Groep een
Bij de Grote Operatie had ik niet de meeste schrik voor de zaag waarmee de chirurg dwars door het borstbeen gaat. Ook niet voor het pulken van zijn vingers in de bloederige massa van mijn stilgelegde hart. Mijn enige angst was nooit meer op te stijgen uit de diepten van de narcose. Ik was bang ergens verloren te gaan tussen de aan- en uitknop van het leven. Een Grote Operatie is een oefening in doodgaan. Een oefening in de kunst om alles los te laten. Mij lukte dat niet zo. Ik probeerde terug te krabbelen. De anesthesioloog had het gemerkt. Ze had zo nu en dan ‘bij’ moeten geven, vertelde ze me later.
Toen ik wakker werd, wist ik meteen waar ik was: op de intensive care. Ik hoorde stemmen, glashelder. Het gesprek ging over de middagpauze. ‘Wie gaat er vandaag eten met groep een en wie met groep twee?’, vroeg iemand, kennelijk de chef. Iedereen wilde eten met groep een, maar dat ging niet. Een man klaagde dat hij al tijdenlang niet meer met de eerste groep had kunnen eten. En een vrouw meldde op verongelijkte toon dat dit nu al de derde dag op rij was dat ze er niet in geslaagd was 's ochtends vóór tien uur een kopje koffie te bemachtigen. Iedereen sprak daar schande van. Zo ging het maar door, over eten en koffie, terwijl ik daar lag met mijn open gezaagde lijf, vastgeketend in techniek, met uit vrijwel elke lichaamsopening een katheter of een infuus. Maar het geklets ergerde mij niet. Ik was intens gelukkig, omdat ik het allemaal precies kon volgen. Deze stemmen zongen voor mij het intochtlied van mijn terugkeer tussen de levenden.
Ik was er weer, veilig terug op het vertrouwde plekje van waaruit ik mijn ongewisse reis was begonnen. Terug in het ziekenhuis, middenin de knusse binnenwereld van de Nederlandse zorg, waar rond deze tijd, zo tegen de klok van twaalf, maar één vraag echt belangrijk is: wie gaat er vanmiddag eten met groep een en wie met groep twee?