In het World Trade Center
In 1981 vloog ik naar New York om te lopen. Ik deed mee aan de marathon. In die tijd was ik mijn tijd vooruit. In Nederland stond het lopen nog in de kinderschoenen. De collectieve galop ter vergroting van de longinhoud was nog niet op gang gekomen. Een mens kon toen nog lui en vet zijn zonder voortdurend te worden lastig gevallen door calorieëntellers. Mijn vrouw ging mee, plus een fotograferende collega van de krant. Hij zou zorgen voor beeldmateriaal bij de hijgerige reportage die ik zou gaan schrijven. In de dagen voor de marathon bekeken we de stad. En dat is de reden dat ik rond 11 september altijd terug moet denken aan die reis.
Toen we op een dag met de lift naar het uitzichtpunt op het World Trade Center gezoefd waren, spoedden mijn metgezellen zich naar de ramen om te genieten van het zicht over de Big Apple. En ik? Ik plofte in een stoel en begon verwoed te lezen in de New York Times. Zo gaat dat als ik op reis ben. Altijd met mijn neus in plaatselijke kranten. En daar op dat moment dus ook.
Kom kijken, riepen de anderen, maar ik bleef maar lezen. Slechts even kwam ik uit mijn stoel. Achteraf voelt mijn ongeïnteresseerdheid als respectloosheid. Ik schonk geen aandacht aan het hoogste gebouw ter wereld dat twintig jaar later met man en muis zou vergaan en dat de loop van de geschiedenis zou veranderen. Hier, op deze plek, die voor duizenden een ellendig graf zou worden, had ik slechts oog voor mijn krant. Een heel goede krant weliswaar, maar toch.