Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman
(1994)–Franciscus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Historie van Jacob, Campo, Wyerman.II. Hoofd-deel.Herwaardskomst van Campo in zyn Geboorte-Stad. Zyne zeldzaame Bedryven aldaar. Beginzelen van zyne Geleerdheid. Zyne vlugt met Gerritje Arends na Engeland, en daar op gevolgde Vonnis van den Magistraat van Breda. Zyn wonderlyk Bedrog aan een Waard te London gepleegd. Zyn verblyf op de Universiteit van Oxford. Waaragtige Voorzeggingen aldaar over zyn Perzoon gedaan. Beknopt Verhaal van 't berugte Geval van den Graaf van Koningsmark, in 't zoogenaamde Toover-Kasteel. HEt gebrek aan geld dat Campo door zyne verkwistingen naderen zag,noodzaakten hem om met een stille trom [62] Breda te verlaaten, zonder zyne schuldeisschers, die langzaamerhand wakker begonnen te worden, te waarschouwen; en alvoorens dat hy vertrok, bedagt hy nog een middel om hem gratis in de plunje te steeken. De Kleermaaker Wierixs aldaar, lang in Vrankryk zyn Ambagt geleerd hebbende Ga naar voetnoot1, had de naam van het beste naar de moode te kleeden. Met dezelve maakte Campo een beding, dat hy hem voor een fraai Schoorsteen-Stuk, 't welke hy aannam te schilderen, een laakens pak kleederen bezorgen en de Stof daar by leeveren zoude. Campo had egter zoo veel geld niet om het doek daar hy op schilderen zou te betaalen, derhalven beschikte de Kleermaaker hem dat nog op de koop toe. Stokkermans een beroemd Paruikmaker van de Stad, wist hy niet onaardig | |
[pagina 56]
| |
tot het leeveren van een groote Alonge Pa[63]ruik over te haalen; en toen begaf zig Campo heel vlytig aan 't schilderen. Zyn handelaars die hem juist niet te veel betrouwde, kwaamen alle avonden gemeenlyk na 't werk zien, dat ze zoo naar hunne smaak vonden, dat ze meer spoed met het Kleed en de Paruik begonnen te maaken. Toen de stukken byna voltooid waaren, bragten ze Campo op een Zaturdag avond zyn goed Thuis, onder afspraak, dat hy hun den volgende morgen na de Kerktyd het haare moest leeveren. 't Was daar egter zoo verre van daan, dat hy dien dag heel vroeg met de opgerolde schilderstukken ter Stad uitsloop, en zig vervolgens met dezelve naar den Haag begaf; alwaar hy ze voor een goede prys wist kwyt te worden. Onderweegen had het beginnen te reegenen, zoo dat Campo vreezende zyn nieuw gewaad te bederven, by den Schout van ter Heyden, die hem kende, aanging: Myn Heer, (zeide hy tot den zelven) ik moet nog heeden na den Haag, 'k heb myn Mantel vergeeten, dat gy my de uwe eens gaf. De reedelykheid van dat verzoek bewoog den [64] Schout daar aan te voldoen. Campo verkogt ze op zyne aankomst in den Haag met de schilderyen te gelyk; maar eenige maanden geleeden de Schout aldaar by geval op de straat ontmoetende, vroeg deeze hem, waar de geleende Mantel was. Ik heb ze u niet ter leen verzogt, (antwoorde Wyerman) gy hebt ze my op myn vraag vrywillig gegeeven: zy hangd nu op de Luizemarkt, (vervolgde hy) daar gy ze voor geld weder bekoomen kond. Den Schout over deeze dubbelzinnigheid misnoegd, beleed nogtans dat hy de waarheid sprak. Geduurende zyn verblyf in den Haag, gaf hy de eerste blyken van zyne geleerdheid. Hy ontworp daarin zeer korten tyd het Leeven der Schilders. De Brabandsche Voyage met eenige minder zoort van Werkjens, in dewelke zyn aangeboorne heekelzugd zoo klaarlyk doorstraalde, dat schoon men baarblykelyk zag, dat hy t'eeniger tyd een der beroemste Schryvers van Neederland stond te worden, hy nogtans als geen minder krityk Schryver zyn naam vereeuwigen zoude. Dit was een volslaagen waarheid, waar aan [65] niemand twyffelen kan die zyne werken met eenige opmerking geleezen heeft. Door deeze beginzelen van zyne arbeid had hy zoo veel vergaaderd, dat hy niet alleen in al dien tyd dat hy zig in den Haag onthield, als een fatzoendelyk Man geleefd had, maar voor zyne Crediteuren te Breda, die hem in Reghten dreigden te vervolgen, niet langer bedugd wierd; gelyk hy tot een bewys daar van, zig in de Zoomermaanden eens derwaards begaf, om 'er zig wat op de kermis te gaan verlustigen. Onder het Kanon van die Stad was 'er doenmaals een herberg, van ouds de Posthoorn genaamd. Campo daar eerst wat willende pleiste- | |
[pagina 57]
| |
ren, geraakten over een zeer klein beuzeling met een Officier in zoo'n heevige twist, dat ze malkanderen voor de punt van den deegen uitdaagden; in welk tweegevegt den rampspoedige Campo het ongeluk had van gekwetst te worden. Eeven voor 't poortsluiten geleide men hem naar 't huis van zeekere Meester Jan Arends Chirurgyn aldaar, dewelke het eerste verband om zyn kwetzuur gelegd hebbende, dat inder[66]daad niet veel om 't lyf had, verzogd hy vervolgens dien Chirurgyn, eertyds een goed vriend van zyne Ouders geweest, om hem zoo lang te willen huisvesten, tot dat hy van die wond geneezen, zig in staat zoude bevinden om op straat te verschynen. Den Wondheelder van een hebbelyke aard bestaande, bewilligde in zyn voorstel met te meerder heusheid, nadien hem voor 't verzwygen van de zaak, een Edelmoedige belooning beloofd wierd; en terwyl de gevolgen van dit berugte geval, zoo een onbeschryvelyk geroep in Holland gemaakt heeft, en onbetwistelyk de bron-âder van Wyermansopgevolgde rampen geweest zyn, zal ik als van de omstandigheeden derzelver door geloofwaardige Perzoonen volkoomen berigt geworden, deeze zynen handel met alle naauwkeurigheid ontusschen-poozelyk gaan verhaalen Ga naar voetnoot1. Dusdaanig was 't bedryf: Meester Jan Arends had ter bywooning een Nigt in zyn huis dat een weeskind was. [67] Dat Meysje Gerritje genaamd, bezat een Burgerlyk stuivertje geld, daar Campo zonder twyffel meer op verslingerde, dan op haare schoonheid. Haare Oom te gelyk haar Voogd, had geduurende haare onmondigheid het bewind van die penningen, en hield daar by een waakzaam oog op het gedrag van zyne Nigt; maar schoon Mr. Arends de oogen van een Argus en de wysheid van een Cicero had gehad, kon hy onmogelyk voorzien, nog de part vermyden die hem door Campo met opzet voorbereid wierd. Deeze was daar drie weeken in huis eer hy genas, in welke korte tyd hy ongevoelig over Gerritje begon te verkeeren; dog haar Oom die zig niet gaarne met zoo'n ligte snaak vermaagdschap zag, bemerkte dat zoo dra niet, of hy verbood aan zyn Nigt om op straffe van zyne gramschap zulke gemeenzaamen ommegang met Campo niet te houden, en ziende dat dit verbod nog geen bekwaam middel voor hunne minnedriften was, gebood hy Campo met veel stuursheid zyn huis te ruimen. Deeze bereids met de jonge Nigt het ontwerp [68] gesmeed hebbende om te zaamen door te gaan en vervolgens in Engeland te gaan trouwen, was niet zeer bedroefd over dat bevel; maar om het spel te beeter klem te geeven, beleed hy rondborstig van onmoo- | |
[pagina 58]
| |
gelyk zonder haare bezitting vergenoegd te konnen leeven. Reedenen die nog meerder verbitterheid by den ouden Man verwekkende, oorzaak waaren dat zy met groote twist van malkanderen scheiden; zoodanig, dat Mr. Arends hem met stokslaagen bedreigde, indien hy ooit weeder een voet in zyn huis kwam te zetten. Campo weggaande, begaf zig terstond na de Hoofdwagt, waar van de Kapitein gelukkiglyk een perzoon van zyn kennis was; hy verzogd aan denzelve behoorlyke Adsistentie, voorgeevende dat zyn Hospes krankzinnig geworden zynde, hem en zyne Nigt met een Lancet gedreigd had te vermoorden. Den Kapitein zyn verzoek billyk vindende, gebood om het gevaar in zyne geboorte te gaan smooren, en zond den Sergeant met eenige soldaaten derwaards, om de gewaande krankzinnige uit zyn huis te ligten en na de Hoofdwagt te [69] brengen; en vervolgens na gebruik hem den anderen morgen aan de Burger wagt over te leeveren. Dit werk aldus bestemd, was van een gewensten uitslag voor Campo, die het eerste aan de voordeur geklopt hebbende, door den Wondheelder met scheldwoorden bejeegend, maar egter niet ingelaaten wierd: ziet daar! (zeide hy, zig tot den Sergeant wendende) een klaar bewys van des Mans zinneloosheid; klopt nu zelfs, en zegd, dat 'er een soldaat zwaar gewond is, die noodzaakelyk verbonden moet worden. Den andere volgde die raad bestiptelyk op, 't welk dan ook van die uitwerking was, dat Meester Jan Arends, na aan denzelven gevraagd te hebben of die Guit van een Wyerman weggegaan was, en daar op van ja tot antwoord bekoomen had, nu zonder verder zwaarigheid te maaken zyn huisdeur ontsloot, als wanneer de Sergeant met zyn manschap binnen traden en zig daadelyk van zyn perzoon verzeekerde. Een gewelddaadigheid van die natuur bragt weezentlyk de harssens van den Chirurgyn op hol, en inmiddels dat hy naar de Hoofdwagt [70] gevoerd wierd, bediende zig Campo zonder verzuim van dat gunstig tydstip om de kisten en kasten te doorzoeken, en alles zoo van contant Geld, Juweelen, als Kleederen aan Gerritje zyn zielvoogdes gehoorende, weg te pakken; met het welke zy zig 's morgens by het openen der Poort zoek maakte. Zy begaaven zig naar Engeland en kwaamen te London, in een tyd dat zy reeden hadden om over de Engelsche vermaakelykheeden voldaan te zyn. 't Was eerst teegen tien uuren dat Mr. Jan Arends door de Militaire aan de Burgerwagt wierd overgeleeverd; en een uur daar na voor de volle vergadering van de Magistraat onderzogt; welke Reghters oogschynelyk zaagen dat 'er bedrog onder dit werk schuilden; gelyk zy door de vlugt van Campo met zyne minnaares van de waarheid derzelve overtuigd wierden. Den Chirurgyn Arendsvervolgens op vrye voeten hersteld, wierd den | |
[pagina 59]
| |
Schaaker tot driemaalen ingedaagd, crimineel teegen hem geprocedeert, en niet verschynende, by Vonnisse van denzelven [71] Magistraat, uit de Stad en Baronnie van Breda gebannen Ga naar voetnoot1. Over dit Vonnis gaf Campo Wyerman naderhand vinnige nepen aan de Bredasche Regeering Ga naar voetnoot2: Ondertusschen had hy te London een huis gehuurd, daar hy met zyn Gerritje zoo lang haar Capitaaltje duurde onbezorgd en vermaakelyk leefden. Zoo dra zy de Tooren van Breda uit het gezigt hadden verlooren, hadden zy ook het trouwen vergeeten, zynde zy reeds Egtgenooten geworden eer zy het eens wisten; egter volherde zy in Engeland als zoodaanig met malkanderen te leeven. 't Verstand van Campo, en de bevalligheeden van Gerritje waaren oorzaak, dat zy in de beste byeenkomsten van London gezogt en beleefdelyk ontfangen wierden; maar de wyze op welke zy hunne zaaken aanleiden, deed die vreugd van een korten duur zyn. Want toen hy 't snoepig Gerrritje bezwangerd, [72] en dat nog wel het ergste was arm gemaakt had, wenschte hy niets liever als van haar ontslaagen te weezen. Zoodaanig is gemeenlyk het einde van alle liefdensdriften daar baatzugd en eigen belang onder gemengd is. Men word door de glants van een vuil gewin genoopt tot iets, waar van de begeerte te gelyk met het verlies daar van verdwynd; en even zoo was het prysloos gedrag welke den onbezonne Campo met betrekking tot zyne schaakeling hield. Hy veinsde op een avond wanhoopende t'huis te koomen: Kind lief, (zeide hy tot haar) Ik dagt deezen dag een goede winst te doen, om ons in de Elendige staat waar in wy vervallen zyn te ondersteunen, maar ik heb by zeekere Lord al myn geld verspeeld; daar zit dan nu niet anders voor ons op, als met malkanderen kloekmoedig naar de andere Weereld te gaan verhuizen; want ik heb u Waaragtig te lief om u van honger te zien vergaan. Ziet hier, (vervolgde hy, een paar gevouwe papiertjes uit zyn zak haalende) het doodelyk middel dat ons die dienst zal doen. Vervolgens mengde hy een [73] van die pakjens gewaand vergift in een bierglas, het welk hy met een bedrukt gelaat uitgedronken hebbende, overreikten hy haar het andere, met aanmoediging om zyn voorbeeld te volgen, maar Gerritje die op zyne reedenen al van ontsteltenis gezidderd had, nam de gelegentheid waar, om gelyk hy wel voorzien had, stil te ontvlugten. Wyerman zig weinig bekreunende werwaards zy weedervaaren | |
[pagina 60]
| |
zoude, had toen nog een bagatel van geld, met een deftig gewaad, dat hy altoos voor haar zorgvuldig verborgen had, overbehouden. Dat gegaloneerd pak trok hy aan, nam een zakgezeegelde papieren met zig, en zyn huis aan de bewaaring van zyn kat overgelaaten hebbende, gong hy zyn intrek in een der voornaamste Logementen neemen Ga naar voetnoot1. In dat Logement waaren treffelyke Perzoonen gelogeerd, en den Waard [74] derzelver Ga naar voetnoot2, die Campoaan zyne brillante uitdossing desgelyks voor een aanzienelyk Man versleet, beschikte hem een van zyne beste vertrekken aan straat; dat niet weinig tot het gelukken van zyn ontwerp toebragt. Hy verzogt den hospes de zak gezeegelde papieren zorgvuldig voor hem te willen bewaaren, nadien hy voorgaf, zig van dezelve wegens een zaak van aangeleegenheid den volgende morgen voor het Parlement te moeten bedienen, en dit gedaan zynde, eischten hy van de beste Bourgogne wyn en liet zig daar neevens heerlyk opdissen. Zeedert de bywooning met Gerritje was hy zoo delicaat niet onthaald geweest, en terwyl hy beslooten had dit alles onbetaald te laaten, bekommerde hy zig niet veel wat 'er tot dien einde verspild wierd, en alvoorens zig [75] ter rust te begeeven, bezorgde hy zyn kamerdeur op een wyze als of hy duizenden te verliezen had. Heel vroeg in den morgenstond ontwaakt zynde, stond hy op, schoof zagtelyk een der schuifraamen open, uit het welke hy niemant vernemende die zyn bedryf bespieden kon, smeet hy zyn zwarte fluweele Broek, die nog nieuw was, uit het venster; terwyl den eerste voorbyganger gelyk wel te denken is, die buit opnam, en het was een Ambagtsman die vroegtydig naar zyn werk gaande, dat geluk aantrof. Campo dit met de uitterste oplettenheid beloerd hebbende, begaf hy zig weder te bed; en tegen agt uuren kwam den waard hem wekken uit een slaap die hy zeederd vier uuren tyds niet genooten had. Toen was 't dat Wyerman met een schrikkelyk gebaar over 't vermissen van zyn Broek tegen den Hospes uitvloog. In wat drommels huis ben ik hier, heer Spencer? (riep hy) daar men my de Broek met al myn geld ontneemd, in een tyd dat ik noodwendig | |
[pagina 61]
| |
voor 't Parlement verschynen moet! Mr. Spencer verbaasd over 't geval, en dugtende dat [76] het by zyne andere gasten meestendeel uit Adelyke perzonen bestaande, mogt rugtbaar worden, beloofde hem alle schaade te zullen vergoeden indien hy maar zweeg; zweerende nogtans dat hy nooit de minste ongetrouwigheid by niemand van zyn huisgezin bespeurd had, veel min dat hy oorzaak van zoo een schelmstuk was. Dat 's altemaal maar tyd verlooren, (viel Campo hem in de reeden) ik moet by provisie een Broek hebben. De vlyt van Spencer om 'er hem een te bezorgen was zoo groot, dat hy 'er binnen drie uuren tyds een van Italiaansch fluweel had; deeze vroeg hem vervolgens op hoe veel zyne geleedene schaade beliep? Behalven honderd zes-en-twintig Guinies aan contant goud (antwoorde Campo) benevens een goud repetitie Horlogie met een cachet van 't zelfde metaal, te zaamen omtrent dertig Guinies waardig, weet ik het niet regt, want ik had (vervolgde hy) nog veel Silver geld by my. Den waard betaalde hem mits dien honderd zestig Guinies, daar en booven de genereusiteit hebbende van hem 't verteerde aan zyn huis te schenken, en hem daar op naar 't Par[77]lement te geleiden. Zoo dra Campo van dien zotskap ontlast was, vertrok hy van daar, om zig naar de Hollandsche sloep te begeeven, maar by geval een zeeker vriend ontmoetende, die hy op zyne Reizen gekend had, veranderde hy van besluit om met hem de vermaarde Universiteit van Oxford te gaan bezigtigen. Hy nam in die plaats een paar fraaje kamers, en gong dagelyks in gezelschap van zyn vriend, Floris Frontinjacq Ga naar voetnoot1 de merkwaardigheeden aldaar opneemen. Deeze Frontinjacq wel eer Kamerdienaar en by vervolg Secretaris van de Graaf van Koningsmark geweest, had het berugte geval in 't Spook-Kasteel met zyn Meester bygewoond. Ik zal 'er ten dienste van onze Hollandsche Leezers een korte schets van geven, zodanig als uit geloofbaare gedenkstukken blykt; dat de zoogenaamde Frontinjacq aan Campo Wyerman het verhaald heeft; of schoon dat door een Fransch Historieschry[78]ver Ga naar voetnoot2 het | |
[pagina 62]
| |
zelve zeederd een geruimen tyd gebrekkelyk beschreeven is. In 't Keurvorstendom Hanover legt een zeeker gehugt, waar van my de naam ontschooten is. De Graaf van Koningsmark moest noodwendig door het zelve eer hy te Hanover kon koomen, alwaar hy tot het afleggen van een Staatkundige Commissie belast was. De Boeren zyn daar zeer armoedig, zoo [79] dat zy onmoogelyk dien Graaf, door een groot gevolg belemmerd, bergen konde, maar terwyl hy evenwel om het wintersaizoen en om de duisterheid van de nagt niet verder wilde Reizen, vroeg hy aan een Boer, of 'er in den omtrek geen beeter huisvesting voor hem en zyne stoet te vinden was? Men antwoorde hem, dat 'er wel eenige minuuten voorwaards aan het einde van een klein heuveltje een onbewoond Kasteel lag, maar dat het aldaar zoo geweldig in spookte, dat alle de geene welke de nieuwsgierigheid derwaards gedreeven had, het nooit na verteld hadden, dewyl ze niet weeder te voorschyn waren gekoomen. De Graaf lagte over de eenvoudigheid van die Landluiden, en nam als een Stoutmoedig Man het besluit, om zig met zyn postkoets daar heen te laaten voeren, niemand dan zyn Kamerdienaar Frontinjacq met zig neemende; midlerwyl dat het overige van zyn gevolg zig dien nagt in 't gehugt, op Stroo behelpen moesten. Koningsmark van ligt, wyn, pypen en tabak voorzien, trad onverschrokken het Kasteel op door Frontin[80]jacq gevolgd, die met deeze zoort van vertrouwelykheid niet zeer voorzien zynde, vast van angst als een Juffrouws hondje beefden. Zy vonden niet veel beletzelen om in de vertrekken van dat zoogenaamde Toover Paleys te geraaken, vermits de meeste derzelver geopend of zeer slegt geslooten waaren. In de zevende kamer zagen ze een oud ledikant staan dat gespreid was, en den Graaf verkoos aldaar te overnagten, leggende aan weerskanten van zyn bed een gelaaden zak pistool met de bloote degen nevens hem; en Frontinjacq was van dat zelfde geweer voorzien. Tot middernagt hoorden zy geen gerugt dewelke blyken van onraad geven konde, maar kwartier na twaalven wanneer den Graaf eenigzints begon te sluimeren, vernam de Kamerdienaar van de kant daar zy niet geweest waaren zulk een afgryzelyk gedruis dat hy bevreest wordende zyn Meester wakker maakten. Zy hoorden klaar dat | |
[pagina 63]
| |
de eene deur voor en de andere na open en weer toe gesmeeten wierd; en dit geweld naderde allengs tot hun vertrek, dat ook eindelyk door een der Spook-[81]Geesten geopend wierd. Zyn zwart gezigt, de hoorens, yzere keetenen en ander naar getuig, maakte de volmaakte gedaante van een Monster uit. Dit Spook had een hoorn lantaarntje in zyn klaauw, waar meede hy Frontinjacq onder de oogen bekeek, die dan ook op zyne verschyning in zwym viel; inmiddels dat de Graaf niet minder ontsteld, nog moed genoeg had om aan dien Duivel te vraagen, wat hy daar kwam doen? Dog deeze het hoofd geschud hebbende, gaf de Graaf een teeken dat hy hem volgen zoude; het welk Koningsmark met het Pistool in de eene en den Deegen in de andere hand deed, en waar meede hy t'elkens het Spook bedreigde, als deeze hem noodzaaken wilde voor uit te gaan. Hy voerde den Graaf door verscheide vertrekken aan de andere zyde van 't Kasteel geleegen, komende vervolgens in een grooten Hof, aan het einde van dewelke hy eensklaps met dien Monstreuse Geleider in een Onderaardsche Kuil viel: Toen was het dat de Graaf, die anders niet ligt bevreest was, eerst regt beangst begon te wor[82]den, maar zyne vrees moest wel haast voor de verwondering zwigten van te zien, dat hy zig in een aanzienelyk gezelschap van Heeren bevond, die beezig waaren onder het faveur van een glaasje Wyn op het Dambort te speelen. Een van de bedaagste vroeg hem, hoe hy zoo Stout had durven zyn van op 't Kasteel te koomen? Koningsmark gaf hem veragtelyk ten antwoord, dat zulks zyn zaaken niet waaren; en na dat de gewaanden Duivel hun gezegt had, dat hy hem in Numero 9 had gevonden, beval den eerste Gryzaard met veel Graviteit, hem na 't Vagevuur te brengen. Dit onbegrypelyk Woord van Vagevuur kwam den Graaf zoo vreemd voor, dat hy bedugt voor erger gevolgen het Woord opnam. Myne Heeren, (zeide hy) Hoedaanige Perzoonen gylieden ook zyn moogd, agt ik u te Edelmoedig om een Man van myne Geboorte en Rang te mishandelen; weest daar by verzeekerd, dat ik in zodaanig geval in weerwil van uwe magt myn leeven duur betwisten zal. Dit gezegd hebbende, wenkte den voorige Gebieder nogmaal dat men hem weg [83] leiden moest, en het bleef daar niet by, hy hoorden in de plaats daar men hem bragt hun over de wyze van zyn dood Raadpleegen. Zommige onder hun waaren evenwel van gevoelen dat men hem eerst nader ondervraagen moest: Want (zeide zy) een Man van die moed, kan misschien Magt en Edelmoedigheid genoeg hebben om ons dienst te doen; Dat kan niet zyn: (vielen andere hun in de reeden) zoo wy van den ouden grondreegel afgaan, stellen wy ons zelven aan het alleronvermydelykste gevaar bloot van met onze Schatten geknipt te worden, zoo dat het beeter is hem en de | |
[pagina 64]
| |
knegt, die onze makker zegd in de middelzaal gebleeven te zyn, van kant te helpen. Met dit alles bragten zy andermaal den Graaf voor hun, om 't Vonnis dat ze over hem stonden te Vellen, aan hem bekend te maaken, maar Koningsmark zyn Staat ontmaskerd hebbende, nam al zyn welspreekenheid te baat om hun Besluit te verydelen, het geen hem als de eerste van de zulke die in hunne handen was gevallen, in zoo verre gelukten, dat hy het geheim met een dierbaare Eedbe[84]zweeren moest. Zy beleeden hem toen dat zy Valse Munters waaren, die zig aldaar zeederd eenige Jaaren tot de vrye Oeffening van dien verboden handel hadden opgehouden, waar meede zy magtige Schatten overgewonnen hadden, en dewelke door hunne gestaadige Arbeid nog daagelyks toenaamen. Kortom, dat om in dien handel ongestoord te blyven, zy aldus ider op haar beurt gongen Spooken, gelyk hy dien nagt gezien had; en dat zy genoodzaakt waaren om tot behoudenis van hun eigen leeven verscheide Perzoonen den hals te breeken, die even als hem de nieuwsgierigheid in 't Kasteel gelokt had. Zy naamen met den Graaf doen afspraak, dat hy voor de gewigtige dienst welke zy hem in dit geval beweezen, al zyn Vermogen aanwende zoude om hun Pardon te bewerken; doende hem op zyn Woord van Eer te gelyk belooven, dat zoo lang hy daar geen middel toe zag, hy een ygelyk, (voor al die van zyn Gevolg) in de verbeelding moest laten waar in de Boeren van 't nabygeleegen Gehugd waaren: Namentlyk, met [85] te verspreyden, dat hy weezentlyk Tovery gezien had. Met het aanbreeken van den dag geleide ze hem na de Zaal van 't Kasteel daar Frontinjacq nog in bezwyming lag. Die arme Jongman had zig van angst deerlyk bevuild; dog den Graaf vreef hem wat sterk waater onder de Neus, door behulp van 't welk hy haastelyk bykwam en al bevende vroeg of de Spooken daar nog waaren? Neen, (zeide den Graaf) Maar wy moeten dadelyk dit betooverd Kasteel verlaten, indien wy in hunne Klaauwen niet vervallen willen. 't Was of Frontinjacq daar door een pak van 't hart schoot, want hy was de eerste die weg liep, en zyn Meester nu met hem by de Boeren gekeerd zynde, liet haar nevens die van zyn gevolg in de verbeelding waar in zy tot nog toe waaren geweest. Hy verhaalde hun Schrikkelyke zaaken die hy verzon, en vermaande de Huislieden, alle de Reizigers voor de gevolgen te waarschouwen. Zyn Kamerdienaar, die in vergelyking by hem niets van belang gezien had, maakte nogtans 't verhaal daar van nog vervaarlyker als zyn [86] Meester; die korte Maanden na deeze ontmoeting van de gezette Schrik in zyn bloed kwam te overlyden, na alvoorens door zyn Gezag de Brieven van Pardon voor de Valse Munters uitgewerkt te hebben. Waar over hy te Parys zynde door een afgezondene van hunnent wegen bedankt | |
[pagina 65]
| |
en met een Wisselbrief van vyftig duizend gulden beschonken wierd, met verlof, om de zaak zonder eenige de minste verbloeming rugtbaar te moogen maaken. Den Graaf overlydende, maakte de helft van dit geld tot een Legaat aan Frontinjacq, die even te vooren zyn Secretaris geworden was, disponeerende van het overige ten behoeven der Nooddruftigen. Midlerwyl het driemaandig verblyf van Campo te Oxford, had hy twee kleine gevalletjes aldaar, die haare opmerking verdienen: Een van dezelve bestond hier in. Daar bevond zig zeekere Baronnesse Houlonnette te Oxford, die beroemd was om 's Menschen Leevensloop te konnen Voorzeggen. Ligtgeloovige en Kinderen van plaizier scheppen gemeenlyk vermaak in dat zoort van Waarzeggeryen; Campo was [87] te verstandig om met die zwakheid gebooren te zyn, maar zyn medgezel met dat euvel besmet, haalde hem eindelyk over om gezaamentlyk een bezoek by de Baronnesse te gaan doen. Aldaar wierden ze voor eerst door haar knegt in een Salon geleid, die behalven dat ze kostbaar gemeubileerd was, van veele onbekende Zeldzaamheeden was voorzien. De gerimpelde Dame verscheen kort na hunne komst in de Zaal, drie Stappen voor en agterwaarts doende, wanneer ze zoo veelmaal ook neeg en t'elkens met het Hoofd knikte. Campo en Frontinjacq meende zig over die malle viezevaazen haast te barsten te laggen, maar hunne weezens in Stemmiger plooi gezet hebbende, maakten ze insgelyks hun Compliment; vervolgens vroeg Mevrouw Houlonnette wat hunne begeerte was? Het antwoord dat zy haar gaaven was zoo verpligtend, en beleefd, dat de Baronnesse zig daar door gevleid agtende, geen Zwaarigheid maakte om te bewilligen in 't geen zy met zoo veel nadruk van haar verzogten. Ze begon die wonderdaad met hun een [88] zoort van fyne Essentie in 't Aangezigd te werpen, die zy naderhand werk hadden daar af te krygen; daar na vroeg ze met neergeslaage oogen na de tyd van hunne Geboorte en derzelver Doopnaamen. Daar omtrent voldaan zynde, nam ze een paar wasse brandende Kaarssen, plaatste die op een tafel van een zonderling maakzel, vervolgens op dezelve een Boek van een onleesbaare brabbeltaal gelegd hebbende, wende ze zig tot haare twee Gasten; die zeer verlangende na haare Voorzegginge, reeds lang met ongeduld na de uitkomste hadden staan wagten. Myn Heeren; (zei ze tot hun,) de verstandigste onder u (wyzende op Campo) zal in de Gevangenis Sterven; en de gelukkigste, (meenende Frontinjacq) zal heeden avond nog verliefd worden; maar zyn dood ongelukkiglyk op zyn Bruilofts-feest vinden. Over deeze Prognosticatie wierd niet weinig gelaggen; zy meenden dat het de goede sloof in haare harssens schorten, dog zy bewoogen haar evenwel een paar Guinjes tot vergelding aan te | |
[pagina 66]
| |
neemen; na in 't uitgaan al boertende tegen haar gezegd [89] te hebben, dat haare Goudmyn onuitputtelyk was, indien ze zotten genoeg kreeg om haare malle kuuren zoo duur als zy te betaalen. Aanmerkelyk was 't nogtans Ga naar voetnoot1, dat al het geene de Baronnesse Houlonnette voorzeid had, zoo ten aanzien van Campo als met betrekking tot Frontinjacq in weerwil van hunne boerteryen, naderhand bewaarheid is geworden; want de laatste wierd geen drie uuren daar na op een ryke Koopmans Dogter die hy gevallig in de Winkel had zien staan, zoodaanig verslingerd, dat hy binnen de zes weeken tyds met bewilliging van haare Ouders met dezelve te Trouwen kwam; maar de Zoon van een Ingezeeten van die Stad, die zyn Meedeminnaar en daar by op de Bruiloft genoodigd was, zyn geluk [90] benydende, nam het wraakzugtig opzet om hem met een warm gat na de Elizeesche Velden te doen verhuizen; gelyk hy 't dan ook met een Pistoolschoot ter uitvoer bragt en na de gepleegde grouweldaad de vlugt nam. Frontinjacq had nog even zoo veel tyd van leeven dat hy zyn Bruid universeele Erfgenaam maaken, en zyn vriend Campo honderd guinjes Legateeren kon. Toen Wyerman nu lange Jaaren daar na op de Gevangen Poort zittende, de waarheid van des Waarzegsters gezegde indagtig gemaakt wierd, bleef hy daarom by zyn gegrond denkbeeld volherden met onder anderen te zeggen; dat 'er niets boven natuurlyks in dit gantsche Geval stak, terwyl men by geval toekoomende dingen raaden kon, zonder nogtans van de zeekerheid derselve bewust te zyn geweest. Even voor zyn vertrek uit Oxford, had hy aldaar de andere ontmoeting waar van ik gewag gemaakt heb; en dat was niet minder dan door een Deurwaarder op een vroege morgen uit zyn Kwartier geligt, en vervolgens in een stinkend gat gezet te worden; zonder [91] dat hy bedenken kon van wien hem dien onvermaakelyke klugt gespeeld wierd. Evenwel zyne gedagten wat nader laatende gaan, begon hy zig te herinneren, dat hy nog Crediteuren te London gelaaten had Ga naar voetnoot2: 't Waaren Inderdaad de zelfde | |
[pagina 67]
| |
geweest, die zyn verblyf te Oxford vernoomen hebbende, een Daagceel van 't Parlement hadden verkreegen om hem by de kop te doen vatten. 't Is bekend, dat men in Engeland over schulden veel zwaarder gestraft word, dan in andere Landen, en deeze kennis deed Campo toenmaals half geloof geeven aan 't geene de Baronnesse Houlonnette voorspeld had; maar om met Frontinjacq de Offerhande daar van niet te worden, ontbood hy haastelyk de gemagtigde van zyne Schuldeisschers, met welke hy een reedelyk verdrag sloot. Geholpen door [92] de Edelmoedigheid van zyn overleedene vriend en het overschietende geld van den Waard te London, kon hy dat gemakkelyk doen, niet teegenstaande dat de gereezene kosten byna zoo hoog als de Schulden beliepen. Uit de Gyzeling ontslaagen zynde, verliet hy Oxford; maar niet zonder alvoorens die Stad, met de Baronnesse en zyne Crediteuren honderdmaal te hebben verwenst. [93] |
|