Eer de gevallenen
Tot de onschuldigste van mijn vele tics reken ik de neiging om bij gedenktekens van de oorlog de namen van de gevallenen te lezen. Ik weet niet wat dat is. Op vakantie in Frankrijk zijn mijn reisgenoten vaak al een straat verder als ik nog naar de namen sta te turen van de gesneuvelden in de grande guerre, de Eerste Wereldoorlog, van 1914 tot 1918.
Elke Franse stad, elk dorp heeft zo'n gedenkteken met de namen van zijn verloren zonen. Voor mij hebben die plaquettes iets heiligs. Alsof al die namen zeggen: ‘Wij zijn gesneuveld voor de vrijheid van deze stad. Al het schone dat je hier ziet, dank je aan ons. Graag een beetje respect.’
Het voelt alsof ik pas gerechtigd ben verder in de stad door te dringen als ik eer heb bewezen aan de doden. In Franse steden lukt het me zelden al die namen te lezen. Het zijn er te veel. In Italië is het beter te doen. Italianen waren nooit zulke vechtjassen. Ze hadden wel altijd de mooiste uniformen. Maar ook hier kostte het slachthuis van de Eerste Wereldoorlog zo'n zeshonderdduizend levens.
De dodenlijsten van de Tweede Wereldoorlog op al die monumenten zijn veel korter. Dat was ook een heel andere oorlog. Veel moderner.
De Eerste Wereldoorlog duurde eindeloos. Het was de oorlog van de stilstand, van de loopgraven, van het langzame doodbloeden. De tweede die van de snelheid en de verrassing. De Duitsers veroverden Frankrijk in twee weken. De Fransen gingen uit van de snelheid van het paard, maar de Duitsers kwamen met tanks.