Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman
(1994)–Franciscus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Aanhangzel
| |
[pagina 99]
| |
[3] Aanhangsel Behoordende tot de Historie van Jacob, Campo, WyermanV. Hoofd-deel.Beweegreedenen van den Schryver, om de Historie van Jacob Campo Wyerman, met een Aanhangzel te vermeerderen; Avanturen van zyn Moeder Lys Sint Mourel, haare voornaamste Krygsbedryven, en Mondgesprek met Prins Willem de Derde, ter Geleegentheid van haare Ontdekking: Wonderlyke Gevallen van Campo te Utrecht, Rotterdam, en elders; Caracter en wetenswaardig verhaal rakende het Bedryf van den [4] beruchten Gaauwdief Jan Rogier, wel eer in 't Tuchthuis te Rotterdam gevangen geweest. DAar zyn Menschen welkers kwade hoedaanigheeden meer gerucht maken, dan de Loffelyke Daden van zommige beroemde Mannen: De Wereld wil tog bedrogen zyn! wel nu dat zy bedrogen worden: De ongemeene graagte waar meede de Eerste Druk uitverkogt is van de Levens-gevallen van den vermaarde Jacob Campo Wyerman, door ons ses Jaaren herwaards beschreven, hebbe ons aangezet om zyne Historie te vermeerderen met een Aanhangzel, bevattende een getrouw verhaal van zodaanige zaken, welke ons in een by na evengelyke omstandigheid als waar in Wyerman zyn Leeven gesleeten heeft toenmaal onkundig waren. Wy hebben zedert wy de Echte Stukken daar toe magtig zyn geworden, meermalen onze gedagten laten gaan om het Publicq op zulk een wyze aangenaam | |
[pagina 100]
| |
te verasschen, en wy hebben vervolgens by den Uitgaaf van den tweede Druk niet [5] in gebreeken willen blyven om ons van die verplichting te kwyten ten opzigten van een Man die groot, bekend, en raar in zyn soort is geweest. Indien de vermaartheid van Jacob Campo Wyerman boven gemeen was, gelyk niemand die zyn Levensloop weet, ontkennen zal; zoo behoeft nogtans die van Lys Sint Mourel zyn Moeder daar geenzints voor te wyken: De eene geraakte berucht door zyn doorsleepentheid, en vernuft, de andere door haare onverzaagtheid, en Mannelyke inborst. Wy hebben aangaande het Caracter, en zommige byzonderheden van dezen Wereld beroemde Vrouw in de Historie van Campo Ga naar voetnoot1 een korte en oppervlakkige Schets gegeven, welke verdient door een breetvoerige en volleedige Beschryving van haare Heldendaden opgeheldert te worden. Meer Vrouwen hebben in Mansgewaad fortuin in den Oorlog gezogt, en [6] roemruchtige blyken van haare kloekhartigheid in bloedige Velt- en Zee Slagen gegeven Ga naar voetnoot2 maar de gedenkwaardige Krygs-bedryven van Lys Sint Mourel overtreft al het geene die van de Vrouwelyke kunne voor, en na haar tyd in het beroep van den Wapenhandel verricht hebben, en byaldien men aan onwraakbaare verhalen, en geschietkundige overblyfzelen Geloof kan slaan, zoo zyn haare verwonderlyke Oorlogsdaden in de voorgaande Eeuw bedreven van dat gelukkig gevolg geweest, dat zy van Prins Willem de Derde Koning van Engeland een Jaarlyksche Wedde tot haar onderhoud gedurende haar Leven bekwam. Het is gansch onzeeker van wien deeze Heldinne haare geboorte ontleent. Men beweert aan de eene zyde dat haare Ouderen voorheen welgestelde Burgeren van Vrankryk waren, dewelke [7] ter zaake van Geloofsvervolgingen van daar verdreeven, zig vervolgens in den schoot van deze vrye en onafhankelyke Staat geworpen hadden. Aan de andere kant word' er schoon met geen meerder grond gezegt, dat de Vader van Lys Sint Mourel om zeekere geheime redenen vlugten moest, en zig met zyne Vrouw, en Kinderen hier te Lande kwam neer zetten. Ondertusschen is 't een bekende zaak, dat onze vermaarde Partygangster ergens in een | |
[pagina 101]
| |
Dorp in de Meyerye van 's Hertogenbosch gebooren, en aldaar tot haar vyftiende Jaar opgevoet wierd, wanneer haare Ouders gestorven zynde, zy vervolgens haar als Dienstmaagd in een Herberg kwam te verhuuren te Eyndhoven, of na het algemeen gevoelen te Tilburg, welke verschillentheid van plaats juist niets tot de zaak doet. Zy zag 'er na men wil in dien Ouderdom niet onbevallig uit, en wierd door voornaame Liefhebberen van de rokken voor welgemaakt versleeten. Een Meisje van een zodanig voordelig gelaat heeft in een plaats alwaar alle Vreemdelingen, en Reyzigers den vrye toegang [8] hadde, zeer veel werk om haare Eerbaarheid zomtyds te bewaaren, ook moest zy inderdaad veel aanvallen uitstaan van een menigte Passagieren welke dagelyks in die Herberg kwamen logeeren. Men heeft doorgaans slegte gedagten van de kuisheid van zommige Herbergmeiden; dog het bleek Zonneklaar dat Lys Sint Mourel kloekmoedig wederstond de stormen die op haar Eer gedaan wierden. Het verhaal van een gedenkwaardige ontmoeting van die natuur, die hier onmiddelyk volgen zal, is bekwaam zulks nader te bekragtigen. Op een avond kwam 'er in de Gekroonde Zwaan alwaar zy als Dienstmaagd woonde, een Fransch koopman zyn intrek neemen, die voorgaf na zyn Vaderland te keeren: Hy hoorde toevallig de naam van onze Heldin, en het scheen dat zyne nieuwsgierigheid daar door opgewekt wierd, het geslagt van SAINT MOUREL by verkorting SINT MOUREL genoemt, is zeer na vermaagtschap aan het myne zei den Koopman tot haar, Ik geloof zoo ik my niet vergis dat wy elkander in den bloede bestaan --- kom [9] Myn Lieve Leysje, (vervolgde hy) Gaa met my na Vrankryk, Gy zult 'er u fortuin beeter maaken dan in Holland: Lys Sint Mourel hoe Jong ook, begreep dat zy kwalyk doen zou van derwaards te gaan; zy bedankte den Fransman hartelyk voor zyne aanbieding, zeggende dat zy haar Vader zulke slegte dingen van dat Land had hooren vertellen die haar de lust benam om zig ooit daar heenen te begeeven. De Koopman om zyn oogmerk te bedekken hield niet verder op dien voorslag aan, maar onderstond vervolgens eenige onbetamelyke vrypostigheeden met onze Heldin te gebruiken, welke haar zodanig vergramde, dat ze hem een goede klap om de Ooren gaf, waar door zyn Hoed en Paruyk in 't vuur viel, en voor een gedeelte verbrande: Ondertusschen naakte de tyd dat men zig te bed moest begeven, Lys Sint Mourel gewoon zorgeloos te slaapen, ontwaakte midden in de Nacht door het geweld van een Manspersoon die haar scheen te willen verkragten, zy genaakte heevig met hem aan het worstelen, en zou gewis om hulp geroepen [10] hebben, maar het schreeuwen was haar belet door een Syde Bal die men haar in de Mond gestopt had. Een blanke Deegen die zy door het | |
[pagina 102]
| |
Maanlicht zag blinken, verschrikte haar nog meer dan de geweldaadigheid die zy onder ging, zy kon zoo draa zy volkoomen tot het gebruik van haare sinnen geraakte de stem van den ondeugende Fransman, en terwyl deeze haar onophoudelyk bedreigde haar met den Deegen te Doorsteeken, ingeval zy hem niet voldeet, bediende zy zig van een List die zeer wel uitviel, zy geliet haar, van hem te zullen voldoen, en gaf door eenige verstaanbaare teekenen niet onduister te kennen, dat zy bang voor de Deegen was, en dat zy wenschte dat men de Syde Bal uit haar Mond nam. De Koopman geen erg van haare Loosheid op vattende, nog voorziende hoe duur hem zyn Eerloos bedreif betaald zou worden gesteld, maakte geene zwarigheid om haare verlangen in beide deeze opzigten te gemoed te komen. Onmiddelyk na dit geschiet was, begon de kloekmoedige Lys op middelen van wraak bedagt te zyn, zy [11] ontrukte schielyk en verwoed de Deegen uit de handen van den Fransman, trok dezelve uit de scheede, en bragt hem met een verbaasde gezwintheid een gevaarlyke wonde in de onderbuyk toe. Het ysselyk getier van den schelmsche Geweldenaar maakte het gansche Huisgezin wel haast in Alarm, men hoorde van alle kanten Moord en Brand roepen, al het Volk van de Herberg kwamen tot ontzet toeschieten, inmiddels dat Lys Sint Mourel op de raad van de Waard half gekleed de vlucht nam, zwervende als een wanhoopend Mensch den gansche Nacht langs den weg, zonder te onderzoeken hoe de zaak afliep. Men heeft gemeent dat de koopman van zyne wond genas, en eenige weeken daar na weder na Vrankryk keerde, hoewel andere voorgeeven, dat hy kort daar op Overleden zynde, vervolgens zonder veel gerucht in stilte aldaar begraaven wierd. De vluchtende Maagd bevond zig in een verschrikkelyke benaauwtheid, niet weetende waar zy belanden zou, want behalven dat zy van geen genoegzaam [12] geld en kleederen voorzien was, om lang te konnen zwerven, zoo verbeelde zy haar onophoudelyk, dat de Gerechtsdienaren haar op de hielen zaten, om haar weegens de gepleegde Manslag in de gevangenis te werpen; zodanig knaagt het gewisse over een misdryf hoe onschuldig de Oorzaak ook is! Ten laasten kwam Lys Sint Mourel by het aanbreeken van den Morgenstond voorby een Boere huis alwaar zy binnen trad, en alles in een groote verslagentheid vond over het Sterfgeval van de eenige Zoon van den Huize, een Jongeling die den Ouderdom van Vyftien Jaren eerst bereykt had. Dit voorval geleek haar gunstig ter volvoering van haar Oogmerk om in Mansgewaad buiten 's Lands te gaan, zy kogt zonder beraad van de Boerin, de werk kleederen van haar gestorve Zoon voor de geringe prys van een Ryksdaalder, vervolgens verwisselde zy onderweegen | |
[pagina 103]
| |
van gewaad, verkogt by aankomst in den Bosch haar Vrouwelyke Equipage, en behield nog een halve Ducaat Reisgeld, met welke zy haar te voet na Braband begaf, en [13] aldaar als Tamboer dienst nam, onder een Compagnie Spaansche Fusiliers, 't welk te Dendermonde Guarnizoen hield, en door den Kapitein Plantines wierd gebooden. De Tamboers Monteering die ongemeen kostelyk by de Spaansche Troupen is, stond onze Oorlogs-heldin wonder fraay, zy verbeelden wegens haare kloekte, en welgemaaktheid een der schoonste Mans persoonen die men zien kon. Zy had zig by haare aanneeming in den Krygsdienst Tobias Morello laaten noemen, haare gedienstigheid, ordentelyk gedrag, en onbegrypelyke dappere gedragingen in verscheiden gevaarlyke omstandigheden betoont, bragten onbedenkelyk veel toe, om haar by den Spaanschen Hopman Campo Plantines (na welke haar Zoon naderhand genoemd wierd) aangenaam te maken: Hy scheen inderdaat meer werk van zyn Jonge Tamboer te maaken dan van het overige Volk van zyn Compagnie, over welke uitsteekende blyken van Vriendschap zommige van haare Makkers ook naiverig wierden; in dier voegen dat de [14] vermomde en gewaande Tobias in den beginne daar over veeltyds in twist geraakte, en tegen den een of ander met den Degen slaan moest, telkens met dusdaanige gelukkige uytslagen voor haar persoon, dat zy veel roem, en ontzag in de Compagnie verworf, en na verloop van twee Jaren tot Soldaat in dezelve aangenoomen wierd, als wanneer den Kapitein Plantines haar vervolgens meede na Spanje nam om Volk te werven, dog eer zy daar kwamen, gebeurde de zogenoemde Tobias Morello in de Bezetting van Dendermonde iets raars, 't welk verdient aangeteekend te worden. Plantines die na den Aart van een Krygsman een Beminnaar Ga naar voetnoot1 van [15] schoone Vrouwen, en der Galantery was, had geduurende zyn verblyf te Dendermonde een Jonge Juffer gekaamert, die hy besloot zoo lang te beminnen als hy daar bleef; op een avond zond hy de Jonge Tobias met een gezeegelt Briefje na haar toe, om haar van zyn komst te verwittigen, de Jonge Dame zat in een zeer bekoorlyk Nachtgewaad haar Galant op te wagten, maar zoo draa zy Tobias zag, verbloosde zy, nimmer zeide zy, had zy zulk een welgemaakt Jongeling aanschouwt, de driften der verliefde | |
[pagina 104]
| |
Vrouwen zyn die der hollende Paarden gelyk! Op het gezicht van die schoone Adonis kon zy onmogelyk haare verlangen ontveinzen, om eens een sprong in de Renbaan der Liefde met hem te doen, haare openhartigheid ging zelve zoo verre, dat zy de kamerdeur sloot, en aan de gewaande Jongeling vroeg, of hy zwygen kon, deeze geen kans ziende om haare begeerte op te volgen, en bedugt van door dit toeval ontdekt te zullen worden, sprong van angst uit een Venster dat op de straat uitkwam. In het springen had den [16] Vrouwelyke Soldaat by ongeluk gestruykeld, Plantines die het merkte vroeg 'er de reden van? Ik ben over de Eerlykheid van u Minnares gestuykeld Myn Heer, zeide Tobias, en zou haast myn Been gebroken hebben! De Kapitein die de Boertery van zyn oppasser begreep, gaf nog dien zelven avond 't paspoord aan zyne ontrouwe Zielsvoogdes, en vertrok kort daarna, na Spanje, verzeld van Lys Sint Mourel die blyde was van Braband te verlaten, in aanmerking van 't geen 'er twee Jaren herwaards in de Nabuurige Lantstreek tusschen haar, en de Franse Koopman voorviel, en waar van zy zedert altyd de herdenking schroomde. Den Oorlog Ga naar voetnoot1 die op handen was, verblyde de Staatsmannen, en deede de Krygsluiden bevordering hoope. By [17] aankomst van Campo Plantines te Madrit, was hy onder het getal der geene dewelke in aanmerking kwamen, men kon de verdiensten en de bequaamheid van een Man die zig alreede in onderneemingen van belang noodzakelyk voor de Kroon gemaakt had. De operatien te Velde is gewis het waare Element der Oorlogs-mannen die roem en fortuin beoogen. Plantines wierd door den Koning tot Lt. Collonel verkooren van een Corps ligte Troupen, 't welk het volgende Jaar onder zyne aanvoering dienen zou; Lys Sint Mourel van een blakende iever ontsteeken om haare Heldenmoet voor den Vyand te doen blyken, te meer, nademaal dat tot verdeediging van haar tweede Vaderland stond te geschieden, was verheugt van den Veldtocht te zullen bywoonen. Op een morgen dat zy haar alleen met den Collonel haar Meester in 't vertrek bevond, gebood hy haar de deur te sluiten, Hoor MORELO zeide hy, Ik bemerk dat gy een Jongman van goede verwagting zyt, ik maak u Sergeant onder myne Vry Compagnie, doet u plicht als een braaf Soldaat, gy [18] kund t'eeniger tyd nog een groot Partyganger worden, want in den kleine Oorlog is 't meeste fortuin te behalen, ik zelve ben ook eerst een Snap- | |
[pagina 105]
| |
haandrager geweest eer ik zoo ver geklommen ben. Eene zoo onverwagte verhooging tot het Onderofficierschap en de hartelyke geneegentheid waar meede Plantines haar deeze weldaad bewees, verrukte onze Heldin dermaten, dat ze hem van blydschap om den hals vloog, en hem vervolgens de verzeekering gaf dat het haar aan geen moed ontbreeken zou, om in de aanstaande Veldtocht wonderen te bedryven. Ondertusschen verbleeven zy beide nog eenige Maanden in Spanje, eer den Collonel Campo Plantines na het Leger vertrok, in welke tyd de Vrouwelyke Sergeant haar meeste tyd besteede om de aangeleegenste fraayheeden van Madrit te gaan bezien. Eenmaal by geleegentheid van een diergelyke opneeming op de groote Pleynen van het Buen Retiro een openbaare wandelplaats te Madrit wandelende, wierd zy door een Juffertje na de Moode welke daar op de Vreemdelingen [19] en goet avantuur loeren, aangeklampt; men verzogt haar na een zeeker Huys Spaansche Sec te gaan drinken, Lys Sint Mourel gekleed in haar nieuw Sergeants gewaad, besloot zig ten kosten van deeze Venus-Nimph te vermaken; dog zy vond haar wakker bedrogen toen men haar op een slegte Solder bragt, alwaar twee gewapende pluggen of zo genoemde Bravoos haar met de Ponjaart in de hand dwinge wilde om haar horlogie, kleederen, en gereed geld over te geven, onder zwaare bedryging van haar te zullen vermoorden in het geval dat zy het minste straat gerucht maakte; in deeze zoo gevaarlyke nood, waar in geen spoedig ontzet te voorzien was, moest een party gekoosen worden, ook nam zy zonder lang beraad een besluit, welke haar aanvallers verbaasde, zy trok terstond van Leer, hieuw een van deeze pluggen een Oor af, en zig vervolgens tegen den andere welke den ingang van de deur bezet hield, gewent hebbende, deed zy hem met een verwonderenswaardige dapperheid te rug deinzen, waar door zy de weg van ont[20]vluchting open kreeg: t'Huis komende verhaalde zy dat geval aan haar Meester, die haar vermaande zig voortaan voor zulke onvermakelyke ontmoetingen zorgvuldig te wagten. Plantines, en de Vrouwelyke Sergeant verlieten Madrit, en begaven zig na het Leger in de Neederlanden, alwaar de Oorlogsvlam bereids uitgebarsten was. De Koningen van Engeland en Vrankryk geholpen door de Staatzuchtige Bisschop van Munster Ga naar voetnoot1 [21] een der Doorsleepenste | |
[pagina 106]
| |
Prelaten van zyn Eeuw, besprongen met een zamengevoegde Macht het grondgebiet van de Staaten Generaal, en overweldigde niet teegenstaande de aankomst van de Spaansche hulp Troupen in zeer korte tyd drie of vier voornaame Provintien van de Republicq. Men was verwondert over het ondankbaar gedrag van den eergenoemde Koning Karel de Tweede, ten opzigte van dat Gemeenebest, alwaar hy zedert de onthalzing van zyn Vader heuzelyk ontfangen en gekoesterd wierd, toen dien Vorst door den Protector Olivier Cromwel, en het Engelsche Volk uit zyn Land verdreeven, en van het recht der opvolging tot den Throon uitgesloten zynde, vervolgens elders als een Balling zwerven moest. De teegenwoordigheid van den Prins van Orange als Kapitein Generaal van het Staten Leger bragt ondertusschen veel toe, om de zaken allengskens van gedaante te doen veranderen, en hoe zeer het geschapen stond dat het eerlang met de vryheid en onafhankelykheid van de Republicq gedaan zoude [22] wezen, wierd het Oorlogstooneel ras op een andere Bodem overgebragt: Den Overste Plantines kweet zig in weerwil van de Vyandelyke Overmacht met zyne onderhoorende troep Vrybuiters gedurende dien eerste Veldtogt, op een wyze dewelke alle denkbeelden te boven ging, en die het Vorstelyk Legerhooft een hoog gevoelen van zyn Persoon, en het gevolg zyner verdere Oorlogsdaden deede opvatten, want behalven dat hy menigmaal verlooren sterktens stormenderhand heroverde, zoo deet hy de Vyanden alle mogelyke afbreuk, invoegen dat de zogenaamde Troup Plantinianen alleen uit de Contributie-gelden haar bestaan vinden kon, zonder eenige soldy van de Koning van Spanje of de Republicq van Holland te genieten: Lys Sint Mourel die midlerwyl de post van Sergeant loffelyk waarnam, had zig op bevel van haar Collonel eenmaal met twaalf of veertien Infanteristen in een dik bewasschte Bosch in een hinderlaag gelegt, en by die geleegentheid een Officier en dertig Man van de Franschen na een kleine scher[23]mutzeling Krygsgevangen opgebragt. Dien eerste heldendaad van de gewaande Mourello wierd wel haast in 't gansche Leger ruchbaar, zoodanig, dat zulks ter Ooren van den Prins van Orange gekomen zynde, die Vorst haar een Luitenants plaats onder de Hollandsche Troupen aanbood; dog zy bedankte Zyne Hoogheid ditmaal | |
[pagina 107]
| |
voor dezen gunst, en besloot by Plantines te blyven. Geduurende de tweede Veldtocht vielen meer aanmerkelyke zaken voor. Boodegraaven en Swammerdam door de Fransche Krygsbende ingenoomen, en bezet, was een verwoestend Tooneel van het wreevelzuchtig Oorlogsvolk geworden. Het beleidkundig gedrag van den Spaansche Collonel Campo Plantines bragt egter veel toe om de Vyanden het aanvolgende Jaar beide die plaatzen te doen ontruymen, als wanneer den Kapitein Generaal van het Hollands Leger opening krygende, zoo te zeggen met een hand vol Volk de Legerplaats by Woerden ging betrekken, en aldaar de Vyandelyke overmacht een geruymen tyd werkeloos [24] hield. Deeze Heldhaftige Prins berusten enkel by die Krygskundige schikkingen niet, want na het voorbeeld van een Romeinsch Veldheer, besloot hy zyn Vaderland door een uiterste pooging te redden, uit het gevaar waar meede het bedreygt wierd; tot dat einde begaf hy zig met een vliegent Leger na Duitschland, en ondernam vervolgens het Beleg van Bon, alwaar de Merkwaardige ontdekking van Lys Sint Mourel voorviel. Eer dat gebeurde was onze Vrouwelyke Sergeant een volmaakte Partygangster geworden; haare Strooperyen, en Oorlogsdaden te Velde verwonderde de ervaarenste Bevelhebberen, en trok de algemeene oplettendheid meer en meer tot haar Persoon: De Collonel Plantines gaf haar de toezegging van ze by de eerste promotie tot Officier onder zyne Vry-Compagnien te zullen bevorderen, en zy verdiende die belooning door haare getrouwe Diensten regtmagtig. Ondertusschen waagde het de Stoute Morello zomtyds al te vermeetel, zy woonde de berugte aanslag by, die Plantines met drie hondert Man [25] van zyn Vrybuyters op Swammerdam deet. Ingevolge het bepaald bevel aan haar Overste ontfangen, moest zy met 22 Man een zekere enge weg bezetten, welke de aftogt ingeval van vlugting gemakkelyk maken kon, dog brandende van iever om met den Vyand handgemeen te raken, was zy weinig bedagt om die Last na te komen; Morello zonder de gevolgen te voorzien, drong met een verbaasde Heldenmoet de Stads Poort in, overweldigde de Wagt, en met de Sabel in de vuyst de straaten van Swammerdam door kruyzende, bragt zy 'er met die geringe Manschap in den eerste opslag de schrik en verslagentheid. Plantines als een bedreeven Krygsman, maakte zig die voordeelige omstandigheid te nut, en geraakte met zyn overig volk in de Stad; daar ontstond toen een algemeene bloetvergieting die van weerskanten groot was. In het midden van het gevegt zag Morello een Soldaat welk een Vrouw die uit benaauwtheid met haar Kind op den arm uit haar Huis geloopen was, bedreygde te doorsabelen. Laat los honds vot! riep ze [26] hem met een vergramt gelaat toe, wy moeten tegen geen | |
[pagina 108]
| |
Vrouwen, nog Kinderen vegten, maar tegen Mannen welke hen verweeren konnen. Plantines eenige buyt en gevangene gemaakt hebbende, trok met zyn Krygsbende af, maar de arme Morello die de aftogt vergeeten had, wierd afgesneeden en Krygsgevangen genoomen; men sloot haar in de eerste verwarring zoo lang in een leedig Huis op, met oogmerk om haar des avonds na elders over te brengen; dog zy vond middel om behendig te ontsnappen, en met een ongemeene snelheid over de Stadgragten gezwommen zynde, kwam zy ter Middernagt weder by de troup van den Collonel Plantines, die haar in weerwil van de goede uitslag der zaaken wakker over haare Losheid berispten. Het bleef daar niet by! De Partygangster Mourello te woelig van aart, en te kloekhartig van gemoet om met de armen over malkanderen te zitten, in het midden van een Veldtogt die ten aanzien van zulke gunstige beginzelen veel beloofde, vervolgde even [27] oplettende, en werkzaam in de waarneming van haar Krygsplichten te wezen, zy betoonde door deze volvaardigheid niet te willen navolgen nog te gelyken zommige Zoonen van Mars van den hedendaagsche tyd, dewelke hen een Eer stellen om 's Lands Geld voor niemandal te trekken. Men was door een Veldverspieder in 't zeekere onderrigt geworden, dat 'er na de kanten van Overyssel een Vyandelyk Convooy van Leeftogten, Geld, en Ammunitie onder dekking van een sterke party Fransche, en Munstersche Dragonders op weg was: terstond wierd aan den Collonel Plantines: en nog een Hollands Partyganger van weegen den Prins van Orange gelast om met alle de ligte Troepen van het Leger, en een detachement Grenadiers, dat Convooy op de hielen te volgen, en by agterhaaling op te ligten, Lys Sint Mourel denkende dat dit regt een kolfje na haar hand zou zyn, steeg manmoedig te Paard, en verzogt haar Meester, begreepen te mogen zyn onder het Corps dat de voorhoede uitmaakte; Plantines die de ondernee[28]mentheid, en onvervaartheid van zyn gewaande Sergeant kon, en begrypende tot dien aanval brave Soldaaten nodig te hebben, bewilligde ligtelyk in dat verzoek. Men had het geluk om het Vyandelyk Convooy dat door agt hondert Mannen gedekt wierd te agterhaalen tusschen Amersfoort en Nieuwkerk. Zoo draa de Vyand bespeurde dat zy vervolgt, nagejaagt, en aangetast wierden, sneeden zy de Paarden strengen los, en formeerde van de Wagens een zoort van Waagebrug die ongenaakbaar geleek, en agter welke zy tot behoud van het Convooy een heevige tegenstand booden. De dappere Morello zonder zig in 't minst daar over te ontzetten, reed met eenige Ruyters uit het gelid, Allon Makkers! riep zy, zoo wy niet konnen doorbooren, zoo zullen wy over de Wagens heen | |
[pagina 109]
| |
ryden, - gedenkt dat 'er Buit te halen is! En inderdaad zonder te overdenken hoe roekeloos zy haar Leven door zulk een ongebruikelyk middel in de Waagschaal ging stellen, zoo begon zy op volle galop vlak op de Waagebrug van welke zy hevig be[29]schooten wierd aan te ryden, van de Negen Mannen die haar in die dolle aanval gevolgt waren, bleeven op staande voet vyf aan haar voeten dood, Plantines verwonderde hem naderhand grootelyks, dat zy niet alle omgekoomen waren. Lys Sint Mourel met haar vier overige makkers vielen vervolgens als razende Menschen op den hoop aan, en terwyl men van alle kanten op de Waagebrug aandrong, en de Vyand zig in deeze zoort van verschanzing in 't naauw zag, wierd de Chamade geslagen en alles op bescheidentheid overgegeven. Men geleyde het gansche Vyandelyk Corps nog 764 Man sterk gevangen na het Leger van Prins Willem de Derde, op wiens hooge last de Buyt verdeelt wierd, waar van de onverschrokke Vuur Heldin by na drie hondert Ducaaten voor haar aandeel bekwam, wordende dit haar voorbeeldeloos Heldendaad voor een Meesterstuk by de Legerhoofden uitgekreeten. In de laaste Veldtogt dewelke onder het beleid van den Prins van Orange volvoerd kwam te worden, geschiede [30] de zoo vermaarde Beleegering van Bon, deeze stoute onderneeming verydelde eensklaps alle de Oogmerken der Vyanden: De overheerde Provintien wierden met eene ongeloovelyke verhaasting door de Franschen en Munstersche Troupen ontruimt. Het was voor dit roemrugtig Beleg alwaar de braave en wakkere Collonel Campo Plantines de Glorieuse Laurieren die hy 'er geplukt had, met de Dood bekogt, hy wierd op een morgen in de Loopgraven met een Kanon-kogel het Hoofd afgeschooten. Zyne Hoogheid gevoelig aangedaan over het verlies van zulk een beleitkundig Krygsman deed hem met luister begraven. Lys Sint Mourel die 'er het meest by verloor, was de eerste dagen onttroosbaar over zyn dood, zy zag haar zelven hier door versteeken van een Vriend, van een Beschermer, en van een Weldoener in een tyd dat ze hem 't meest benodigt had, nadien den Overleeden Collonel kortelings te voore van het Spaansche Hof een Commissie van Luitenant voor de Sergeant Morello verzogt had, waar op dagelyks het besluit van Madrit [31] verwagt wierd. Ondertusschen besloot deeze moedige Amazoone by de eerst voorvallende algemeene Stormlooping de Dood van haren weldoender te zullen wreeken; dog terwyl een ongeluk zelden alleen komt, zoo gebeurde het dat zy zig in een aanval op de buitenposten der Vyanden zoo onvoorzigtig en wanhoopend gedroeg, dat zy twee gevaarlyke wonden in de borst bekwam, en vervolgens in het Hospitaal ter geneesing overgebragt wordende, aldaar door een Geneesheer voor een Vrouwspersoon | |
[pagina 110]
| |
ontdekt wierd. Onmiddelyk geraakte de ontdekking aangaande de kunne van onze Vrouwelyke Partyganster Wereltkundig door het gansche Leger, een ygelyk bevlytigde zig om die beruchte Heldin welke in het gewaad van Onderofficier zoo veel van haar had doen spreken, te zien, en de Spaansche Troup Plantinianen by welke zy bemind en ontzien was geweest, weergalmde toen nog meer, wegens de Heldendaden welke zy haar verscheydemaale hadde zien verrigten; zoo draa dit koddig geval ter Ooren van den Prins van Orange [32] kwam, gebood hy, dat men haar uit het Hospitaal na een naburig Dorp moest overbrengen, en zorgvuldig oppassen, Lys Sint Mourel verbleef daar tot zy genas. Kort na de overgaaf van Bon ontbood dien Edelmoedige Vorst haar in 't hooftquartier, Dappere LYS, zei hy, gy hebt ons als Manspersoon zulke groote diensten gedaan, dat gy verdient dat men u als Vrouwspersoon beloont. Zy beantwoorde den Prins vrymoedig, Dat het haar speet dat zy ontdekt was, want dat zy haare Levensdagen gaarne in den Krygsdienst zou hebben willen verslyten. ZYNE HOOGHEID om haare onvoorbeeldelyke kloekmoedigheid te vergelden, gaf haar een Acte ingevolgen van welke zy met een Jaarlyks Pensioen van twee hondert guldens gedurende haar Leven beschonken wierd. Een Jaar daar na trouwde zy met Jacob Wyerman, een Kok of zoo zommige meenen een Lyfknegt van zyn beroep, met welke zy een Ordinaris te Breda opregte, en ter gedagtenis van haare weldoender de Collonel Plantines, deed zy haar Zoon de naam van Jacob Campo Wyerman voeren. [33] De Avanturen van de Moeder, of ten minsten de Gedenkwaardigste derzelve verhandelt hebbende, beginnen wy vervolgens met zommige byzonderheeden rakende het Leven van de Zoon, dewelke misschien in zyne beschreven Levensgevallen of uit vergeeteltheid overgeslaagen, of door gebrek van genoegzaame berigten niet vervat geworden zyn. De eerste dezer onbekende Levensbedryven van Campo Wyerman te Utrecht voorgevallen, was gelyk alle de overige omstandigheeden zyner Levensloop van een kluchtigen aart. Het gebeurde dat Campo in het midden van de Winter zonder een duyt geld in zyn Sak te hebben, met de trekschuyt van Leiden na Utrecht voer, de Schipper die juist de welleevenste Man niet was, zoo als de meeste van zyn beroep niet zyn, begeerde volstrekt zyn vragt onder bedreyging van hem anders uit de Schuit te werpen; dog Wyerman gebruik makende van zyne welspreekentheid, wist hem over te halen om een halve dag na zyn geld te wagten, behoudens dat 'er een paar bottels Wyn op de koop zou [34] over schieten. Hy kwam vervolgens uit de Nachtschuit 's morgens vroeg te Utrecht aan, en ging half verstyft van | |
[pagina 111]
| |
koude, en door gebrek van honger en dorst, een oud, en bekend Boekverkoper aldaar opkloppen Ga naar voetnoot1 terwyl hy voormaals met die Man meer had gehandelt, maakte deeze geen zwaarigheid hem zoo vroegtydig te openen, en vrindelyk in zyn Huis te ontfangen. Hoor Vriend B*** zei CAMPO zoo draa hy binnen trad, leg eens een goet vuur aan, geef Pypen en Tabak, laat u Meid ondertusschen een sterke Kan Koffy klaar maken, schenkt my inmiddels een lekker Lequertje, bezorgt dat 'er heet wittebrood by de Koffy is; Haalt vervolgens Pen en Papier, en teld my ses gerande Ducaaten op de tafel neer. De Boekverkoper die hem voor een spreeuw kon, meende in 't eerst [35] dat hy den spot met hem dreef, - Neen tog niet, hernam CAMPO dit moet alles geschieden, ik zal hier binnen drie uren tyds iets Schryven, dat u hondert Ducaten in de sak zal jagen. De Heer B*** zyne bekwaamheid kennende, liet zig dat voorstel welgevallen, en voldeed letterlyk aan zyn verzoek; Wyerman schreef hem vervolgens een stukje, waar op de Boekverkoper naderhand over de ses hondert Gulden won, en behalven al het geen Campo bedong hield hy hem nog op het middagmaal, en beschonk hem wakker. Tegen het vallen van den Avond, keerde dees weder na de Schipper, welke over zyn lang uitblyven bereids ongerust begon te worden, hy voer die Nagt weer met hem na Leiden, betaalde zyn schuld, nam een half douzyn flessen Wyn meede, om de Schipper en zyn Knegt te beschenken, en betaalde ditmaal de vragt eer hy afvoer, uit voorzorg zei hy van onderweegen niet uit de schuit geworpen te worden. De Schipper die vermaak in de grappen van die mildadige Poetzemaker schepte, beloof[36]de hem voortaan altyd op Crediet te zullen meede nemen, wanneer hy ontblood van geld zou zyn. By na even koddig was de ontmoeting welke hem in de Nachtschuit vaarende van Gouda op Amsterdam bejeegende. 'T was zeldzaam dat 'er zig nog in de Roef, nog in de Schuit toenmaal geene andere Passagieren bevonden dan Wyerman en een bedaart Heer die om zyne Zaken na Amsterdam moest. Ieder van hen plaatste zig aan een hoek van de Schuit, nam een Boek uit de sak, en begon te Leezen; toen dit een poos geduurt had, stonden zy in beraad om te gaan rusten; dog malkanderen met een zeekere nieuwsgierigheid eigen aan Reizende Persoonen die niets te doen hebben, bekeeken hebbende, bewerkte de Sympathie dat zy met elkander | |
[pagina 112]
| |
in gesprek raakte, zy begreepen dat zy beide verstandige Mannen moesten zyn, en in dat denkbeeld, hielden zy een lange redenwisseling over de geleertheid, welke hun de verdere lust tot slaapen benam. In de drukte van hun geleerd discours, kwamen zy ter halver weg, [37] alwaar twee niet onbevallige en wel gekleede Juffers in de Schuit stapte, zy verbeelden aan hun uiterlyk gelaat de deftigheid zelve, en daar kwam niets onfatzoendelyk uit haar mond geduurende al de tyd dat zy in de trekschuit zaten. Campo en zyn Reisgezel groeten de Juffers op hun komst zeer eerbiedig, het gesprek wierd toen algemeen, de beide Vrindinne opende een Mantje dat zy by zich hadde, en booden minzaamelyk de Heeren Reisgenooten eenige versnaapering aan; de verpligtende manier met welke dat geschiede bewoog Campo na de woonplaats van deze ordentelyke Dames te vraagen, en hy beloofde om in gezelschap van zyn Reisgezel haar by zyn aankomst te Amsterdam een bezoek van welleeventheid te geeven; dog op het ogenblik dat zy daar aan kwaamen wierd de Schuit door Gerechsdienaars bezet. De verslagentheid der vier Passagieren was ten naasten by even groot, voornamelyk van Wyerman die veel op zyn kooker hebbende, bedugt scheen dat het op zyn Persoon gemunt was. Ondertusschen wierd een dier [38] Juffers door de Dienaars der Justitie aangegreepen, en na het Spinhuis gebragt, terwyl de andere door het gedrang, en behulp van het gemeene Volk nog gelukkig ontkwam. Campo hier door zig merklyk van zyn vrees ontlast voelende, ging met zyn verslagen Reisgenoot, in een Herberg de ontsteltenis van 't hart afdrinken, wordende door de omstanders wegens hun goet denkbeeld van deze Juffers, (twee befaamde Hoeren wezende) braaf uitgelaggen, terwyl zy openhartig beleden nimmer door de uiterlyke schein zo bedot geweest te zyn dan in dit geval. Om verder te gaan, moeten wy hier doen volgen de aller aanmerkelykste, en vermakelykste klucht die Campo Wyerman ooit bedreven heeft, zy gebeurde te Rotterdam, zie hier waar de zaak, welke een onbedenkelyk geroep maakte, en egter nooit door de druk Wereltkundig is geraakt, eigentlyk op uitkomt. Volgens de veranderlykheid van zyn humeur, en de ongestadigheid zyner besluiten, verwisselde dezen vernuftige [39] Avanturier onophoudelyk van woonplaatzen, zodanig dat hy eindelyk ook in de beroemde Koopstad Rotterdam was koomen woonen, en aldaar verscheide Maanden verbleef, geduurende dat verblyf had Campo met eenige aanzienelyke Luiden aan wien zyn vlugge Geest beviel, kennis gemaakt, en onder anderen met een zeeker welgesteld Koopman, welkers Huisvrouw door de gansche Stad voor een heel onnoozele Duyf wierd versleeten; dog die in weerwil van de | |
[pagina 113]
| |
voorgevende onnoozelheid egter misnoegt was van Kinderloos te blyven, zy had in 't geheim met zommige Professoren, en Geneesheeren over de redenen van haare onvruchtbaarheid geconsuleert, en deeze Heeren wisten haar geen beeter raad dan die van gedult te geven, waar by zy weinig genoegen nam. Campo op een avond na gewoonte een Pypje by haar Man gaande roken, die toen ergens op een bezoek was, had het geluk dat hy haar alleen aantrof, hy vond haar schreyende, en vroeg na de oorzaak van haare droefgeestigheid? Zy openbaarde hem de zaak, zeggende [40] dat zy reede had om te gelooven dat het de schuld van haar Echtgenoot was dat ze geen Kinderen kreeg, nademaal hy zomtyds in geen twee Maanden de Huwelyksplichten verrigte. Wyerman die een goed vriend van haar Man was, zogt haar deeze nadeelige gedagten uit het Hooft te praaten, dog dit holp niet. De vondryke Campo ziende dat de eenvoudige sloof niet te overreeden waare, besloot zig ten haaren kosten aardig te vermaken, en aangezien zyn Caracter bestond om de vriendschap voor zyn belang te verzaken, gaf hy de onnoozele Vrouw te verstaan dat hy middel wist om haar te helpen, mits dat zy zwygen kon; zy vloog hem op dit zeggen van vreugde om den hals, wat moet ik doen Om Kinderen te krygen, en hoe veel zal het kosten? vroeg zy blymoedig, Gy moet u als het vriest eens laaten Borduuren; antwoorde hy heel stemmig, dan zult gy Kinderen genoeg krygen. - En wie zal my Borduuren? hernam zy, Ik zal het doen zei CAMPO vervolgens maar ik moet 'er een sak Guldens voor hebbe, want daar behooren tot dat Borduurzel [41] al kostbaare dingen: De ligtgeloovige Vrouw die 'er meede te vreede was, maakte gelaat om het geld dadelyk uit haar Kabinet te haalen, zagt Juffrouw, riep CAMPO die zaaken gaan zoo schielyk niet, - het moet eerst vriezen! Het gebeurde niet lang daar na, dat 'er een sterke Vorst kwam, weshalven zy hem door een Briefje aanmaande dat het nu tyd wiert om Geborduurt te worden, en dat haar Man dien avond in gezelschap moest, Wyerman verscheen ter bestemder stond, men gaf hem terstond de sak Guldens, hy beval de goede Vrouw zoo lang zy was op een schoon Laken midden op haar Ledikant te gaan leggen, toen Campo met Borduuren gedaan had, belaste hy haar aldus stil te blyven leggen, op dat het Borduurzel niet los zou gaan, zy gehoorzaamde stiptelyk, maar verzogt eer hy weg ging, van haar Dienstmaagd die op haar trouwen stond insgelyks eens te willen Borduuren op dat zy niet kinderloos blyven mogt, Zy is een arme Drommel van een Meid zei ze tot CAMPO, zy wind maar vyftig gulde 's Jaars en kan by gevolg [42] zoo veel niet geeven als ik, dog ik zal een Jaar huur voor haar verschieten als gy haar Borduurt. Wanneer dit werk meede verrigt was, en hy de bedonge prys daar | |
[pagina 114]
| |
voor genoten had, vertrok hy van daar. De Koopman des nagts t'huis komende wierd 'er niet open gedaan, niemand wilde de eerste wezen om zyn Borduurzel te bederven, daar ontstonde zwaare woordenwisseling tussen de Vrouw en de Meid wie de deur openen zoude, eindelyk bedreygde de Man de Huisdeur met geweld te doen opbreeken, de Meid liep toen met de Slip van haar Hemt in de hand van de Rustbank daar ze tot nog toe op geleegen had, en liet haar Meester binnen. Wel Sinjeur wat hebje een verbruyde haast? zei ze al knorrende jy zou maken dat het Borduurzel van jou Vrouw, en de myne geen duijt meer waardig was, en dan waren wij net ses hondert en vijftig Guldens kwijt. De Koopman alreede boos dat men hem in de felle koude zoo lang op straat had laaten staan, wierd nog vergramder op het aanhooren van deeze ongerymde praat, waar van hy [43] niets verstond. Gy zyt een Zottin Neel! Ik geloof Vroumensch dat het u in de Bol schort, of dat gy dronken zijt, gaf hy verstoord ten antwoord, Neen zeeker Sinjeur, Ik ben niet gek nog dronken, hernam de Meid met groote haast weder na de Rustbank lopende. De Man daar op in de Kamer tredende, zag met verbaastheid zyn Vrouw half verstyft van koude op een Ledikant, en Neel de Meid in dezelve toestand op de Rustbank leggen, hy wist niet wat hy daar van denken zou; dog ten laaste verneemende wat 'er in zyn afweezen gebeurt was, en hoe listig Wijerman zyn Vrouw, en Meid bedroogen, en opgeligt had, verbood hy hem voor altyd zyn Huis, ontzeggende hem zyn vriendschap, en besloot als een verstandig Man het geval buiten herstelling zynde, zorgvuldig bedekt te houden. Campo Wijerman die ten tyde van zyn onthouding te Rotterdam de kost met Schryven, en Schilderen won, en aldaar zyn bekende Rotterdamsche Hermes Ga naar voetnoot1 uitgaf, wierd eenmaal bezogt [44] door een vreemt Persoon welke hem drie Bloemstukken voor Elf hondert Gulden afkogt, waar van hy hondert Ducaaten op de hand bekwam, en het overige drie Maanden daar na by wissel zou ontfangen, maar alzoo Campo ontdekte, dat het onbekende Heerschap aan wien de Schilderyen verkogt waren, voor een befaamde Bedrieger, en een vermaarde Gaauwdief te boek stond, eyste hy de Schilderstukken te rug, en behandigde het geld en de wissel weder aan de beruchte Jan Rogier, wiens gevallen, en gepleegde schelmstukken te Merkwaardig zyn, om zommige van dezelve hier met stilzwygen voorby te | |
[pagina 115]
| |
gaan Ga naar voetnoot1. [45] Behalven oneindig veel fielteryen welke dezen vondryke Deugniet ontussenpoozelyk bedreef, zoo verdient voornamelyk zyne opmerking het geen hy in een Hollandsche Stad betrekkelyk tot een voornaam kostschool ondernam. Onderschept hebbende dat 'er een kostkind besteld was, wiens Oom eerdaags uit de Oost-Indien wierd verwagt, begaf hy zig onder dat aanneemelyk voorwendzel derwaards. De geene welke Jan Rogier van naby gekonnen hebben, betuige dat zyn gelaat en uiterlyke manieren de Man van Aanzien verbeelde en dat hy een verrukkend verstand bezat. Hoe het daar meede zy, 't is zeker dat hy zig in een Gegaloneerd gewaad na de Schoolmeester van het kostschool begaf, en zig aan dezelve voor de Oom van de Jonge Heer L**. liet aandienen die onlangs uit de Oost-Indien gerepatrieert was; 't gansche school geraakte op die aankondiging in opschudding. Alle de Kinderen kree[46]gen vacantie. De Fransche kostschoolhouder menende een vette vogel by de staard te hebben, waar van hy aanmerkelyke verteeringen verhoopte, ging Jan Rogier met een welspreekende Harangue verwellekomme, en beval zyn Perzoon in zyn gunst. Ondertusschen dat de jonge Heer L**. die nimmer zyn Bengaalsche Oom gezien had, en derhalven zo wel aan het voorgeeven van den Avanturier, als aan de bevestiging van den schoolmeester geloof sloeg, vervolgens tegen zyn voorgevende Oom hondert school complimenten begon te maaken, waar over den Bedrieger in zyn vuist laggen moest, na deeze een poos over de Vader, en andere naastbestaande Vrienden van de Jonge Heer L** die hy alle volmaakt kon, gesproken, en zyne behaalde voordeelen in de Oost-Indien breed uitgemeeten te hebben, waar na de Fransche Kostschoolhouder, en zyn Galant Vrouwtje met open monden luisterde, taste Jan Rogier in de sak en gaf de Jonge Heer L** een goude Ducaton, zie daar Neefje een Bagatel voor sak geld! zei hy, maar ik zal [47] u verder een klein geschenk doen, daar gy my aan gedenken kan, en zig daar op schielyk na de Schoolmeester wendende, vroeg hy of 'er goede Horlogiemakers in de Stad waren, die Man haalde daar op zyn Goud repititie Horlogie voor den dag, zeggende dat ze hem vyf hondert gulde koste, en | |
[pagina 116]
| |
dat de Maker welke in de Stad woonde de bedrevenste Meester van Europa was, zulk een vergrotende ophef behoefde niet om de oplettendheid van Jan Rogier gaande te maken; kom Myn Heer zend u Meid eens met dat Horlogie met ons mede na de Horlogiemaker, ik zal 'er de Jongen net zo een laten maken als het uwe is, maakt intusschen dat het middagmaal klaar is want ik kom by u Eeten, zei hy op een stoute toon, tot den verblinde Kinder-Koning, die zeer gaarne bewilligde om de meid met zyn Horlogie meede te zenden, en daar en boven dat hy zyn gewaand Neefje de Jonge Heer L** met zig nam. De Dienstmaagt hem vervolgens aan 't Huis van de Horlogiemaker gebragt hebbende, gaf Rogier in korte woor[48]den te verstaan, dat hy door den kostschoolhouder by hem gerecommandeert was geworden, en dat hy voor zyn Neef die daar stond, een diergelyk repetitie Uurwerk als dat 't welk de Meid by haar had, wilde laten maken. De Horlogiemaker beantwoorden beleefdelyk, dat hy 'er de weergade van in zyn winkel had leggen, maar dat 'er nog een groot half uur werk aan zou zyn. Dat is goed, hernam Jan Rogier, ik zal hier met myn Neefje zoo lang blyven wagten! Hy beval toen aan de Meid om weer na Huis te gaan, en aan haar Meester te zeggen dat hy zyn Horlogie zelve binnen het verloop van een uur zou meedebrengen, voorgeevende het nog benodigt te hebben om de beide Uurwerken tegen elkanderen te bezien. De Meid vertrokken zynde, en de Horlogiemaker zyn dingen verrigt hebbende, kwamen zy ras wegens de prys over een, hy verzogt die Man, zyn geld tegen drie uren des namiddags aan het Huis van den Schoolmeester te komen ontfangen, waar meede de Horlogiemaker welke hem voor een fatzoendelyk Man versleet volkoomen ge[49]noegen nam, en hem met het gekogte Uurwerk liet gaan. Jan Rogier hier door Meester geworden van twee kostbaare Horlogien, was vervolgens bedagt om zig van de Jonge Heer L** door wien hy tot nog toe verzeld waare geweest, te ontslaan. Hoor Neefje, zei hy, gaa na u School, ik moet nog ergens een Boodschap gaan doen, zegt aan u Meester dat ik dadelyk zal koomen, maar eer ik het vergeet, geeft my de Ducaton weder, ik zal u vier Goude Potpenningen van meer waarde uit myn Logement halen! Het Kind hem nergens van wantrouwende, behandigde hem de Goude Ducaton, en deed aan zyn Meester verslag dat zyn oom terstond zou komen spyzen, men wagte hem daar tot drie uren op het middagmaal, als wanneer de Horlogiemaker om zyn betaling kwam; dog terwyl het laat wierd, begon men agterdenken op te vatten, en uyt nader verklaring van zaken bleek dat zy beide bedrogen waren, ieder van hun schreeuwde om hun Horlogie, de Horlogiemaker begeerde voor de zyne vergoeding van de Schoolmeester, op wiens | |
[pagina 117]
| |
re[50]commandatie hy ze had laten volge. Hier over reezen van weerskanten zulke hooge woorden, dat zy vergaten om Jan Rogier die inmiddels het hazepad gekoozen had na te zetten: En volgens de openbaare geruchte ontstond naderhand ter zaake van dit dubbelt Bedrog tussen de Schoolmeester en de Horlogiemaker een zwaar Proces dat tot nadeel van de laaste uitviel. Men verhaald voor een Echte gebeurtenis, dat dezen doorsleepen Gaauwdief zig voor eenige Jaaren te Bergen op Zoom bevond, en aldaar binnen korte weeken in zyn Logement zoo veel schuld had gemaakt, dat zyn Waard hem ten laasten om betaling begon lastig te vallen, Rogier geen middel ziende om hem zyn geld te bezorgen, en geheel ontbloot van de benoodigde Reispenningen, verzon iets dat weergaloos uitviel. Op een avond met een vrolyk gelaat in zyn Herberg komende, riep hy de Waard apart, overmorgen zult gy u geld hebbe zei hy, ik heb tyding gekreegen dat 'er ses duysent Gulden te Breda voor my klaar leggen, bezorgt my morgen vroeg een [51] koets met vier Paarden, maar de Stalhouder moet my zelve Ryden, ik zal hem dubbelde loon geven, want ik betrouw my aan de geleyding van geen knegt, als ik zoo veel geld by my heb. Terwyl de Waard dit ging bezorgen, pakte Jan Rogier zyn beste plunje, en zond het met de Bredaasche Kar weg, vullende zyn koffer verder met steenen. De Hospes die zoo bly als een Engel was dat hy zyn Geld van de Verteering en Logement krygen zou, had door de aanbieding van dubbelde Loon, zo veel bewerkt, dat de Stalhouder zelver op de Bok zou zitten, en des avonds weder te Bergen op Zoom zou maken te weezen, de prys wierd op ses en dertig Gulden, en vrye Verteering bepaalt. Men reed 's Morgens vroeg na Breda en Rogier gebood by aankomst aldaar in de Goude Leeuw stil te houden en te blyven stallen. Hy nam daar het middagmaal, gebruykte van de beste Bourgonje en Champagne Wynen, en belaste de Stalhouder tegen vier uren in te spannen, zeggende dat hy nu zyn geld ontfangen ging, dog nademaal hy onzichtbaar bleef en niet te rug kwam, moest de [52] bedrogen Stalhouder zig getroosten onverrigter zaake na Bergen op Zoom te keeren, alwaar de Hospes half dol wierd van de Koffer by opening met steenen gevult te vinden. Verkleed als een Lyfknegt ging Jan Rogier op een namiddag de straaten van Rotterdam doorkruyzen, om Avantuur te zoeken. Een bejaarde Dame welke in de Winkel van een voornaam Silversmit trad om 'er iets te koopen volgde hy kort op de hielen, zodanig dat hy ter zelver tyd met haar in de Silversmits Winkel kwam; de Kashouder in het denkbeeld dat hy de knegt van deeze Mevrouw was, vroeg hem niets terwyl die Dame haar verbeelde dat hy een Domesticq van de een of andere ware die door | |
[pagina 118]
| |
zyn Volk tot het afleggen van een Boodschap daar gezonden wierd, geen agt op hem sloeg. Ondertusschen dat de Silversmit, en de Dame bezig waren over de prys van vier Silvere Kandelaars te looven en te dingen, hield Rogier hem zoo stil als een Muys, om te zien hoe het afloopen zou; dog toen hy bemerkte dat zy beide wegens een verschil van een daal[53]der de koop niet eens konden worden, en de Dame vervolgens den huis uitliep zonder meer te willen geven, volgde hy haar kort op 't spoor, zeggende in 't uitgaan tegen de Silversmit, Mevrouw is wat raar, maar zy zal haar nog wel bedenken! Zoo draa Jan Rogier bespeurde dat zy ver genoeg was, en haar zoo lang nagevolgt had, dat hy verzeekert kon zyn, dat zy niet zoude wederkeeren, begaf hy zig op een volle galop weder na de Silversmit, Mevrouw laat vragen zei hy, of gy de Daalder half wilt dragen, zy zal 'er nog vyftien stuyvers opleggen, en geen duyt meer, zoo gy het doen wilt, moet gy my de Kandelaars meede geven, en morgen u Geld by haar komen halen? De Kashouder welke die Dame tot een vaste kaland had, sloeg de koop toe, en behandigde zonder de minste argwaan de vier Kandelaars aan Rogier welke daar meede uit de Stad trok, en ze op een andere plaats voor oud Silver verkogt, zonder zig te bekreunen hoe die zaak zou afloopen, en wat gevolgen zy ten aanzien van zyn Persoon zoude konnen hebben, inge[54]val hy op de daad betrapt waare geworden. Hoe scherpzinnig deeze Guyt in uytvindingen, en allerhande Bedriegerye gehouden wierd, mislukte hem nogtans zyn gesmeed ontwerp by den Roomsche Pastoor te Rotterdam. Zedert lange had dien Gaauwdief opgemerkt dat 'er in 't midden van de Roomsche Kerk een zwaare Silvere Lamp ter waarde van meer dan twee duyzent Guldens hing, welke door een voornaam Heer van de Stad aan de Kerk was present gedaan: Om dezelve magtig te worden, ging hy den Pastoor spreeken, zeggende dat hy een diergelyke Lamp van het zelfde fatzoen, en van een evengelyke groote en zwaarte aan de Kerk vereeren wilde, tot Gedagtenis van een gevaarlyke krankheid, waar van hy korteling hersteld ware, verzoekende vervolgens aan de Pastoor hem de Lamp zoo lang te Leenen, tot 'er het model na gemaakt zou zyn. De Vos was hem te slim, de Priester bedankte hem heuzelyk voor zyne genegentheid, daar by voegende dat hy niet bevoegt ware om eenige Kerkgoe[55]deren aan zyne zorg betrouwd uyt teleenen, en dat het 'er juist niet op aan kwam, als was 'er een klein onderscheid in het Model van de beide Lampen, nadien de Gemeente hem daarom even groote verplichting hebben zou. Jan Rogier hier schipbreuk lydende, bekende naderhand opentlyk dat hy nog te dom was geweest om een Paap te bedriegen. | |
[pagina 119]
| |
Om van een menigte fielteryen, en kunstgreepen by de Alomberuchte Jan Rogier in Holland en elders gepleegt, en die inderdaat zyne Geheugenis als een tweede Cartouche vereeuwigen konnen, niet te gewagen, zal men egter ten besluit van de Bedryven van dezen bekenden Gaauwdief alhier verhaalen het geval 't welk aanleyding tot zyne te Rechtstelling gaf. Na zyn ontslag uit het Spinhuis te Rotterdam alwaar hy een soort van Godvrucht gedurende de laaste Jaaren van zyn Gevangenis geveinst had, die goede hoop tot zyn Verbeetering deed opvatten, begaf hy zig als voorheen aan het zwerven, en zyn oude manier van Leven hervat hebbende begon hy op nieuw de [56] Luiden op te liggen, en door een opstapeling van Schelmstukken die doorgaans wel uitvielen gedugt te raken. Het gebeurde vervolgens dat hy by een bekende Hospes te Boxel een Dorp in de Meyerye van 's Hertogenbosch lange tyd t'Huis geweest zynde, in zulk een groot vertrouwen by die man geraakt was, dat deeze aan Jan Rogier by zyn vertrek uit Boxel niet alleen eenig Reysgeld, maar boven dien zyn beste Paard leende, onder beding dat hy na verloop van eenige Dagen het zelve door de een of ander aan de Waard te rug zenden moest. Rogier die zoo min als de meeste heedendaagsche Wereltlingen na de nieuwe smaak zyn gewisse bezwaard vond, om iets te beloven, dat hy gezint was nimmer te volbrengen, was naauwlyks in een nabuurig Dorp drie of vier Uren van Boxel geleegen aangekoomen, of hy verkogt aan een Reizende Jood het Paard van zyn Hospes, met het Sadel, de Holsterkappen, de Pistolen, en verder Getuyg voor twintig Ducaaten, maar vervolgens van de Jood verneemende dat hy door Boxel heen trok, en zyn Nacht[57]verblyf stond te nemen, aan het Huis van de Waard, aan wien het Paard behoorde, besloot hy de Jood een Aaardige pard te speelen, dewelke zyn ondeugent bedryf bedekken, en hem van de gevreesde vervolging voor eerst bevryden kon. Met dat inzicht verzogt hy de Jood om een Brief meede te neemen voor de Hospes daar hy overnagten zou, en die een goed Vrind van hem was; de Jood belaste zig gewillig daar meede, en overhandigde by zyn komst te Boxel de Brief aan de Waard, aan welke Jan Rogier beknoptelyk schreef, dat hy hem bedankte voor het Leenen van zyn Paard, 't welk hy by Occasie van den Doortocht van de Jood te rug zond. De Hospes zonder verder navraag daar over te doen, zette zyn Paard op Stal, bedankende van zyn kant den Brenger voor de moeite die hy genomen had, de Jood in het begrip dat hy van de Brief sprak, antwoorde dat zulk geen dank waardig was. Maar des morgens vroeg opgestaan zynde om zyn Reys te vervolgen, verzogt hy den Hospes om zyn Paard te Zadelen. Hoe wat wil dat zeggen u [58] Paard? zei de Waard verwondert, Gy steekt 'er de Gek mee Vrind! | |
[pagina 120]
| |
Het is het Myne. De Jood die zig niet ligt door zulke uitvlugten liet blintdoeken, zei dat hy het Paard voor twintig Ducaten gekogt had, en bood hem aan om 'er bewys van te brengen, dog de Waard hem willende overtuygen vertoonde hem de Brief van Jan Rogier. Op kosten van de Jood wierden 'er terstond twee Paarden ingespannen, zy vervolgde den Bedrieger op het spoor, en hadde het geluk van hem te agterhaalen, als wanneer Rogier in de Gevangenis geworpen, en door nog erger misdaaden beschuldigt en overtuygt, vervolgens Gevonnist wierd om opgehangen te worden, en dus zyn Glorieus Leven aan de Galg kwam te Eyndigen. [59] |
|