Heeren van Roermond
Elke maand drink ik een glas met vroegere collega's van de Maas-en-Roerbode in Roermond. Die krant is er al lang niet meer. Wij zijn er nog wel, zij het soms met enige moeite.
In 1971 maakte ik daar mijn entree. Kranten heetten toen vaak bode of koerier. Zo'n aanduiding suggereerde dat de lezer in ijltempo op de hoogte werd gehouden van de laatste ontwikkelingen. Dat viel wel mee. Kranten waren gezapig en gezagsgetrouw. De bisschop was heilig en de burgemeester bijna. De wind van de studentenrevoluties van 1968 mocht dan door Europa waaien, het nieuws daarover was op de redactie in Roermond verloren gegaan tussen de post van het bisdom.
Toch gooide ook in Roermond een nieuwe generatie journalisten de luiken open. Wij dus. We droegen lange haren en waren zo kritisch als de pest. Ik zie Jacko nog die met een dronken kop de grootste makelaar van Roermond toeschreeuwde: ‘Ik schrijf je kapot!’ Daar is betrekkelijk weinig van terechtgekomen.
En zo zitten we, zoveel jaar later, hier in onze stamkroeg aan de Roerkade. We noemen ons clubje Heeren. Op die extra e menen we recht te hebben op grond van een zekere eerbiedwaardigheid. Onze haren zijn dun geworden, onze voorgevels verweerd. Niet alleen de jaren spelen ons parten, ook de kilometers. Met roken zijn we gestopt. Niet met discussiëren. Het gaat er nu vaak net zo fel aan toe als veertig jaar geleden. We lijden nog steeds ernstig aan de beroepskwaal van de journalistiek. We denken de wereld te kunnen veranderen.