Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman
(1994)–Franciscus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermdBroodschrijversDe een z'n dood is de ander z'n brood. Broodschrijver Kersteman maakt goede sier met broodschrijver Weyerman. Uit hun biografieën blijkt een aantal parallellen: een schrijverscarrière met een indrukwekkende staat van dienst, geen duidelijk ‘echt’ beroep, een avontuurlijk en vooral reizend bestaan, zwendelpraktijken, een leven eindigend in ziekte en armoe. Maar kunnen beide broodschrijvers wel op één hoop worden geveegd? Om hierop antwoord te geven moet het begrip ‘broodschrijver’ in een duidelijker kader worden geplaatst. Er zijn broodschrijvers geweest die in hun werken een virtuositeiten literaire begaafdheid toonden, waardoor zij zich konden veroorloven voor een select gezelschap te schrijven. Zo iemand was Weyerman. Er waren echter ook broodschrijvers die zonder enige visie, zonder enig talent over alles en iedereen schreven, als het maar geld opbracht. Roggebrood-auteurs, zoals Hendrik Doedijns hen geregeld noemt in zijn Haegse Mercurius. Doedijns moest niets van dergelijke broodschrijvers hebben. | |
[pagina 13]
| |
Hij zou Kersteman zeker onder die categorie hebben geschaard. Hieronder belicht ik de verschillende aspecten van het begrip ‘broodschrijver’. Daarmee probeer ik tevens aan te geven waarin Kersteman en Weyerman overeenkomen en - vooral - verschillen. | |
Om den brodeBroodschrijvers leefden van hun pen. Eventueel hielden ze er permanent of tijdelijk een bijbaantje op na, om zich in ieder geval van een basisinkomen te verzekeren. Een mecenas of rijke familiekas hadden ze meestal niet; ze waren afkomstig uit de zogenaamde middenklasse (of uit lagere klasse, zoals Nicolaas Hoefnagel). Als ze ziek en oud waren, viel hun produktie weg en stierven ze in armoe en vergetelheid. Toen Weyerman in de Gevangenpoort zat opgesloten, vroeg hij deemoedig om schrijversgerei. Naarstig probeerde hij zichzelf en zijn gezin door zijn schrijverspen van inkomsten te voorzien. Veel leverde het niet op en bij zijn overlijden bleven vrouw en dochter in armoe achter. Ook Kersteman, die aan het einde van zijn leven, naar eigen zeggen, aan een borstkwaal leed, deed verwoede pogingen nog iets te verdienen met zijn boeken. Van zijn overlijden weten we niets; hij zal als arme sloeber zijn begraven. Beiden hebben naast hun schrijversschap andere beroepen uitgeoefend. Zo was Weyerman tevens schilder en was hij bij tijd en wijle actief in de kunsthandel. Kersteman profileerde zich steeds meer als juridisch expert. Het waren geen topfuncties, al deed Kersteman wel verwoede pogingen om die indruk te wekken Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 14]
| |
Fraudeurs, zwendelaars en afpersersRobert Darnton laat in zijn werk over Franse broodschrijvers een groot aantal de revue passeren die zich bezondigd hebben aan ‘fout’gedrag Ga naar voetnoot1. De spoeling in het Parijse schrijverswereldje was dunner dan menig ambitieus schrijver dacht, waardoor vele - weinig getalenteerde - rijmelaars, kladschrijvers en pennelikkers zich leenden voor louche zaken. In de Parijse politiedossiers duiken broodschrijvers op die spioneerden, verboden boeken smokkelden of verhandelden, obscene boeken schreven, als zogenaamde arts de gewone man een beentje lichtten of vrouwen mishandelden. Over een ‘literaire onderwereld’ in de Nederlanden van de achttiende eeuw is weinig concreets bekend. Dat het ook hier geen vetpot was voor iedere broodschrijver, blijkt uit de woorden van Willem van Swaanenburg in zijn Vervrolykende Momus of koddige berisper. Op 20 januari 1727 vergelijkt hij broodschrijvers met heiligen. Beiden zouden hun eer hebben ingeruild voor een plaatsje bij het vuur: ‘word slegts maar een Poëet, en je zult de Dwaalstarren vervloeken, die den Weg na de leege Beursen der Digters nimmer; als by toeval weeten te vinden’ Ga naar voetnoot2. Door het soms al te geringe inkomen lag het misschien wel voor de hand dat veel broodschrijvers het slechte pad op gingen. Het was dan ook indertijd communis opinio dat broodschrijvers niet deugden. Omdat men broodschrijvers kon inhuren voor het schrijven van gelegenheidsgedichten of bijvoorbeeld pamfletten, lag chantage van potentiële slachtoffers voor de hand. Ook Weyerman wist zich van extra inkomsten te voorzien door van twee walletjes te eten. Hij liet zich betalen voor het opschrijven van niet al te rooskleurige verhalen over de weduwe Anna Bruinsteen. Tegelijkertijd deed hij haar een aanbod ter voorkoming van deze laster: tegen betaling van twee zilveren kandelaars zou hij ervan | |
[pagina 15]
| |
afzien. Kersteman leidde zelf eveneens een veelbesproken leven: malversaties, oplichterijen en zwendeltekenden zijn carrière als broodschrijver. Wanneer hij verzoeken tot vrijlating indiende, toonde hij zich nu eens vol berouw, dan weer speelde hij de vermoorde onschuld. Desondanks bracht hij heel wat jaren achter de tralies door. | |
KladschrijversSterke verhalen over beroepsschrijvers als Weyerman hebben in deloop der tijd hun invloed uitgeoefend op hun waardering: wie slecht doet, schrijft slecht Ga naar voetnoot1. Bovendien zou hij als broodschrijver per definitie een kladschrijver zijn. Niets is minder waar. Er waren broodschrijvers en broodschrijvers: de één schreef wel, de ander geen Literatuur-met-een-hoofdletter (Wellicht schuilt hierin de oorzaak dat de achttiende eeuw met zijn vele broodschrijvers zo lang heeft moeten wachten op wetenschappelijk onderzoek). Dat broodschrijvers altijd kladschrijvers zouden zijn, heeft te maken met de mening dat ze niet werken vanuit een dichterlijke inspiratie, maar slechts uit commerciële motieven. Voor Kersteman gaat dit op. Uit zijn werken spreekt geen enkele visie. Zijn schrijfstijl is herkenbaar door de haast waarmee de sensatieverhalen zijn opgetekend. Anders is het bij Weyermans oeuvre, waarin virtuoos gejongleer met taal en beeldspraak een kunstenaar verraadt. Dat men kritiek kan hebben op de onderwerpen, doet hieraan niets af. Broodschrijvers beperkten zich doorgaans niet tot één genre, maar schreven vertalingen, gedichten,toneelstukken, tijdschriften, romans en dergelijke. Specialisme, goed voor de ontwikkeling van eigen schrijfstijl, was er niet bij. Er zijn heel wat lieden geweest die hun geluk beproefden met een schrijvend bestaan, maar wier schrijfstijl door het publiek niet werd gewaardeerd. Zo haalde Hendrik Doedijns in zijn Haegse Mercurius flink uit naar zijn anonieme epigoon die zojuist met de Amsterdamse Mercurius | |
[pagina 16]
| |
een plaatsje probeerde te verwerven aan het literaire firmament: Je stijl van je derde Mercurius gelijkt een Hippocentaurus, van vooren een Mensch van agteren een Beest. [...] De Hagenaers seggen hier, dat je een misdragt van een Auteur bent. Je winsten zullen van geen duur zijn, ik trek mijn hand van je of; je gaet keeren tot je elendig niet; let op den uytslag; 't Publijk heeft een goeye smaek: De rotten en muysen sullen wel gaen vaeren van je beklad papier. Goe rust en goe nacht voor altijdt Ga naar voetnoot1. De kritiek op Weyermans geschriften is doorgaans gericht op zijn onderwerpen, niet op zijn manier van schrijven. Aanvallen (Weyerman doopt ‘zyn Pen [...] in den modder van Pindus’ Ga naar voetnoot2) pareerde hij met felle tegenaanvallen. Ook zelf was Weyerman niet wars van aanvallen op collega-schrijvers. Reeds in zijn eerste tijdschrift, de Rotterdamsche Hermes (Rotterdam, Arnold Willis), ging Weyerman tot de aanval over. Vele afleveringen moest Hermanus van den Burg kritische geluiden verduren over zijn schrijfstijl Ga naar voetnoot3. Weyerman moest niets hebben van: Pasteibakkers van de Uittrekzels der Geleerden, geëgageerde Poëten van Charletansen Lietjeszangers, die de dagelyksche zwakheden der stervelingen langs de spraakbuizen van hunne uitgehongerde orgelpypen op markten en kermissen uitgalmen [...] Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 17]
| |
Kersteman was lovend over Weyerman Ga naar voetnoot1; hij schaarde hem bepaald niet onder de prulschrijvers. Voor een deel zal dit debet zijn geweest aan Kerstemans verkoopambities. Aangezien hij Weyerman-liefhebbers tot zijn potentiële klanten rekende, moest hij zich wel lovend uitspreken over Weyerman. Maar tegelijkertijd spreekt uit de Zeldzaame levens-gevallen een werkelijk gemeende bewonderingvan Kersteman voor auteur en vrijbuiter Weyerman. | |
Haat-liefde verhouding met uitgeversDe relatie tussen broodschrijvers en hun boekverkoper-uitgevers was er vaak een van haat-liefde. Schrijvers waren afhankelijk van de verkoopinspanningen van de ander. Deze liet zich doorgaans goed betalen voor zijn werk. Zag hij echter niets in een uitgave, dan moest de schrijver zelf geheel of gedeeltelijk het financiële risico dragen (‘Gedrukt voor den auteur’). Het is dus niet verwonderlijk dat broodschrijvers het doen en laten van hun uitgevers en boekverkopers nauwgezet volgden. Andersom kwam natuurlijk ook voor: als een schrijver successen boekte, was de uitgever op zijn beurt geïnteresseerd in vervolguitgaven. De melkkoe moest in eigen stal blijven Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 18]
| |
Weyermans relatie met zijn uitgever van de Rotterdamsche Hermes, Arnold Willis, was problematisch. Net als Hubert Kornelisz Poot kreeg hij ruzie over diens inhaligheid Ga naar voetnoot1. In het Vermakelyk wagen-praatje (1739) klaagde hij de boekhandelaren aan: gierig, doortrapt en schuldig aan illegale drukkers- of verkooppraktijken Ga naar voetnoot2. In het ‘Vertoog over het caracter der schryvers’, zogenaamd na Weyermans dood achtergelaten volgens zijn biograaf Kersteman in het Aanhangzel, ging hij eveneens te keer tegen het feit dat beroepsschrijvers voor weinig geld uitstekende produkten moesten afleveren bij hun uitgevers Ga naar voetnoot3. | |
Klant is koningUit commerciële overwegingen moesten beroepsschrijvers hun band met de lezers verstevigen: in tijdschriften door feuilleton-achtige opzet van vertogen of door in te spelen op reacties van hun publiek, in poëziebundels door die in afleveringen op de markt te brengen Ga naar voetnoot4, in pamfletten door in | |
[pagina 19]
| |
stevige taal stelling te nemen tegen actuele gebeurtenissen. Of eenvoudigweg door de onderwerpen in tijdschriften en romans te doen aansluiten bij wat er onder de lezers leefde. Sensationele avonturen over deze of gene vormen vanouds een dankbare bron waaruit schrijvers kunnen putten. Als de schrijver niet zeker van zijn zaak was, dan zorgde hij voor een ‘pilot’: zo liet Weyerman in 1738 eerst de Voorlooper van de kronyk der bankrotiers verschijnen, duidelijk met de gedachte de werkelijke kroniek op de markt te brengen als de proefuitgave succesvol bleek. Ook publiceerde hij - als eerste in de Nederlanden - menig vertoog, sprookje en andersoortig verhaal verspreid over verschillende tijdschriftafleveringen Ga naar voetnoot1. Hetzelfde effect hadden de aankondigingen aan het einde ervan van wat het komende nummer in het verschiet lag. Moderne vormen van klantenbinding. Reacties van lezers namen broodschrijvers ter harte; of ze gingen er in hun tijdschriften op in doorzich te verdedigen of van leer te trekken tegen hun publiek (Of dat uit marketing-overwegingen wel slim was, staat te bezien). Zo schrijft Weyerman in de Rotterdamsche Hermes van 22 mei 1721 over de verschillende reacties die hij op zijn tijdschrift krijgt: de één wil dit, de ander vindt dat. Hij stelt voor in het vervolg verschillende edities te maken, afgestemd op de vele doelgroepen: voor het hof, voor de salons, voor de koffiehuizen, voor de rosse buurten enzovoorts. Maar uiteindelijk zegt hij gewoon voort te zullen gaan met de oude formule. Weyermans tijdschriften waren zeer afwisselend van samenstelling: gedichten, liedjes, vertogen, onverwachte uitvallen naar deze of gene, brieven enzovoorts. Het toenmalige verwende publiek kreeg een breed scala van literaire genres opgedist. Het smulde van schandalen en polemieken in de pers of in pamfletten. Het hoefde zich niet te vervelen, getuige ook de vele aantrekkelijke sensatiewerken die bijvoorbeeld Kersteman en zijn broer Petrus op de markt brachten. Met één of enkele titels konden broodschrijvers meestal niet volstaan; die zorgden slechts tijdelijk voor inkomsten. Tijdschriften konden voor meer bestaanszekerheid zorgen, uiteraard mits de ‘formule’ aansloeg. Het aantal titels van broodschrijvers en de variëteit hierin zijn dan ook doorgaans | |
[pagina 20]
| |
ontstellend groot. Van Franciscus Lievens Kersteman zijn al meer dan vijftig boektitels bekend, een aantal dat zeker kan worden aangevuld Ga naar voetnoot1. De afwisseling in het aanbod was enorm. Waar vraag naar was, werd geproduceerd. Broodschrijvers voorzagen in behoefte aan spanning en sensatie: voor elk wat wils, als het maar geld opleverde. Vandaar ook dat een anonieme recensent van Kerstemans biografie van Weyerman een relatie kon leggen tussen de literaire voorkeuren van het ‘leesgierige Gemeen’ en het feit dat het werk binnen de kortste keren was uitverkocht Ga naar voetnoot2. Toch moeten we een onderscheid aanbrengen in het lezerspubliek van beide auteurs en in de leesbehoeften. Kersteman mikte duidelijk op de grote massa, Weyerman op het meer geletterde publiek. Niet alleen qua stijl is dit merkbaar, maar ook in onderwerpskeuze. Waar Kersteman het ene gefingeerde sensatieverhaal over een bekend of berucht persoon van de persen deed rollen, koos Weyerman met zorg zijn slachtoffers uit. Die waren geen doel op zichzelf, maar middel om stilistische strapatsen uit te halen. Zelfs waar Weyerman zich waagde aan een criminele biografie, koos hij zijn slachtoffer uit de betere kringen: baron van Syberg verkeerde meer onder de adel, Kerstemans slachtoffer Ludeman begaf zich voornamelijk onder het gewone volk. | |
SchrijversslopDe tendenz die in de zeventiende eeuw heeft ingezet en in de achttiende eeuw ongekende hoogtepunten bereikte: een toenemende leeshonger bij het lezerspubliek waarop boekhandels en uitgeverijen handig inspeelden. En menig al dan niet getalenteerd schrijver deed een gooi naar geld en glorie. In deze situatie floreerde het literaire bedrijf, vooral doordat er in de Nederlanden een grote tolerantie bestond aangaande het drukken en | |
[pagina 21]
| |
verspreiden van boeken. Hierdoor nam de Nederlandse boekhandel - in de ruime zins des woords - in Europa een niet te evenaren positie in. Het beroep van schrijver werd gaandeweg een erkend beroep, met een zekere status: Gerrit Paape had het aan het einde van de achttiende eeuw beter getroffen dan zijn collega-broodschrijver Weyerman Ga naar voetnoot1 of Kersteman Ga naar voetnoot2. Echter, lange tijd speelde het brood-schrijversschap zich af in de krochten veler steden.
In de studie van Pat Rogers over de Londense Grub Street wordt uitvoerig uit de doeken gedaan waar achttiende-eeuwse broodschrijvers zich ophielden Ga naar voetnoot3. De straat lag in een buurt waar bedelaars, prostituees, zakkenrollers, sterrenwichelaars hun thuisbasis hadden. Uiteraard bevonden zich in heel wat panden bordelen en kroegen. Ook obscure uitgeverijen waren er gehuisvest, die goede sier maakten met goedkope weekbladen, gelegenheidsgedichten en de opgeschreven biechten van criminelen voordat zij aan de galg hun levenseinde vonden. In deze wijk ook woonden beroemde broodschrijvers als Daniel Defoe, Jonathan Swift en Ned Ward. Gaandeweg werd Grub Street een metafoor voor alles wat achterbuurt heet en waar broodschrijvershun weg weten te vinden. Ook Weyerman kende de wijk waarin Grub Street lag; hij schrijft namelijk over de nabij gelegen Drury Lane: Den Duyvelshoek is een wyk tot Amsterdam, voor het grootste gedeelte bewoont by Gaauwdieven, Hoeren, Beurzesnyders, en diergelyk soort van Menschdoms onkruyden. Den Duyvelshoek kan in veele deelen worden vergeleeken by Drury Lane in Londen, de straat La Huchette te Parys, en het Walslant tot Vianen Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 22]
| |
De Amsterdamse wijk waarop Weyerman doelt, ligt rond de Munt en het huidige Rembrandtsplein (indertijd de Botermarkt). Daartussen bevond zich een gebied vol kronkelende stegen, een gebied waar het niet veilig toeven was. Daar hield Weyerman zich met graagte op, al was het alleen maar om stof te vinden voor zijn tijdschriften. Hij kende er ‘kleyn Jantje het kruywagens boekkraamertje, kleyn Springopje het quakzalvertje, kleyn Michieltje het wisselaartje, kleyn Jasje het Osjesluys muziekantje, en alzulke driequarts inlandsche Bouloneesche sausysen’ Ga naar voetnoot1. Menig keer zou Weyerman zijn wederwaardigheden in de Duivelshoek noteren Ga naar voetnoot2. Ook Rotterdam kende zijn rosse buurt (in één adem noemt Weyerman de Kikkersteeg en de Zeedijk met de Amsterdamse Duivelshoek Ga naar voetnoot3), net als Parijs zijn Rue de la Huchette (de smalle zijsteeg, nu vol etenstentjes, van Boulevard Saint Michel). In de Amsterdamse Duivelshoek, de Rotterdamse Kikkersteeg of het Viaanse Walsland zouden de hoofdpersonen uit Kerstemans werken geen gek figuur hebben geslagen. Ook Weyerman put uit het bewonersarsenaal gegevens voor zijn tijdschriften. Uit beider biografieën is op te maken dat zij zich in dergelijke milieus ophielden. Wat dat betreft zat Kersteman er niet zo ver naast Weyerman te situeren in een milieu vol zakkenrollers, hoeren en ander gespuis. |
|