| |
| |
| |
[III]
Men stond reeds op mij, den directeur, te wachten. Den muziekkorpsen werd de eerewijn aangeboden en daarna begon de muzikale wandeling door de straten. Na afloop begaf men zich naar het feestterrein.
Dit feestterrein is ‘so ländlich so sittlich’ een voor deze gelegenheid ingerichte weide of boomgaard. Een Limburgsche weide biedt onder hare fruitboomen veel lommerrijke plekjes.
Onder de boomen zijn tafels en banken aangebracht op een zeer primitieve wijze. Er worden twee of drie paaltjes in den grond geslagen en daarop een gewone ongeschaafde, ruwe witte plank bevestigd ter breedte van circa 40 c.M., dat is de tafel. Aan iederen kant langs de lengte korte paaltjes met wat smallere planken en klaar zijn de banken. Practisch en eenvoudig.
In het midden der feestweide staat de kiosk of muziektent.
Vroeger bestond deze uit eenige ledige biervaten, waarover een houten vloer en 6 of soms meer lange palen er omheen, waartegen een soort van leuning of balustrade van latten. Boven
| |
| |
op de palen worden dennenboompjes, vlaggen en guirlandes aangebracht en voor de rest de kiosk met sparregroen, bloemen en vlaggen versierd, zoodat het geheel een sierlijk, feestelijk en landelijk aanzien heeft.
In zulk een feestweide ging het vaak zeer gezellig toe.
Niettegenstaande de soms zeer groote drukte, heerschte steeds onder de muziekuitvoeringen een bewonderenswaardige aandacht. Het succes, dat ieder corps na zijne uitvoering genoot, was soms overweldigend. Het applaus was grooter, dan dat welk het Philharmonisch orkest uit Berlijn of het orkest Lamoureux van Parijs met hunne hoog artistieke uitvoeringen te Scheveningen oogstte.
Dit moet ter eere der muziekkorpsen te dien tijde gezegd worden, zij maakten een bijzondere studie van de muziekstukken, die zij elders gingen uitvoeren, meer soms dan op heden, als men naar een concours trekt. De stukken waren daarbij doorgaans van moeilijker zetting dan op heden, daar men die gemakkelijke muziek-uitgaven van thans niet kende.
Wij herinneren ons, dat men in Limburg een maand en langer, vóór dat men naar een festival
| |
| |
‘In zulk een feestweide ging het vaak zeer gezellig toe’.
| |
| |
trok, dagelijks repetitie hield. Een bewijs, welke waarde er aan gehecht werd, om de uitvoering der stukken zoo volmaakt mogelijk te doen zijn.
Men zou misschien schouderophalend over de uitvoeringen van dien tijd denken, doch ten onrechte. De stukken, zoowel als hunne uitvoering, ze mochten er zijn en zullen in het algemeen niet door die van heden overtroffen worden.
Grootendeels had men dit echter ook te danken aan de bekwaamheid der directeurs van dien tijd. Door de groote menigte corpsen, die sinds zijn bijgekomen, is men op dit punt niet vooruitgegaan, want men stelt zich al gauw met een kapelmeester tevreden. Hij, die een lang mes draagt, is daarom nog geen kok.
Wij zeiden dat het in zulk een feestweide recht gezellig toeging, maar ook hier bestonden eigenaardige gebruiken.
De families zitten aan de tafel en van tijd tot tijd maakt men een wandelingetje door de weide. Een jongeling, die gaarne kennis zou maken met de een of andere jongedochter, gaat beleefd aan de tafel waar de uitverkorene zit en vraagt of hij de eer mag hebben een toertje met haar door de weide te maken, in den geest zooals
| |
| |
men op een bal een dame voor een dans vraagt.
Heeft de schoone hiertoe geen lust, dan geeft ze als oorzaak op, dat ze te moe is. Is reeds een ander pretendent met de vraag vóór geweest, dan is het antwoord: ‘Het spijt me wel, maar de heer Dinges, of platweg der Joep van genne Boatsj of zoo, heeft me gevraagd, waarop de candidaat zegt: ‘mag ik dan na hem de beurt hebben’ en is dan niet weer een heer Dinges vóór, dan krijgt hij de toestemming. Is de beurt voor hem gekomen, dan gaat hij naar de jonge dame, biedt haar den arm en maakt een wandeling van pl.m. 10 minuten. Hij brengt haar weer op haar plaats terug en neemt afscheid met een dankje. De opvolger is dan aan de beurt.
Dat het op de muziekfeesten en zelfs de gewone concerten te dien tijde vrij deftig toeging, bewijst mede, dat de drank uitsluitend bestond in wijn per flesch. Limonades kende men in het geheel niet. Dat er aan het buffet een glas bier te verkrijgen was, dateert pas van de laatste jaren. Andere dranken dan wijn werd aan de tafels niet geschonken.
Het geheele verloop van zoo'n feestconcert droeg een deftigen stempel, er was van minder nette voorvallen niet de minste sprake.
| |
| |
Met het vallen van den avond, ongeveer tegen 9 uur was het concert afgeloopen omrede dat er geen kunstlicht was aangebracht.
Men begaf zich huiswaarts en gebruikte het inmiddels klaargemaakte avondeten. Dat bestond uit koude vleeschsoorten en brood.
De gasten hadden ondertusschen nieuwen eetlust verzameld en de ham, koude kip, worst, zuurgebraad, enz., enz., werden niet gespaard.
Na dat avondeten gingen de mannen gewoonlijk nog eens naar het café om eenige glaasjes bier of wijn te verschalken.
In de herberg of het koftiehuis ging het gesprek meestal over de feiten van den dag, de processie, 't concert, 't prachtige spel van deze of gene harmonie, 't mooie weder, enz., enz., maar vooral over het ‘stormen’ dat morgen zou plaats hebben, de bijzondere gebeurtenis van den Kermismaandag.
Reeds eerder maakten wij kennis met de Gilde, genaamd de schutterij. In Limburg bestaan deze oude gilden nog bijna op ieder dorp. Zij dateeren uit de middeleeuwen.
Het zijn vereenigingen van met een sabel en geweer gewapende mannen, die zich tot doel
| |
| |
stellen, hulp te verleenen, wanneer de gemeente deze noodig mocht hebben. In hunne schilderachtige uniformen, met haar trommel- en pijpersmuziek, vlaggen en wapenvertoon, luisteren zij de feesten der gemeente op en verleenen hulp bij de handhaving der orde. Tot dit doel zagen wij ze reeds in de processie of de ‘bronk’.
Tot opleiding en oefening der schutters in den wapenhandel werden in den zomer schieten exercitie-oefeningen gehouden, terwijl op iederen Kermismaandag een soort van manoeuvre of spiegelgevecht plaats had, dat men ‘stormen’ noemde.
Dit stormen was een herinnering aan de vele bestormingen, die de vesting Heerlen in vroegere eeuwen beleefde en waarvan de laatste was die door de Gelderschen en Gulikers in 1542. In 1792 werd Heerlen nogmaals geplunderd bij den inval der Franschen.
Dit ‘stormen’, voor de toeschouwers een kermis-attractie, trok elk jaar groote scharen volks, vandaar dan ook dat deze gewichtige gebeurtenis op den vooravond tot aller gesprek diende.
Daar, waar een of meer leden der schutterij, die den heelen dag in hun schutterspak liepen,
| |
| |
werden aangetroffen, was men er vol van, vooral als de tamboers en hoornblazers de rondte door het dorp deden en de taptoe sloegen of bliezen.
Wij deelden reeds mede, dat deze schutterij uit twee afdeelingen bestond, n.l. de rooden en de blauwen, de ééne kenbaar aan de roode uitmonstering der uniformen, de andere aan de blauwe, terwijl de vaandels eveneens de betrokken kleur droegen.
De twee afdeelingen stonden nu in 't spiegelgevecht als twee vijandelijke legers tegenover elkaar en men stelde zich de vraag: wie zal overwinnaar zijn.
Dáár, waar men leden eener partij of afdeeling ontmoette, werden de heldenstukken van voorgaande jaren gedebitteerd en leed het geen twijfel of hunne partij zoude zegevieren.
Trof men echter leden der verschillende partijen bij elkaar, dan ontstond er natuurlijk verschil van meening en het scheen dat die partij, die het beste met den mond beslagen was, morgen ook de overwinning zou behalen.
De vermakelijkste herbergtooneeltjes deden zich hierbij voor, want iedere schutter achtte zich minstens gelijk aan een oud beproefd grenadier van Bonaparte's leger en de ‘storm’
| |
| |
van morgen zou niet onderdoen voor den slag van Waterloo. Er werden weddenschappen aangegaan, op de overwinning en gedronken en geklonken. Er werd heilig verzekerd, dat als de partij waartoe men behoorde niet overwon, men morgen na den slag niet meer tot de levenden zou behooren.
Bij iedere troep was het de leuze overwinnen of sterven en alweer werd het glas geledigd.
Hij, die daarvan nooit getuige is geweest, kan zich geen voorstelling van die kermistooneeltjes maken. Men moet dat bijgewoond hebben.
Behalve dit, waren destijds eigenaardige exemplaren bij de schutters, eenige reeds bejaarde exentrieke individuen.
Wij zouden hier namen kunnen noemen, waarvan bij het hooren ieder oud-Heerlenaar in den lach zou schieten. Ten respecte van nog in leven zijnde familieleden wil ik dit evenwel achterwege laten.
Op eersten kermisdag draaide de klok vooruit als altijd en de tijd brak aan, dat elkeen ter ruste ging, temeer daar er politie-uur was.
De schutters bestelden hun laatste glaasje, volgens hen misschien het laatste vóór de eeuwigheid en al was het redengetwist nog zoo hevig geweest, men stiet op Limburgsche wijze de
| |
| |
glazen aan, men dronk en ging vriendschappelijk samen huiswaarts.
Weldra lag Heerlen in diepe rust om te bekomen van de vermoeienissen van den dag en om zich te sterken voor den heeten dag van morgen.
Hier en daar zag men nog verstrooide, te zwaar geladen schutters waggelend huiswaarts kuieren, in zich zelf pratend als in koorts ijlende: verpletteren zullen-wij-ze, geen man-zal er-van-hen-overblijven, al verblijf - ik ook - 't doet niks - en dan zingt hij lallend het Heerlensch volksliedje: Zoehlang wie der boam in de boks nog sjteet enz.
| |
| |
‘Zoehlang wie der boam in de boks nog sjteet’.
|
|