Paul de Leeuw
Een zomer die geen zomer is. Weinig zon, veel Paul de Leeuw. Daar wordt een mens niet vrolijk van. De Leeuw glorieert. Hij is overal. Hij geeft concerten in Gelredome, treedt op in Zomergasten, staat in een toneelstuk in Carré.
Ik zal niet zeggen dat De Leeuw niks kan. Die Gelredome gun ik hem, want hij heeft een warme, persoonlijke stem. En nooit eerder wist iemand in een kaasreclame zo op een Bressot te lijken als De Leeuw met zijn ronde kop. Maar Nederland slaat in alles door. Ook met De Leeuw. Hij is zo'n beetje heilig verklaard. Mensen vinden hem gevat, humoristisch, spontaan, authentiek. Ik houd het op bot, schreeuwerig, zelfingenomen. Authentiek? Het is de authenticiteit van de lomperik, die zijn tekort als een kwaliteit ziet.
Net als gorilla Bokito schept deze leeuw er lol in over alle omheiningen heen te springen. Kletskampioen, kwetskampioen. Neem die feestavond van de Nederlandse sommeliers, die De Leeuw presenteerde. Toen hij de wijnschenker van het jaar naar voren riep, bleek het om een kleine man te gaan. ‘Kijk eens aan’, schamperde De Leeuw, ‘daar hebben we kabouter Plop’.
Pijnlijk. De Leeuw ten voeten uit. Op fijnzinnigheid heeft nog nooit iemand hem kunnen betrappen. Brutaliteit als handelsmerk. En zoals de Nederlandse televisie dagelijks bewijst, kan humor in een land dat grotendeels onder de zeespiegel ligt, niet plat genoeg zijn. Eeuwen geleden verbaasden buitenlandse reizigers zich al over de boertigheid en de grofheid van de mensen in deze rivierendelta. De Leeuw is de luidruchtige vaandeldrager van deze nationale traditie van Unverfrorenheit Zijn grote bek is nu zelfs koninklijk onderscheiden. Hij werd dit jaar Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In elk ander land zou deze platbodem al lang roemloos in de plomp gezakt zijn. Maar ons wacht nog vele jaren woest leeuwengebrul.