Tegenover het klooster
Mijn ouderlijk huis stond tegenover een nonnenklooster. Franciscanessen. 's Zomers hoorden we ze door de openstaande ramen vaak zingen. In massaal rooms gekweel kraaiden ze de pannen van het dak.
Op den duur werd het stiller. Hun godsvrucht nam niet af, wel hun aantal. Andere smeekbeden werden wellicht verhoord, maar het verzoek tot meer roepingen sloeg dood op de tijdgeest. Hun vermogen zeer oud te worden, betekende slechts uitstel van executie.
Zo ging het ook elders. Uiteindelijk werden onze nonnen, samen met die van andere uitstervende kloosters, bijeen gebracht - geconcentreerd zou een te lelijk woord zijn - in Heythuysen. Daar leefden ze nog lang, dat weet ik zeker, en gelukkig, neem ik aan.
Het karakteristieke gebouw is al lang gesloopt. Het appartementencomplex dat er nu staat, heet Het Klooster. Verder herinnert niets meer aan de roomse rijkheid van weleer. Als ik er voorbij kom, zoeken mijn ogen altijd de plek waar vroeger de kapel en de sacristie waren. Jaren was ik er misdienaar. Ons gezin met vijf jongens was hofleverancier. Na de mis kregen we een boterham met bezwete kaas.
Pater Donulus, de zielenherder van de nonnen, wilde altijd meer wijn als ik met mijn karaf aan kwam zetten. Méér, méér, stootte hij gedempt uit, als ik begon te schenken. Ik had toen nog een leeftijd dat ik dit interpreteerde als een diep verlangen nog dichter bij de Heer te zijn.