II
Wanneer een lezer in 1934, het jaar waarin Paul Haimon officieel in Roeping debuteerde met het klankrijke, vitalistisch getinte gedicht Trofee, een literaire bespreking onder ogen kreeg die in het begin uitvoerig verhaalde over een niet strikt letterkundig aspect van het te bespreken boek en een beschouwing bevatte over bijvoorbeeld de wijn die de criticus dronk tijdens zijn werkzaamheid of over een eerder gehouden gedachtenwisseling met een vriend over de ethische aspecten van een toevallig gelezen werk, dan was de lezer van die kritiek niet verbaasd. Integendeel. Deze gegevens hoorden erbij. De gemoedsstemming van de bespreker was van belang evenals allerlei biografische informatie omtrent de auteur, waarbij de vraag in hoeverre de gegevens relevant waren niet werd gesteld. Vaak waren uit die omstandigheden voortgekomen pennevruchten wel inspirerend voor de schrijver. Het feit dat een criticus blijk had gegeven van het vermogen zich in te leven in de sfeer die de auteur kon oproepen, was voldoende om zijn bespreking welwillend te beoordelen en als inspiratief te ervaren.
Sfeer! Het woord is niet bij toeval gebruikt. Men mag stellen dat het de sfeer is geweest die belangrijke critici als Van Leeuwen, Van Vriesland en Dubois kon inspireren tot uiteenzettingen over literatuur die naast gegevens van anekdotische aard, informatie bevatten over thematische en stilistische aspecten inzake het oeuvre van de schrijver wiens werk aan de orde was. Het lezen van een artikel van de hand van Van Leeuwen of van een zijner geestverwanten is doorgaans puur genot voor de in literatuur geïnteresseerde lezer. De belangstelling die uit deze beschouwingen sprak, gold vaak vooral de auteur van een roman of dichtbundel. Het te bespreken werk was prioriteit twee.
Dit is ook het geval bij Paul Haimon, die zich in zijn lange literaire loopbaan eveneens heeft doen gelden als literatuurcriticus. Zijn aandacht ging vooral uit naar de auteur van het te recenseren boek. Over veel - en vooral ook buitenlandse - schrijvers heeft hij geschreven in zijn kunstrubriek in het ‘Limburgs Dagblad’. Dikwijls benadrukte hij die aspecten uit een roman die hij om persoonlijke redenen belangrijk vond. Zo schreef hij bijvoorbeeld over T.S. Eliot: ‘Eliot heeft de wereld inderdaad iets te zeggen. De grote, oude, onverwoestbare kracht van het christendom, van de heiligen en de kathedralen breekt in zijn werk als een vulkaan naar buiten. Het is goed dat hij op de kandelaar geplaatst is. Nu de Anglo-Amerikaanse schrijvers bij de Nederlandse lezers en ook bij de boekhandel (die hele étalages durven te vullen met Engelse uitgaven) zoveel goodwill ondervinden, moge het zijn waarde hebben naar Thomas Stearns Eliot te wijzen als een waarlijk grote,