Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman
(1994)–Franciscus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Jacob Campo Weyerman. Gravure van J. Houbraken in Weyermans Doorzigtige Heremyt (1731; - naar het schilderij van Cornelis Troost).
| |
[pagina 32]
| |
Historie van Jacob, Campo, Wyerman.I. Hoofd-deel.Geboorte en Afkomst van Campo Wyerman. Zyn bedreevenheid in de Schilderkonst. Deszelfs regelloos Gedrag. Zyn verblyf in Braband. Reizen door Vrankryk, Italien, Zwitzerland en Duitschland; en zyne Avantuuren aldaar. ALle de Eeuwen hebben gedenkwaardige Voorbeelden uitgeleeverd van schrandere Mannen, wier gebreeken zoo meenigvuldig en van dien aard waaren, dat ze voor de grootheid [2] van hunne geest niet behoefden te wyken. In de tegenwoordige tyden die wy beleeven, zyn 'er onder hun zeer weinig die beeter grondbeginzels hebben. Den beroemde Campo, hoe voortreffelyk anderzins in 't stuk van Geleerdheid, mede onder die rampzaalige Planeet gebooren zynde, kwam eenige haatelyke stappen te begaan, waar door hy wel haast een volmaakt navolger van dat beklaagelyk Genoodschap wierd. De Frontier Stad Breda, de plaats zyner geboorte, was de zelfde alwaar zyne Ouders zig zeederd hun Huwelyk met ter woon begeeven hadden. Deeze waaren in hun tyd geringe Menschen maar egter aardige origineelen geweest. Zyn Vader Jacob Wyerman, had voor deezen als Lakei gediend, invoegen, dat hy zig na den gewoonlyken aard Ga naar voetnoot1 van de Heeren livreidraagers veel inbeelden. Een man die [3] alles wilde weeten en niets wist: kortom, alles was by hem een nul in 't cyffer, een herszen- | |
[pagina 33]
| |
schim, en een beuzeling; schoon 'er niemand mogelyk beter na alle die zaaken geleek, als hy. Veel zonderlinger waaren de bedryven van zyne Moeder, onder de wandeling bekend met de naam van Lys Sint Mourel, die in jonger jaaren alle de trappen van den Subalterne Krygsdienst bekleed hebbende Ga naar voetnoot1, geduurende het zelve, verscheidene Veldslaagen en Beleegeringen in den voorlaasten Oorlog bywoonde, naderhand door haare betoonde dapperheid tot de waardigheid van Sergeant steeg; en in die hoedanigheid haar [4] Paspoort genoomen hebbende, zig vervolgens met den verwaande Jacob Wyerman in den Egt begaf. Met dewelke zy het bekende Ordinaris de Son aldaar met een tamelyk goed gevolg opregten; zoodanig, dat het uit dat koddig Huwelyk was, waar van den berugte Campo zyne geboorte ontleend heeft. Zeker voornaam Schilder bevond zig in de Stad toen deeze Jongeling den ouderdom van vyftien jaaren bereikten. 't Doorstraalend vernuft dat hy in hem bespeurde, deed hem genegendheid voor zyn Persoon opvatten; en door zyn behulp was het dat den jongen Campo het binnen weinig tyds zoo ver in die Kunst bragt, dat hy op zyn agtiende jaar een bedreeve Bloemschilder was, en als zoodanig by die Konstbeminnaaren erkend wierd; maar heel anders was het met zyn gedrag geleegen, waar over zyne Ouders geen reeden hadden om zoo wel voldaan te zyn. Hy begon toen al een Dobbelaar en een volslaagen Debauchant te worden. Lys Sint Mourel zyn Moeder, die niet tegenstaande [5] haar Huwelyk de Sergeants Rotting nog behouden had, vermaakte zig zomwylen van hem daar mede te streelen, zoo draa zy zyn onordentelyk leeven gewaar geworden was; maar ziende dat zyne ongebondenheid wel verre van te verminderen daar door meerder toenam, dreigden ze hem voor al zyn leeven te zullen Plakken, indien zyn gedrag voortaan niet gereegelder wierd. De schrandere Campo voor de gevolgen van deeze bedreigingen bedugd, en bedenkende dat 'er tot bereik van dat Oogmerk geen Beeterhuizen ontbraaken, besloot voor een korte poos de geveinsde te speelen. Men was in gantsch Breda over die schielyke hervorming verwonderd. Zyne Vrienden wisten daar over niet genoeg te roemen. Geheele daagen bragt hy op zyn Kaamer met Schilderen door; dog dit belette nogtans niet, dat hy op dezelve in cognito het een of ander Venuskind liet sluipen, met welke hy dan behendiglyk zyn | |
[pagina 34]
| |
vermaak nam. Op een namiddag dat hy in dat spel door zyn Moeder onvoorzienst betrapt wierd, verborg hy zyne Lucretia naar [6] gewoonte agter den Ezel; maar Lys Sint Mourel, die de oogen van een Valk had, vloog toe om haar uit die schuilhoek te haalen; en na ze vervolgens met de hairen van de trappen te hebben gesleepd, joeg zy haar Zoon met al zyn Schildergetuig uit gramschap den Huize uit. Campo was niet verleegen werwaards zyn Fortuin te gaan zoeken Ga naar voetnoot1: Braband grensd zeer naby de Baronie van Breda. Hy bedagt zig alzoo niet lang om derwaards te trekken. Te Antwerpen hield hy een geruimen tyd zyn verblyf, alwaar hy dan ook tot meerder volmaaktheid in de Schilderkonst [7] kwam. Hy kon dog egter onmoogelyk de spraak nog de manieren der Brabanders dulden, die hy ten uittersten belaggelyk vond; die weerzin is hem steeds bygebleeven Ga naar voetnoot2, zoodaanig, dat hy naderhand tot meerder geleerdheid gekoomen, in de meeste zyner Geschriften op hun gesmaald, en vervolgens voorbedachtelyk de zoogenaamde Brabandsche Voyage ontworpen hebbende, daar in de Taal van dat Volk op het volmaakste afgeschetst heeft. Dog in weerwil van de afkeer dewelke hy voor die Landaard betoonde, scheen hy egter niet ongevoelig voor de bekoorlykheeden van een zeekere Herbergiers Dogter aldaar te zyn, die hy onder belofte van een Trouwverbintenis tot gunsten van die natuur had weeten te beweegen; het welke [8] de Zwaarwigtigheid van haar Lighaam naar verloop van eenige maanden merkelyk deed vermeerderen. Hy bemerkte die onvoorzigtige stap toen het te laat was, dog wel haast vond hy middel om ze te herstellen; tot dien einde begon hy, met haar de kragtdaadigste verzeekeringen van een steedsduurende standvastigheid te geeven: Waar toe is een Meysje van zeeventien Jaaren, dat door de liefde bestierd word, niet al bekwaam? want om kort te gaan, hy bewoog haar met zyn fluweele tong | |
[pagina 35]
| |
om met hem de vlugt uit Antwerpen te neemen. Zy begaaven zig voor eerst na Ryssel Ga naar voetnoot1, terwyl hun besluit volgens onderlinge afspraak was, dat zy zig naar de Hoofdstad van 't Fransche gebied zouden begeeven, om 'er zig door een Priester te doen trouwen; maar dit alles waaren maar [9] als Kasteelen in de Lugt gebouwd, nadien Campo, die na haar beste goedje verteerd te hebben, zig gaarne van dat lastig pak ontslaagen zag, in stilte een Brief aan haar Vader afzond, in dewelke hy hem de plaats melde daar hy zyn Dogter vinden kon. Deeze schikkingen gemaakt hebbende, begaf hy zig zonder afscheid van zyne Minnaares te neemen, na Parys; en aldaar gekoomen, gaf hy zig aan alle soorten van Vermaakelykheeden over, welke de Vreemdelingen in die groote Stad overvloedig genieten konnen. Het nut dat hy nogtans uit zyn Fransche Reys trok was zeer groot, vermits hy aldaar de eerste gronden van zyne Geleerdheid gelegd heeft; hy begon toen smaak in de Letterweetenschappen te krygen, en meer en meer de Schilderkonst te veragten. Zyne bekende die hem na de oorzaak van die verandering zyner beezigheeden vroegen, gaf hy sneedig ten antwoord; dat hy geen agting kon toedraagen tot een beroep welker oeffenaars of Zotten of Debauchanten waaren. Dit laatste gebrek was nogtans zoo onafscheidelyk aan [10] zyne natuurlyke gesteldheid verknogt, dat nietteegenstaande de vlytige oeffeningen die hy in de Philosophie, de Wiskunde en andere geleerde Weetenschappen gestaadig onderhield, zyne zeeden te Parys nog verder bedorven wierden. De verkeering met de galante Weereld aldaar, hadden zyne uitterlyke manieren wel beeter beschaafd, maar inwendig de wellust in zyn hart geworteld; het Spel daar hy gelukkig in was en zig onverzaadiglyk aan overgaf, deed hem een pragtige staat in Vrankryk voeren. Hy had na de mode van Parys een Toneelspeelster gekaamerd, daarenboven hield hy een Koets en ook een Lakei; al het welke hy op de beurzen van eenige nieuwe aankomelingen, die de offerhande van zyne geldzugt wierden, gemakkelyk houden kon. De Comedianten de lugt gekreegen hebbende van een merkelyke winst, welke Campo op een morgen met speelen gedaan had, besloot hem een kwade trek te speelen; gelyk zy metterdaad ter uitvoer bragt. Zy nodigde haar Minnaar nevens twee andere [11] Avanturiers, die zy haare Neeven noemden, nog dien zelfden avond op een kostbaar Soupée; daar | |
[pagina 36]
| |
men tot in den morgenstond wakker vrolyk op was, wanneer Campo van den Wyn bevangen op een Ledikant te rust wierd gebragt, en wiens dronk zoo ver heen was, dat hy buiten alle gevoel niet ontwaar wierd dat men hem van zyne gereede Penningen, goud repetitie Horologie benevens zyne gegaloneerde Kleederen, beroofde; die met malkanderen meer dan drie honderd Louïzen waardig waaren. Des ogtends ontwaakt zynde, bevond hy dat zyn Bedriegster met haar Neeven onzigtbaar was geworden, en schoon hy alle mogelyke navorsschingen deed om hun verblyfplaats te weeten, was het vrugteloos; in tegendeel, baarden hem die naspooringen gevolgen, die nog verdrietiger als de eerstgenoemde voor hem waren; want op een avond te voet na zyn Huis gaande, wierd hy by de Plaats Royal door de bewuste Neeven met de Degen in de hand besprongen. Campo was braaf voor zyn Man, maar de Party te ongelyk zynde wierd [12] hy deerlyk gekwetst, en door eenige Voorbygangers in een Draagstoel tot zynent gevoerd. Deeze kleine wederwaardigheden maakte hem zoo mistroostig, dat hy geneezen zynde, zig by een voornaam Heer als Kamerdienaar ging verhuuren. Waarschynlyk had hy daar zyn Fortuin gemaakt, want behalven dat zyn Meester een aanzienlyk Man van een groot crediet was Ga naar voetnoot1, behaagden hem de aangenaame ommegang van Campo zoo wel, dat hy hem beloofde, zorge voor zyne bevordering te zullen dragen: U Verstand bekoord my, (zeide hy menigmaalen tot Campo) gy moet een Jongman van goeden Huize weezen of zonderlinge Talenten bezitten. Een Mensch van dien woelagtige aard als Campo was, kon niet lang zoo een gunstig vooroordeel behouden; en geen wonder, dewyl hy t'elkens nieuwe Spoorloosheden bedreef, die niet minder dan strafbaar waren. Deezen Heer [13] had twee beminnelyke Dogters en een Zoon. De oudste derzelve had indruk by Myn Heer den Kamerdienaar gevonden; in den beginne smoorde hy die vlam uit eerbied voor haar Vader, maar tot meerder familiariteit in Huis geraakt zynde, was hy onbeschaamd genoeg om haar van liefde te spreeken. Zy was met verheevene Zielstogten geboren, overeenkomstig met de luisterryke hoedanigheden van haar Geest; zoo dat ze zyne verklaaring veragtelyk van de hand wees, met bedreiging van het den ouden Man te zullen zeggen, indien hy niet ingetogener wierd. Den armen Campo tot stervens toe op haar verslingerd, meende raazende van spyt te worden over de slegte pots die de Mingod hem in dit geval speelden; zoodanig, dat | |
[pagina 37]
| |
hy op een tyd dat zyn Meester van Huis was, en zyn Dogter zig alleen in haar Kamer bevond, het wanhopig besluit nam van haar met geweld tot wederliefde te zullen overhalen, gelyk hy tot bereik van dat schandelyk Oogmerk al een Rustbed in 't oog had, toen haar Broeder by geval het gerugt [14] hoorende, toevloog, en Campo zonder twyffel de offerhande van zyne woede zoude hebben doen weezen, indien hy door eenige bedienden van den Huize niet tydelyk ontzet was geworden. Hy wierd terstond over dit bedryf zyn Meesters dienst uitgejaagd, na dat men hem alvoorens tot verkoeling van zyne Minnedrift, een groot gedeelte stokslaagen gegeeven had; naar het welke hy in 't oogenblik Parys verliet Ga naar voetnoot1 om zig na elders te begeeven. Onderwegen Lion genoodzaakt zynde te overnagten in een herberg, daar niet dan eene Slaapplaats voor de passagiers was, wierd hem door de waardin van dezelve gewaarschouwd, dat hy zig vergenoegen moest Kamer en Bed te deelen met een Heer die daar zoo even aangekomen zynde verheugd zou weezen van niet eenzaam te blyven. Cam[15]po was insgelyks wel in zyn schik van ten minsten nog gezelschap in dat slegt Logement te vinden; alwaar binnen getreeden zynde, vond hy 'er inderdaad een Man voor het uitterlyke van een aanziennelyk gelaat, die hem met veel beleefdheid ontfong. Zy gongen vervolgens als gemeenzaame Vrienden aan tafel zitten, en onder het Avondmaal viel hun gesprek ongevoelig over de verschillende aard, zeden en gewoontens der Europische Volkeren, over de Regeeringsform van Vrankryk, over de wisselvalligheid van 't Fortuin, en men kwam vervolgens op de wederwaardigheeden die een eerlyk Man somtyds te beproeven had. Men klaagde geweldig over de wonderlyke schikking van 't Noodlot, welke de zotten overvloedig met rykdommen beschonk, daar een verstandig Man veeltyds gebrek moest lyden. By dit alles wist den schrandere Wyerman zyn gevoelen zoo bevallig uit te drukken, dat den Vreemdeling daar over verbaast scheen; deeze vroeg hem wyders na de oorzaak van zyn Reis en wat Landsman hy was. Campo voldeed hem op die [16] vraag, zonder iets voor hem verborgen te houden; behalven zekere omstandigheden, die hy schaamdshalven voor hem verzweeg. ‘Gy schynd my een goed slag van een Hollander te zyn, (vervolgde zyn Metgezel) indien gy zoo bescheiden in geheime zaaken | |
[pagina 38]
| |
bent, als gy schranderheid bezit, zou ik u een voorstel te doen hebben, dat ik geloov' dat den weg tot u Fortuin zou konnen banen.’ ‘Geliefd u nader te verklaren, myn Heer; (antwoorde Campo) zulke aanbiedingen zoude my in deeze toestand wonderlyk wel bevallen.’ ‘Wel nu myn lieve Vriend (hernam den andere) zweerd en beloofd my heilig, dat gy my niet verraden zult, in al het geene ik u zeggen zal.’ Campo deed zulks. ‘Ik ben (verhaalde hy toen) Cartouche, wiens naam zoo ontzaggelyk in deeze Landstreek geworden is. Schrik niet! (zeide hy verder, ziende dat Campo op het woord Cartouche van schrik verbleekte) daar zal u zoo lang ik by u ben geen leed geschieden, en ik zal zorg dragen [17] dat gy door myn Volk in myn afweezen geen hinder nog overlast zult lyden. Het is waar dat ik het Hoofd van een Roofbende ben, die tot ons algemeene bestwil veel moedwilligheeden moeten pleegen, maar daarom ben ik niet minder Edelmoedig dan een ander. Myn oogmerk was maar alleen om aan zoo een schrander man als gy zyt, een getrouw makker te vinden; en dit is waar toe ik u myne dienst aan te bieden heb’. Campo bedankte hem hartelyk voor alle de voordeelen welke hy hem daar by aanbood, zeggende onder anderen, dat hy te bedugd voor de vervolgingen van het geregt was, om zig zoo ligtvaardig in 't gevaar te gaan storten; en met een Woord, dat hy nietteegenstaande zyne ligtmisseryen een Eerlyk man wilde blyven. ‘Denkt gy dan dat wy minder deugdzaam zyn dan het overige Mensdom? (viel Cartouche hem in de reeden) De verdiensten en goede Hoedaanigheeden hebben by ons zoo veel plaats als by de gewaande Eerlyke; moogelyk zyn wy opregter als zy. Wy lee[18]ven ider na ons welgevallen, deelen den buit als broeders, moorden nog branden niet; en 't is maar by gebrek van een andere broodwinning, dat wy dit beroep verkoozen hebben.’ ‘Dat alles kan waar zyn, Myn Heer, (zeide Campo) maar ik heb geen geneegentheid tot dat ambagt: eevenwel beloof ik u een diepe Stilzwygentheid van 't geene 'er tusschen ons verhandeld is.’ ‘Ik zal daarom u vriend zyn, Om te toonen dat ik de uwe wil blyven (besloot Cartouche) zie daar Myn Heer Campo een beurs met Louizen, met een paar lootjens, die ik begeer dat gy aanneemen zult; het eene zal u op de reis wel te pas koomen, en het andere zal u tot een vrygeleide dienen, ingevalle gy door een party van myn volk mogt worden aangerand’. Den andere vervuld van verwondering over de Edelmoedigheid van den Roover, nam met veel erkentenis zyn geschenk, sliep dien nagt by hem, en vertrok den volgende morgen na Lion; dog eer hy daar kwam, waaren hem [19] de Lootjens van groot nut, vermits hy op de weg tot driemaal door de struikroovers overvallen, t'elkens op het vertoonen van | |
[pagina 39]
| |
die teekens uit hunne handen ontkwam. De bende van Cartouche stroopte doenmaals tot onder de Wallen van Lion. In die Stad nam Wyerman zyn intrek by een Spiegelmaaker, die een welgemaakte vrouw had daar hy niet weinig op verzot wierd; maar hoe galant zy anderzints geleek, kon hy in weerwil van alle aangewende poogingen geen de minste gunst van haar verwerven. Deeze bezwaarlykheid welke hy niet gedagt had te zullen ontmoeten, kwam hem wat vreemd voor, en hy verbeelde zig dat het hart van die schoone vrouw mogelyk door een favoriet ingenoomen zynde, haar belette een ander minnaar te beminnen; by de uitkomst bleek het ook dat hy niet kwalyk gedagt had, de konst bestond maar om agter de waarheid van de zaak te koomen. Daar toe maakte hy gebruik van 't geene hy wel eer te Parys gezien en geleerd had, en tot dien einde kogt hy van zyn hospes onder een [20] verbloemd voorwendzel, verscheidene Conische glaazen de gedaante van een ovaal hebbende, en door middel van dezelve in een alternative triangel te plaatzen, kon hy op zyn kaamer zien al het geen in de beneeden zaal omging; gelyk ondersteld word dat men door dit werktuig onder het bereik van 't gezigd kan brengen, alles wat men wil. De afweezenheid van den Spiegelmaaker begunstigde zyn voorneemen, en voorbedagtelyk begaf hy zig des avonds vroeger dan na gewoonte na zyn kaamer, alwaar hy zyne glaazen gesteld hebbende, teegen middernagd een gegalonneerd heerschap in de zaal zag verschynen die hy dadelyk voor Cartouche kende. Verbaasd over dit zeldzaam geval, bleef hy met groote oplettenheid in zyn tooverkas het gevolg daar van afzien, in dewelke hy onderscheidentlyk beschouwen kon, dat dien galante struikroover de Spiegelmaakers vrouw verscheidemaalen na de uitterste volmaaktheid carresseerende was; en na dat hunne minnedrift geheel verkoeld en het spel tusschen die twee gelieven was volbragt, sloeg [21] Campo de japon om 't lyf, klom de trappen af en verzogt aan de hospita onder schyn van onpasselykheid om binnen gelaaten te worden. Zy maakten in den eersten opslag al wat zwaarigheid om dat te doen, maar eindelyk deed zy het, na datze alvoorens de voorzorg had gebruikt van Cartouche in een kleerkas verborgen te hebben. Die schielyke verdwyning van zyn perzoon verwonderde Campo, die wist dat hy door geen andere opening dan de kaamerdeur kon ontsluipen: Laat ons dog geen geheim maaken Juffrouw, (zeide hy tegen zyn hospita zoo dra hy binnen was) hier moet een vriend van my verschoolen zyn, aan wien ik veel verpligting heb. Zy wilde dat met styve kaken ontkennen, dog Cartouche die hem aan zyne spraak kon, maakte toen geen zwaarigheid van uit zyn schuilhoek te koomen om hem te gaan omhelzen. Ik weet alles! (riep Campo zoo dra hy verscheen) laat ons | |
[pagina 40]
| |
deezen nagt in vrolykheid doorbrengen; Zeer gaarne (antwoorde Cartouche) als Mejuffrouw daar meede te vreeden is; maar ik geloof by myn ziel (vervolgde hy) dat gy [22] met den duivel omgaat, dat gy alhier onze geheimen weet te onderscheppen. Met eenen gaf hy hem een Wenk, die Campo verstond, en de naam van Marquis, welke de hospita gestaag in haar mond had, deed hem genoegzaam begrypen, dat Cartouche by haar als zoodaanig niet bekend was. Deeze vertrok in den morgenstond van daar, na dat hy Campo afzonderlyk de geheimhouding van alles had aanbevoolen; Campo kwam ook zyn woord na, maar de vrugt die hy uit dat Avantuurtje trok was hem nog aangenaamer, terwyl ze hem de vervulling van zyne begeerte verschafte daar hy zoo lang vrugteloos na gehaakt had: 'k meen het genot van de gunsten zyner hospita, die ze hem uit aanmerking van zyn betoonde bescheidenheid, met niets aan haar man te openbaaren, niet langer kon weigeren Ga naar voetnoot1. [23] Eer ik de verdere gevallen van Campo Wyerman vervolg, die meestendeel nog gewigtiger staan te worden, zal ik den Leezer doen opklimmen tot een, dat eigentlyk het voorwerp betreft daar wy zoo even van gehandeld hebben; het geen my zoo veel te gevoegelyker toeschynd, om dat de zaak niet alleen waaragtig en merkwaardig is Ga naar voetnoot2, maar booven dat tot roem van Campo verstrekt; die zyn welspreekenheid en verleidende aanzoekingen heeft weeten te weederstaan, daar in teegendeel een man van hooger geboorte en meerder deugd in zyne strikken gevallen is. Cartouche kondschap gekreegen heb[24]bende van een onnoemelyke zomme gelds, welke den Spaansche gezant gelast was om onder Escorte van twaalf Dragonders aan het Fransche Hof te brengen, begaf zig op de weg, werwaards dien gezant noodzaakelyk passeeren moest; en bedenkende dat 'er in zoo een geval meer list als geweld diende gebruikt te worden, had hy zig voorbedagtelyk van niemand van zyn volk doen verzellen, dog | |
[pagina 41]
| |
teegen den avond stond geraakte hy eenigzints verdoold, zoo dat hy aan de eerste boer die hy ontmoete na een gehugd vroeg daar hy zoude konnen logeeren. Deeze wees hem een naby geleegen kasteel, dat door een bedaagde Dame bewoond wierd, en die gemeenlyk geen nagt verblyf weigerde aan een fatzoendelyk man die haar daar om verzogd. Hy begaf zig dan derwaards, maakte als een verstandig man met een paar woorden zyn Compliment aan de Dame; die hy in de hoedaanigheid van een afgedwaalde Reiziger ligtelyk bewoog aldaar te moogen overnagten. Terwyl hy in uniforme gekleed was, nam ze hem voor een Officier van 's Konings Troupen, die van [25] Parys na zyn guarnizoen keerde; en in dat begrip zei ze hem dat haar Neef insgelyks in Militaire dienst zynde (die zig toen op de jagt bevond) dien avond de eer zoude hebben om hem gezelschap te houden. De Neef kwam kort daar na, en zyn Tante had hem bereids van de komst der gewaande Capitein verwittigd, eer hy Cartouche te zien kreeg; die aan zyn mal compliment genoegzaam zien kon, dat hy nog naar de mode van 't oude Hof was en daarom heimelyk over zyne eenvoudigheid moest laggen. De reedenwisseling viel onmiddelyk over den krygsdienst, den Officier wist hem te zeggen, dat hy twintig Jaaren als Luitenant onder de Infantery gediend had, zonder ooit tot een verdere bevordering te hebben konnen geraaken; nietteegenstaande hy by verscheide geleegentheeden doorslaande blyken van zyne dapperheid gegeeven en aan de Kroon meenigvuldige diensten beweezen had. Cartouche zyn ongeluk beklaagende, prees zyne misnoegdheid desweegen als een reedelyke zaak; het geen den Luitenant onder de wyn nog meerder op zyne daaden [26] deed roemen en grootelyks teegens de Regeering verbitteren. Den geestige Roover die hem behendig in dat gevoelen versterkte, wist daar en booven des Konings ondankbaarheid en die van zyne Staatsdienaaren zoo breed afte meeten, dat den Luitenant ongevoelig in 't net kwam te vallen, het welke hy voorbedagtelyk voor hem gespreid had. Myn Heer, (zeide Cartouche tot hem zoo ras zyne Tante rustwaards was vertrokken) het is hier geen dienen voor braave Officieren als wy zyn, gelyk gy gegrondelyk komt aan te merken; daar zyn thans door korter weegen schatten te winnen, byaldien gy my getrouwe bystand verleenen wilt. Den Luitenant begeerende te weeten door wat middel dat geschieden kon, deed Cartouche hem een volleedig verslag van zyn voorneemen; met die omzigtigheid egter dat hy zyn waare naam bedekt hield. Den Officier dat als een volslaage onmoogelykheid aanmerkende, lachte over zyn ontwerp, en terwyl hy behalven dat een deugdzaam man was, die zeer pryswaardige hoedaanigheden bezat, had Cartouche veel moeite eer hy hem [27] tot die Stap kon overhaalen; | |
[pagina 42]
| |
maar eevenwel de hoop van eensklaps zyn fortuin te zullen maaken, bragt hem ten laatsten zoo ver aan 't waggelen, dat de welspreekenheid van den Struikroover over zyne Eerlykheid zeegenpraalde. Het kwam 'er maar op aan om nog een man tot hun behulp te krygen, dog de Luitenant van de getrouwigheid van zyn knegt verzeekerd, sloeg hem de zaak eenigzints bedektelyk voor, terwyl deeze helder beschonken zynde en door de hoop van goude bergen te winnen, misleid zynde, zyne toestemming gaf tot alles wat men wilde. De afspraak wierd dan onder hun aldus genoomen; dat om de Tante te bedriegen, zy zig gezaamentlyk des morgens vroeg ter jagt zoude begeeven, om dan de naastvolgende nagt zig ter zyden van een zeekere Bosschagie te verbergen, werwaards de trein van den Spaansche gezant voorby moest. De knegt zou op derzelver verschyning de paarden van de koets teegen houden, terwyl zyn meester aan het linker portier met 't pistool in de vuist zig vertoonen moest; [28] al 't overige nam Cartouche voor zyn Reekening. De Luitenant en de knegt die tot nog toe niets van dien aanslag begreepen en heel verlangende na den uitkomst waaren, deeden zoo als hun door derzelver aanvoerder bevoolen was; dat is te zeggen, dat zy hunne aangeweezene posten ter regter tyd betrokken. Cartouche van verre het gedruis der paarden hoorende, zag zoo dra de Caros niet naderen, of sprong met een gelaaden pistool na het regter portier: Monseigneur, (zeide hy zagtelyk teegen den Gezant) Ik ben Cartouche, die in dit Bosch met driehonderd geresolveerde Mannen geleegerd legd; 't zouw u mitsdien niet raadzaam zyn u hier met u twaalf man te verweeren. Geeft dadelyk bevel dat men het geld aflaade en behoud zoo veel daar van als uwe Excellentie tot deszelfs Reis van nooden heeft. Den gezant neevens zyne Gemalinne, die hoog zwanger was, ten uitterste verschrikt over de enkele naam van dien Roover, beslooten om het geld uit 't Rytuig te doen zetten en reeden vervolgens zeer spoedig weg. Dit heele werk was met zoo veel beleid en ge[29]zwindheid geschied, dat den buit in minder dan een uur in 't Bosch gesleept was; alwaar Cartouche de knegt van den Luitenant een paar zakken gouds gaf en de rest met zyn meester deelde. Terwyl zy daar meede bezig waaren, sloeg hy den Officier in stilte voor, om de knegt van kant te helpen. Wy zyn niet zeeker van ons leeven (zeide hy) indien zoo een keerel die lomp en onbedreeven is, ons komt te beklappen. Den andere betoonde als een eerlyk man veel weerzin tot dat bedryf, maar door angst gedreeven, laade hy zyn pistool en begaf zig daar meede na zyn knegt; die op een afgezonderde plaats met zulk een grooten yver zyn geld telde, dat hy zyn Meester niet agter hem gewaar wierd. Cartouche volgde de laatste onder schyn van de knegt aan de praat te | |
[pagina 43]
| |
zullen houden, maar toen de Luitenant zyn pistool op dezelve loste, hielp hy hem in 't zelfde oogenblik door diergelyk middel insgelyks na de andere Weereld; begraavende vervolgens in alle spoed het geld hier en daar onder het geboomte, waar [30] by hy tot een kenbaar teeken eenige kleine takken plante, als wanneer hy het naderhand door die van zyne bende van daar liet haalen. Dit waaren de eenigste moorden, welke hy geduurende zyne Stroperyen gepleegd had, en nogtans nooit van overtuigd zoude hebbe konnen worden, indien hy ze aan den Regter, na reeds op 't Schavot geweest te zyn, niet vrywillig beleeden had. Laat ons weeder tot Campo koomen, die wy by de Spiegelmaaker te Lion gelaaten hebben, van waar hy in gezelschap van den Abt C***, die naderhand de Cardinaalshoed verkreeg, na Roomen trok. Dien Geestelyke had geduurende de Reis heel bekwaame geleegentheid gehad, om 't scherpzinnige brein van zyn Reisgezel te leeren kennen; en daar over met verwondering vervuld, sprak hy 'er van aan den Paus. Zyne Heyligheid begeerde een Jongman van zulke ongemeene verdiensten te zien, en liet hem derhalven door den Abt tot zig ontbieden. Campo kwam voor den Paus [31] Ga naar voetnoot1, met dewelke hy een twee uurig gesprek hield. Hy begon toen al de gevoelens der Atheisten te voeden, welke by vervolg in zyn uitgegeeven werken over de Godgeleerdheid klaar genoeg zyn doorgestraald. Men wil dat den Paus zulks bemerkende, tot hem gezegd zoude hebben: Ik ben zeer voldaan Myn Heer over de uitgestrektheid van u geest, maar 't is jammer dat een perzoon van uwe begaafdheeden zulke afschuwelyke denkbeelden vormd! Een maal by zyn vriend den Abt het middagmaal houdende, zei deeze hem al boertende; Ik raade u Myn Heer Wyerman, dat gy dat sistema bedekt, in een plaats alwaar de Inquisitie niet makkelyk te verzoenen valt; abuis myn Heer den Abt (antwoorde hem Campo op de zelfde toon) de Heeren van de Inquisitie en de Atheïsten hebben eene grondreegel, en zyn bygevolg te goede vrienden om malkanderen overlast aan te doen. Den Paus van dit sneedig [32] bescheid verwittigd, liet hem een Weereldlyke bediening aanbieden, indien hy gestaag by 't Roomsche Geloof volharden en te Roomen zyn verblyf houden bleef. De berugte Schilder van Dyk, naderhand om de uitmuntenheid in die konst tot Ridder geslaagen, bevond zig te Roomen in de tyd dat Campo daar was. Als luiden van eene Landaard en beroep, maakten zy ras vriend- | |
[pagina 44]
| |
schap, die zoo verre ging, dat van Dyk hem teegen wil en dank bewoog om in zyn kwartier te koomen huisvesten. Wyerman die zeer schraal by den gelde was, bleef daar vier Maanden op zyn vriends kosten; in welke tyd hy niet vergat de beginzelen zyner Letterkundige Weetenschappen verder aan te kweeken, en teffens de Italiaansche taal volmaakt te leeren, dat voor zyne vlugge geest niet bezwaarlyk te doen viel. De minnehandels en het spel gongen daarom niet minder by hem in zwang als voor heen, en van Dyk die meede geen vyand van de Rokken was, verzelde hem dikmaals in die snoepreysjens; op welke tyden [33] zyn beurs voor hun beiden moest bloeden. Hunne huisheer van wiens gebouw zy de tweede verdieping bewoonde, was een gegoed Man, een liefhebber der Vrouwelyke kunne; die, schoon wel eer getrouwd geweest, nogtans geen kinderen verwekt had. Hy verteerde derhalven zonder schroom zyne jaarlykse Inkomsten, en door die weg kon hy een pragtige staat voeren. Een zeeker vermaakelyk Landgoed dat hy eeven buiten Roomen had leggen, was de plaats zyner minnelusten geworden: 't Scheen ook inderdaad tot een Venus-Paleis gebouwd te zyn, want hy had 'er verscheide apartementen of geheime kabinetjes doen opregten, die gemakkelyk en aanlokkelyk tot herberging van hem en zyne vrienden dienden, wanneer zy met eenige gerieffelyke Dametjes voorneemens waaren te overnagten. Van Dyk en Campo onder het getal van zyne beste gunstelingen begreepen zynde, begaaven zig de meeste tyd met hem derwaards. Myn Heer Volto, was wel een Man die zyn weereld verstond, maar na den aard der Italiaanen wat veel met min[34]nenyd bezet. Ziet hier, een schrikkelyk voorbeeld, dat myn gezegde nader ophelderen zal. Mevrouw Volto Ga naar voetnoot1 uit een Burgerlyke afkomst gesprooten, was een van de grootste Schoonheeden van gantsch Italien, en dit voordeel bragt veel pretendenten in haar Jufferschap op de been die elk om het yverigste na haare bezitting haakte. Onder dezelve was haar gemaal, een van de aanzienelykste op haar Perzoon het meeste verzot, en die door de waan van zyne middelen het minste werk had om ze van haare Ouders ten huwelyk te verkrygen. Hy trouwde haar dan, maar de geweldige minnenyd, waar door hy onophoudelyk gedreeven wierd, kon haar niet lang de vrugten van | |
[pagina 45]
| |
een be[35]stendige vergenoeging doen smaaken; dog eevenwel was zy een deugdzaam Mensch, die nooit de geringste argwaan van ongetrouwigheid ten zynen opzigte gegeeven, veel min in haare gedagten gehad had om het met de daadelykheid te doen. Haar gemaal haar eens op zyn Landgoed gebragt hebbende, betrapten ze op een morgen met een Jong Heer in haar kaamer, die bezig was, met ze wakker te omhelzen. In de verbeelding dat dit een minnaar was, daar koomende om hem een hoorndraager te maaken, meenden hy raazende van spyt te worden; dus zonder zig lang te beraaden wat hy doen moest, doorstak hy hem met een ponjaard eer den andere tyd had op verweering te denken. Vervolgens voerde hy zyn Vrouw na een onderaardsch hol, om haar aldaar geduurende haar leeven opgeslooten te houden. Waarlyk een deerniswaardig lot voor zulk een bevallig Mensch! Ondertusschen was de gewaande minnaar een Neef van haar geweest, die van eenige Jaaren uitlandigheid huiswaards gekeerd, geen oogenblik verloor om zyne Nigt, dien [36] hy teederlyk beminde, te gaan begroeten; zonder dat 'er nogtans in dien geheelen handel iets zondigs of beleedigend voor Myn Heer Volto stak. Het baate niet dat zy zig op de waarheid van de zaak beriep, hy was geen Meester meer van zyne driften; en 't was by hem nog een groote blyk van Edelmoedigheid, dat hy haar het leeven geschonken had. Na dat hy het vermoorde Lyk in stilte in zyn Hof had doen begraaven, verspreide hy 't gerugt door Roomen, dat zyn Vrouw schielyk aan een beroerte was overleeden. De gantsche Stad die hem voor een eerlyk Man kende, gaf geloof aan deeze verzinselen, haare bloedverwanten zelver wierden door zyne listige uitvindingen bedot; terwyl hy een leedige kist onder schyn van zyn Vrouws lyk met veel pragt deed begraaven. Dit werk verrigt hebbende, nam hy zyn toevlugt tot de alderwreedste en gewelddaadigste middelen om aan zyne jalouzy te voldoen. Hy had een oude tiran van een lyfknegt, wien 't geheim alleen bekend zynde, belast wierd om een paar doodshoofden in 't hol van Mevrouw Volto te brengen. Dezelve waaren op [37] een steene tafel voor haar geplaatst, en onder dat monsterstuk stond tot inscriptie. Memento mori! Booven het zelve hong in een uurglas met sterk waater voorzien, het bebloede hart van haar Neef. Een flaauw lampje dat gestaadig brande verligte deeze kerker, voor dewelke twee groote bulhonden gekeetend laagen; bekwaam om aan ider een, behalven Volto en zyn knegt, die dezelve gewoon waaren, den ingang aldaar te konnen betwisten. Deeze dieren die op het minste gerugd een schrikkelyk getier maakte, vermeerderde daar door de angstvalligheid van die spelonk, daar geen andere meubilen in waren dan de gezeide steene tafel, een zitplaats en een bed- | |
[pagina 46]
| |
plaats van 't zelfde alooy. De oude knegt bestendig op 't Landgoed blyvende, bragt haar en de honden eenmaal daags wat slegt voedzel, maar wanneer zyn meester zig daar bevond, had zy vry wat meer te leiden; want hy kwam gemeenlyk alle nagten een uur by haar doorbrengen, om ze met schimpagtige verwyten te overlaaden, en zoo hy zeide, tot de dood voor te bereiden. Om kort te gaan, deeze bedrukte Da[38]me had bereids tien volslaage Jaaren in zoodaanige zielroerende omstandigheid doorgebragt, toen ze door middel van Campo op een zonderlinge manier van daar verlost wierd. De geleegentheid daar toe was heel toevallig: Mijn Heer Volto had hem neevens van Dyk eens op een Landlugje genoodigd. Daar koomende vonden zy een talryk gezelschap van de beide kunne, en men kortswylde tot laat in den nagt; en toen ider na zyn zoogenaamd Cabinetje vertrok om 'er zig ter rust te gaan begeeven, had Campo op den Tempel van Cloacina nog een noodzaakelyke boodschap te doen. Verwonderd van zyn huisheer met zyn knegt aan het einde van den Hof met een lantaarn in de hand te zien wandelen, dreef de nieuwsgierigheid hem om hun na te volgen; maar hy had ze reeds uit zyn gezigt verlooren, wanneer hy by geval door 't maanligt geholpen, een yzere deur bezyden een hollen gragt zag open staan. Zagtelyk daar in gesloopen zynde, naderde hy allengs het hol daar Mevrouw Volto in gekerkerd was; dog de honden de [39] reuk der vreemdelingen niet konnende verdraagen, begonnen geweldig te bassen, maar de knegt deed hun ten allen gelukke door eenige Stokslaagen den bek houden. Campo kon toen onderscheidentlyk de beschimpende reedenen van zyn huisheer hooren; hy begreep daar uit alles wat hy weeten moest, en vol afgryzen sloop hy weeder gelukkig van daar. Hy had Mevrouw Volto maar met een wenk gezien, en de weinige schoonheid die zy aan zulke langduurige rampen nog behouden had, waaren van die uitwerking geweest, dat hy besloot het koste wat het wilde, haar uit de handen van dien tyran te rukken. Den volgende morgen gaf hy zyn vriend van Dyk verslag van de verbaazende ontdekking, welke hy den voorige nagt gedaan had, hem daar by om raad vraagende, hoedaanig zig in dit geval best te gedraagen. Zyn vriend al zoo veel ontzet als hy over de zeldzaamheid van de zaak, was van gedagten dat hier meer omzigtigheid als geweld te baat kwam; en dat zy mitsdien om de verlossing van Mevrouw Volto met vrugt te bewerk[40]ken, wettelyke middelen moesten gebruiken, zulks dat zy te Roomen weedergekeerd daar van aan den Conservator van 't Romeinsche Volk diende kennis te geeven. Campo die eerst voorneemens was haar door list te ontvoeren, keurde zyn raad volkoomen goed, zy vertrokken | |
[pagina 47]
| |
oogenblikkelyk onder een schoonschynend voorwendzel Stadwaards en begaaven zig reegelregt naar het Paleis van den Conservator, die door het verhaal van zoo een wreeddaadig bedryf geraakt, zonder verzuim gehoor by den Paus verzogd, vervolgens door deszelfs bevel de twee schuldpligtige arresteerde, en de rampspoedige Dame in vryheid herstelde. De meeste goederen van Volto wierden ten behoeve van zyne ongelukkige Gemalinne verbeurd verklaard, zyn knegt openbaarlyk geregt, en hy zelfs niet dan door zonderlinge genade op gedaane voorspraak tot een eeuwige gevangenis verweezen. Daar is my onlangs een diergelyk geval verhaald, 't welk om de overeenkomst met het voorige niet ongerymd zal zyn hier geplaatst te [41] worden Ga naar voetnoot1. Drie Matroozen het ongeluk gehad hebbende, van schipbreuk te lyden, kwaamen by een zeeker Consul om de nodige onderstand tot de herwaards reize na hun Vaderland te verzoeken. De geleedene armoede van deeze Menschen, bewoog den Consul om ze op het middagmaal te houden; voor dat zy egter die gunst genooten, zaaten zy hun wat by 't vuur te warmen, nadien de uitgestaane ongemakken haar koudelyk gemaakt hadden. Een van dezelve by toeval in de schoorsteen gekeeken hebbende, zag daar met geen minder verwondering als ontsteltenis de romp van een Menschelyke gedaante hangen! Hy wenkte zyn makkers die dat ook zaagen en zy twyffelde nu een poos of ze zig in geen moordenaars huis bevonden, maar de sneedigste van hun bedenkende dat [42] zy by een Consul waaren, praate zyn makkers die vrees uit 't hoofd; midlerwyl wierd de tafel gedekt, de gewoonte van Myn Heer den Consul zynde om met zyne dienstbooden aan eene taafel te eeten. Zyn geheele huisgezin bestond maar in twee bedienden, namentlyk zyn Meid en Knegt, weshalven de Bootsgezellen nog meer verwonderd wierden toen zy voor zeeven Perzoonen zaagen dekken. Zy bleeven dog niet langer in de onzeekerheid, daar wierd van de romp die ze eeven te vooren in de schouw hadden gezien en byna tot op de helft was verminderd, een reep afgesneeden, vervolgens op een der tafelborden gelegd, naast het welke een glas waater stond; daar na een daar staande kast met lugt gaaten en een kleine zitplaats voorzien, geopend, uit dewelke een Juffer verscheen die van een middelmaatige schoonheid 'er nogtans zeer bleek uitzag. Zy plaatste zig by het tafelbord daar dit onsmaakelyk geregt op lag, bad, nuttigde het zelve en | |
[pagina 48]
| |
vertrok zonder een woord gesprooken te hebben, weeder na haar [43] kast; daar zy naauwlyks Zon of Maan beschouwen kon. Dit maakte de nieuwsgierigheid van de Matroozen, die beeter spys voorgedist waaren, nog meer gaande; egter hadden zy de vrymoedigheid niet om na de reeden van die onbegrypelyke vertooning te vraagen. Den Consul die als een bedaagd en oplettend Man geduurende de maaltyd hunne verleegentheid desweegen bemerkt had, zei tot hun. Vrienden, ik bespeur uwe ongerustheid, maar ik zal u kortelyk dit raadzel uitgaan leggen: weet, dat dit Vrouwsperzoon, 't welk gy daar in de kast heb zien gaan, myn Huisvrouw is, die onlangs met myn geweezene lyfknegt geboeleerd heeft. Ik heb dien guit om hals doen brengen, en haar tot straf van deeze hoon opgelegt, om zyn lighaam, dat zy zo bemind heeft, te moeten consumeeren; en zoo ras zy dit gedaan zal hebben zal ik haar weder voor myn Vrouw aanneemen, maar eer valt 'er geen verzoening. Leerd daar uit (besloot hy) om geen getrouwde Vrouwen te misleiden. De Bootsgezellen niet weinig over het verhaal van deeze barbaarsche behandeling aangedaan, en bedugd van meede in han[44]den van dien Menschen-verslinder te blyven, naamen zoo spoedig als mogelyk was hun afscheid van den Consul, na dat ze alvoorens van hem de versogte onderstand verkreegen hadden. Zeederd de gelukkige verlossing van Mevrouw Volto, die by een oude Tante haar intrek genoomen had, bleef Campo niet in gebreeke haar vlytig te gaan bezoeken. Zy wist wat een oneindige verpligting zy aan hem als het middel van haare vryheid verschuldigd was; maar in weerwil van deeze beweegreeden, was het haar onmoogelyk andermaal een Mansperzoon te beminnen, nog tot een staat te treeden waar inne zy zoo veele rampen ontmoet had. Opgevoed onder de Grooten, was zy Edelmoedig; invoegen dat ze vernoomen hebbende dat Campo ten opzigte van de fortuin het niet te breed had, hem een duizend Sequinen tot een present zond. Hoe zeer egter hem dat geld wel te Stâa kwam, om de schulden met zyn vriend van Dyk af te doen, en nog een goede Goudbeurs voor zig te behouden; voldeed hem dat niet ten aanzien van zyne minne[45]drift; die door de gestaadige ommegang met de schoone Volto aanwassende, hem de begeerte inboezemde van met haar te trouwen. Om tot dat doelwit te geraaken, deed hy alles wat een verliefd minnaar doen kan, hy smeekte, hy klaagde, en hy dreigde na dat zyne hertstogten hem slingerde, maar dit alles was vrugteloos; het voorwerp van zyne min bleef onverzettelyk by haar besluit volherden van nimmer in geen tweede Huwelyk te zullen treeden, of schoon haar zulks, onmiddelyk na de gevangen neeming van haar Man, was vergund geworden. Dusdaanig een onverwinnelykheid bewoog Campo | |
[pagina 49]
| |
om ze teegens haare wil te schaaken, en dit gelukten hem zoo als ze op een avond uit de Kerkdienst kwam; de onlydelyke nooddwang waar in ze door dit voorval gebragt wierd, deed haar een welgemoedheid veinzen die ze innerlyk niet gevoelde: Ze zeide vervolgens teegens Campo, dat terwyl de zaaken tog zoo ver gekoomen waaren, het beeter voor hun beide was na Roomen weeder te keeren, alwaar nog niemand van de [46] schaaking kennis hebbende, zy op een betaamelyker wyze zig in den Eght zoude konnen doen verbinden. Campo Wyerman door deeze schyn van welmeenendheid bedroogen, gaf zyne toestemming onder de voorenstaande belofte tot dat voorstel. Zy waaren toen een groote halve myl van de Stad af, en een kwartier uurs verder lag een Nonnen Klooster, waar toe zy Campo verzogd om derwaards te ryden; om aldaar in passant een nabestaande te gaan bezoeken; vermits dat bezoek, zeide zy, tot een dekmantel van haare afweezenheid zoude doorgaan. Dit was inderdaad niet kwaalyk verzonnen, ook maakten haare schaaker geen zwaarigheid van dat te doen; hy bleef haar een wyl voor dat Klooster opwagten, wanneer in plaatze van zyne minnaresse weeder te zien, de Klooster Voogdesse hem een briefje van haarentweege bragt, in 't welke zy hem van een altoosduurende vriendschap verzeekerde, maar daar by verwittigde onnoodig te zyn, daar langer na haar te blyven wagten, nadien zy beslooten had in dat Klooster het Geestelyke gewaad [47] aan te neemen. Campo vol gramschap over dat bedrog, begaf zig weeder na Roomen, alwaar den Abt C*** neevens alle zyne vrienden hem kwaamen zeggen, dat hy wel zoude doen van terstond de Pausselyke Staaten te verlaaten; alzoo het geval van de schaaking te rugtbaar geworden was om zonder gevolg te blyven. Campo die door de wispeltuurigheid van Mevrouw Volto een walg van gantsch Italien begon te krygen, volgde hunne raad en vertrok dadelyk na een kort afscheid van zyne bekende genoomen te hebben; wordende door van Dyk (die aldaar nog eenige maanden bleef vertoeven) tot buiten de grenzen uitgeleide gedaan. Terwyl hy Vrankryk reeds bezigtigd had, trok hy door Zwitzerland en Duitsland na zyn Geboorteplaats te rug, hy hield zig egter niet lang in die Landen op, maar daar ontmoete hem op de Reis drie merkwaardige gevallen, die alhier ter loops wel verdienen aangehaald te worden. Te Bern hoofdstad van 't Zwitzersche Canton van die Naam, was op de [48] zelfde tyd dat Campo daar was een Alchimist gekoomen, zig volgens gewoonte van die zoort van bedriegers hem beroemende de konst van Goud te maaken in den hoogsten top te verstaan. Campo geen Man zynde welke zig ligt door het enkel gerugt van zulke wonderdaaden | |
[pagina 50]
| |
verblinden liet, wilde ooggetuigen van zyne ervaarendheid zyn; tot dat einde begaf hy zig na 't kwartier van den Alchimist, die hy toenmaals alleen met zyn Matres in huis vond. De Charmante gedaante van dat Straatburgsche Venuskind betooverde hem dermaaten, dat hy naauwelyks agt sloeg op 't geene de Konstenaar hem liet zien. Deeze haalde weezentlyk tot groote verwondering van Campo een Stuk goed zilver uit de kroes; in het welke hy in zyne teegenwoordigheid wat tin en andere gesmolte compositie gesmeeten had. Hy beloofde Wyerman van hem eersdaags de zelfde uitwerking noopende het Goud te vertoonen, den andere vatte hem by 't woord, en om de list die hem in de zin schoot wel te doen slaagen, verzogt hy den Alchimist dat zulks onder [49] een glas wyn op zyn kaamer geschieden mogt; deeze beloofde hem den volgende dag te zullen koomen, gelyk hy deed. Men dronk en praate eerst wat, en toen den Konstenaar zyn werk beginnen zouw, vroeg hy aan Campo tien ducaaten, die hy met andere evenwigtig metaal mengde, en in de kroes te smelten lag. Campo wierd ondertusschen opzettelyk geroepen als of hy ergens ontbooden wierd, en zyne verschooning desweegen gemaakt hebbende, sloot hy zyn kaamerdeur, zeggende tegen den Goudmaaker dat hy dadelyk zoude weederkoomen. Dit was een opgemaakt werk met dat oogmerk bestemd om met meerder vryheid by zyn byzit te gaan, op wien hy wist dat den Alchimist zeer jalours was; hy maakte dezelve de reeden van zyne komst bekend en de sneedige vond die hy daar toe gebruikt had: De Vogel zit in de kooy, Madame, (zeide hy al laggende tot haar) hy is buiten staat om ons te ontrusten. Zy vond de list niet onaardig en was juist de kuiste niet, invoegen, dat een klein geschenk dat hy haar deed, hem reede gaaven om vol[50]daan weg te gaan Ga naar voetnoot1. By den Alchimist weedergekeerd, zag hy dat deeze een taamelyke klomp Gouds afgewerkt had, die hy zonder moeite voor vervalst onderscheiden kon; dog hem dezelve met nog eenige ducaaten geschonken hebbende, liet hy dien poghans gaan, schynende welstaanshalven zeer vergenoegd over de proef van zyne bekwaamheeden te weezen. De tweede Avantuur van dien aard, was geduurende zyn verblyf te Leypzig voorgevallen. Campo was daar by een zeer verstandig Man gelogeerd, Zaldensteiner genaamd, in gezelschap van wien hy zyn meeste tyd versleet. Deeze Zaldensteiner wist hem wonderlyke dingen van de beurze- | |
[pagina 51]
| |
snyders te verhaalen; die aldaar meenig eerlyk Man op de Jaarlykse misse berooid na huis deeden gaan. ‘Zoud gy wel gelooven willen Myn Heer Campo (zei den Leypziger) dat 'er op die tyd zig [51] wel een half duizend in de Stad bevinden? Teegenwoordig zyn der nog wel die als zoodaanig niet bekend, u de beurs schoon gy het wist opligten zoude.’ ‘Dat zouw waaragtig wonder zyn! (antwoorde Campo) Ik wil 'er gaarn myn beurs aan waagen.’ ‘Dat is niet noodig; (hernam zyn vriend) Ik zal u die vergenoeging voor minder prys geeven. Ziet daar (vervolgde hy) ons Stads Gebouw dat een wonderstuk is, laat ons dat gaan bezigtigen’. Campo toen nergens meer om denkende, wenkte Zaldensteiner een paar van die gasten die juist op den aangang gekoomen, zig onder belofte van een maatige belooning, tot een handgreep van die natuur lieten overhaalen. Zy volbragten hun werk ook meesterlyk, want ondertusschen dat Campo met zyn geleider de trappen van 't Stadhuis afklom, liep 'er een van hun hem zoo geweldig teegen 't lyf, dat hy hals over kop van de trappen tuimelde, terwyl den andere van onderen gereed staande, hem onder voorwendzel van [52] op te helpen gezwind de beurs ligte, en ze behendig in de rokzak van Zaldensteiner stak. Campo welke zyne buiteling als toevallig aanmerkte, miste ze niet voor dat hy 's avonds huiswaards gekeerd eenige noodwendige uitgaaven moest doen; hy had dien dag omtrent zestig ducaaten by hem gehad, en niet gaarne zoo een Sommetje van zyne kleine schat verliezende, verklaarde hy aan zyn hospes niet zonder eenige verleegenheid zyn ongeluk. Ik geloof voor zeeker Heer Zaldensteiner (zeide hy) dat die duivelsche vent my dat op de trappen van 't Stadhuis gebakken heeft. Dat geloof ik ook, (gaf deeze tot bescheid) maar ziet hier u beurs weederom; ze is alleen met een paar ducaaten verminderd, die ik de beurzesnyders tot een belooning voor die gaauwigheid heb toe gelegt. Gy ziet nu by ondervinding dat de zaak mogelyk is, doed gy niet? Ja tog! riep Campo, maar blyde van zyn beurs weeder te zien, met dewelke hy voortaan wat omzigtiger te werk gong. Dog alle zyne voorzorg kon niet beletten, dat de beurzesnyders op zyne goude [53] schyven verliefd geworden, beslooten hadden om hem andermaal de beurs te ligten, met voorneemen om ze nooit weeder te geeven; gelyk ze dan ook onder 't gedrang van 't volk met het zelfde gevolg als de eerstemaal volvoerde. Wyerman had doenmaals wel eens zoo veel geld by zig gehad, zoo dat dit verlies nog meer indruk by hem gemaakt zoude hebben, indien de ydele hoop van ze (gelyk toen) weederom te zullen bekoomen, hem dien aangaande niet onbekommerd gesteld had. Hy sprak al boertende daar van tegen Zaldensteiner als van een klugt die weeder van deszelfs uitvinding was geweest, dog deeze hem diesweegen | |
[pagina 52]
| |
heel ernstig van het teegendeel hebbende verzeekerd, gongen zy gezaamentlyk de beurzesnyders in alle de hoeken van de Stad opzoeken, maar dit was, als wel te denken is, nodelooze moeite, nademaal die Messieurs verdweenen waaren. Gelukkig dat Campo vlug genoeg van geest was om zyn geld teegen den Intrest van honderd percent in zyne magt te krygen; het middel daar toe was [54] zeer eenvoudig, maar nogtans van een gewensten uitslag. Onder het geld door de beurzesnyders gestoolen, was een Romeinsch Stukje van Keyzer Otto, ter waarde van een Spaansche Pistool Gouds geweest, en Campo deed nu in alle de Nieuwspapieren bekend maaken, dat die geene welke by een zeekere Boekverkooper een zoodaanig gedenkstuk bezorgen konde, met tien dukaaten zoude worden vergolden. De Zakkepluizers die 'er by lang zoo veel niet voor maaken konde en de voorenstaande advertentie gelezen hadden, bedienden zig van een onnoozel Jongeling om het by den aangeweezene Boekverkoper voor die prys te brengen. Deeze Man van 't geval verwittigd, ontbood Campo tot zynent, dewelke het vervolgens aan geen bekwaamheid mangelde om den brenger derselven scherp te ondervraagen; de arme jongen viel ras door de mande, en beleed, dat hem die boodschap alzoo door twee Heeren, welke zig in een klein Dorpje in den omtrek van Leipzig onthielden, belast geworden was. Campo door [55] Zaldensteiner met nog twee Burgers van de Stad verzeld, begaaven zig in 't oogenblik derwaards, alwaar zy de Heeren beurzesnyders een pyp tabak vonden rooken; die op hunne verschyning verbleekte en in de verbeelding dat hun geweld geschieden zouw, zig kloekmoedig tot verweering bereide. Campo gaf hun egter in korte woorden te verstaan, dat zy zonder lang beraad verkiezen moesten; of hun het geroofde geld met honderd ducaaten daar en booven te tellen, of wel in handen van de Justitie geleeverd te worden. Zy verkoozen het eerste als het min gevaarlykste middel, betaalende hem onmiddelyk die somme in baare gelden; en met deeze winst voorzien verliet Campo dat gespuis, onthaalde daar voor zyne Meedegenooten, en behield het overige voor Reisgeld, schoon 't hem van weinig vrugt was. De laatste Ontmoeting die hem op de weg bejeegende, was vry onaangenaamer als de twee voorgaande. Daar waaren nog gunsten van Alchimistens [56] Matressen nog honderd ducaaten van beurzesnyders te winnen, maar wel zulke Struikroovers te vinden, in wiens handen hy op de weg van Dusseldorp verviel. Men ontbloote hem van alles Ga naar voetnoot1, en hy wierd | |
[pagina 53]
| |
door ontoegangkelyke paaden Boschwaards gevoerd, tot dat hy aan een gehugt van gevlogten tenten kwam, alwaar die bende haare residentie scheen te houden. Niemand kon meer ontzet zyn dan hy was, toen hy aldaar onder een mengelmoes van die guiten en verscheide Vrouwsperzoonen, de Toneelspeelster zyne geweezene Minnaares te Parys, met haare twee titulaire Neeven ontwaar wierd; zy verwelkomde Campo met veel lugthartigheid, ondertusschen dat hy vast van angst zidderende weinig lust tot kortswyl betoonde. Het hoofd [57] van dat Moorddaadig gebroedzel, wende zig op een hoogmoedige wyze tot Campo; Myn Heer, (zeide hy) 't Is hier met u leeven gedaan, zoo gy u niet vrywillig onder ons Complot begeefd. Ik ben gantsch onbekwaam Myn Heer tot dat Ambagt; (antwoorde hem Wyerman) maar ik beloof u een eeuwig geheim van alles, indien gy my alleenlyk gerust myn weg laat vervolgen. Wy kennen die uitvlugten vriend, (hernam den dieve Kapitein heel bars) 't zal dan best zyn u maar van kant te helpen. Campo deed een voetval voor hem en bad om lyfsgenade, en geholpen door de voorspraak van de geheele bende, wierd hem eindelyk nog het leeven onder het voorgestelde beding geschonken. Hy bleef twee daagen en zoo veel nagten, by dat dieverot huisvesten; in de eerste hernieuwde hy de oude gemeenzaamheid met Mevrouw de Tooneelspeelster zoo wel, dat zy voornaamen te zaamen de vlugt te neemen, waar toe ze hem vervolgens beloofde de weg te zullen baanen. De godlooze bedryven, welke zy die Struik-Roovers had zien pleegen, [58] baarde haar een innerlyk afgryzen, die haar dat leeven van harten verfoeyen deed. Zy wist Campo te vertellen, dat ze ooggetuigen van Schrikkelyke Moorden was geweest, dat vier van de bende alle nagten het Bosch doorliepen en een gedruis maakte als of het Spookte; waarom die plaats ook onder de wandeling by de Dusseldorpers het tooverbosch genoemd wierd. Wyders dat ze door toedoen van de gewaande Neeven, die zy bevoorens voor geen Struikroovers had gekend, by dat gespuis geraakt was: De Theaterling hield ondertusschen haar woord aan Campo; met wien ze den volgende nagt gelukkig van daar ontvlugten. Zoo draa zy te Dusseldorp kwaamen, liet hy zyne gedagten gaan om van dat Vrouwmensch ontlast te worden; onder welk verlangen mogelyk niet weinig wraakzugt school, om haar de kwaade trek die ze hem voor heen te Parys gespeeld had, met dubbelde munt betaald te zetten. Hy zond haar met een brief na den Fiscus of | |
[pagina 54]
| |
Hoofd-Officier van de Stad, voorwendende dat ze daar ee[59]nig geld voor hem ontfangen moest; in die brief was al haar bedryf gemeld, en den Hoofd-Officier dezelve geleezen hebbende smeet haar in de gevangenis. De Bosch-Roovers zouden ongetwyffeld nog erger noodlot gehad hebben, indien ze op de ontvlugting van Campo niet voorzigtelyk van daar na elders geweeken waaren. De ongelukkige Campo had maar even zo veel geld behouden om de Reiskosten naar Holland goed te maaken. Hy begaf zig langs den kortsten weg na Breda, alwaar hy op zyne aankomst zyne Ouders overleeden vond; van wiens Nalaatenschap, naauwelyks zes honderd guldens bedraagende, hy Erffgenaam wierd. Dit Capitaaltje, hoe klein anders by hem geagt, was hem toen niet ondienstig, nademaal hy door de aanraading van de Snoode Roovers, kaal en berooid daar kwam, zonder iets van het geschenk van Mevrouw Volto te hebben over behouden; daar by was hy ook nog gewend altoos liberaal te leeven; en won op die tyd nog niets van belang. Hy bleef egter [60] te Breda zyne gewoonlyke Leevenswyze onderhouden, dagelyks met de Officieren van 't Guarnizoen verkeerende, de gezelschappen en speelpartyen bywoonende; tot dat hy door gebrek aan middelen, buiten staat gesteld wierd om dat langer te konnen doen. [61] |
|