zo groot zijn dat ze bij het ringsteken geen enkele schifting teweeg zouden brengen. Bijeengehouden door een elastiekje, is zijn paardenstaart succesvol onderweg naar de onderste rugwervels. Een donsachtig baardje verovert zijn onderkaak.
De man draagt een vale spijkerbroek tot net onder de knie. Daar beginnen zijn tatoeages. Het betreft hier, zo te zien, een reeks roodblauwe tempelschilderingen en occulte symbolen. Buiten regent het, eigenlijk geen weer voor een bermuda. Maar ja, als je een lange broek draagt ziet niemand je fresco's. En je hebt je tenslotte niet dagenlang pijnlijk op de huid laten zitten om het resultaat aan het oog te onttrekken.
De uitmonstering wordt gecompleteerd door sokken en sandalen. Met een blik in zijn ogen van: wie doet me wat, loopt de bonte specht richting liften. Ik trek mijn jasje recht. Ik hoor nog tot een generatie die meent dat je goed gekleed naar de dokter moet. Hopeloos ouderwets.
Vandaag de dag telt niet wat anderen vinden, als jij je maar lekker voelt. Vroeger richtte de decoratiezucht van de mensen zich vooral op de binnenkant van het huis en op de auto. Dat waren prettige tijden. Maar nu de aanval op het eigen lichaam is geopend, mag heel de wereld meegenieten van het resultaat.