| |
| |
| |
VIII
‘Zou hij nog lang wegblijven?’ vroeg Marja.
‘Hij is in het dorp. We hebben hem flink wat te doen gegeven.’
‘Hij is gek dat hij het van ons neemt.’
Leonard krabde zich in zijn nek, hij zweette. In de schaduw van de auto zat je nog het beste. De tent stond een paar meter verder op. Daar was het nou helemaal niet te harden. In Frankrijk hadden ze twee keer in een hotel geslapen. Een nacht had hij zelf betaald, de andere Marja. Het had hem verbaasd dat Maarten een tentje had meegenomen. Hij had het warm, het was ook stikheet, warmer dan gisteren bij de aankomst. Zijn hemd en overhemd lagen in het stoffige gras. Zijn broek jeukte, kamgaren of wol, wist hij veel, de stof kleefde aan zijn benen. De tweede dag, zij sliepen in de tent, Maarten sliep in de auto. ‘'t Is een voyeur.’
‘Je hebt iets tegen hem.’
‘Nee, ik constateer. 't Zal mij een zorg zijn. Als hij ons maar niet begluurt.’ Hij was eigenlijk niet helemaal zeker. Maarten was 's nachts dicht bij de tent geweest. Hij zei dat hij moest pissen. Dat had hij ook aan de andere kant van de wagen kunnen doen. Hij wilde vast luisteren naar wat ze
| |
| |
zeiden en deden. Het was niet genoeg, hij wilde ook zien. Leonard draaide zich naar Marja toe.
‘Het is ook niet leuk voor hem,’ zei ze.
‘Het was de eerste keer. Ik had het nog nooit eerder met een meisje gehad.’ Hij kuste haar, ‘ik heb je alles verteld, ik ben net vier dagen vrij.’ Hij lag half over haar heen. Ze streelde hem, over zijn ruggegraat, met beide handen langs zijn middel: ‘Kom nou, begin er nou niet weer over.’
‘Ik stel me aan, hè?’
‘Je maakt je ongerust voor niks.’
Was dat waar? Hoe vaak had hij het haar al verteld? Eerst in de Ardennen. In Frankrijk elke nacht, hij raakte haar niet aan en praatte maar. Overdag lag ze achterin te slapen. Hij wilde dat ze bij hem bleef. Hij zou een keer met haar mee naar huis moeten. Het was lief om te zeggen dat hij zich geen zorgen moest maken, maar als hij zijn eigen ouders nou eens nam. Hij kon zich wel voorstellen hoe die vroeger gereageerd zouden hebben als hij met een meisje thuis was gekomen dat gezeten had. Marja, wat was houden van? Damesbladenslijm. Als ze maar niet wegging. Ze zou niet weggaan. Alleen haar ouders zouden rottigheid maken, dat was zo zeker als wat. Zou Marja voor hem veel jongens gehad hebben, behalve dan die schoft van een Joost? Die had niet gezeten. Hij had hem van de trap moeten slaan. Ze had een zacht lichaam, haar rug was warm. Hij probeerde onder de oksel door naar haar borst te tasten. Zijn vingers gleden door het zweet. Ze was drijfnat. Hij haalde zijn hand terug en trok met zijn vingers op een rij een streep op haar bovenlip. Net een pansfluit die te hoog werd gehouden. Herder en herderinnetje.
| |
| |
‘Niet doen. Ik wil het niet ruiken, ik weet wel dat ik stink. Je bent vies van me.’
Hij streelde met beide handen haar gezicht.
‘Nee, nee.’
Hij moest haar geruststellen. ‘Ik hou van je.’ Ze sloeg zijn handen weg en kwam half overeind. Hij mocht het niet zeggen. Joost had al die maanden niet anders gezegd, wat moest je ook voor anders zeggen? Nog gisterenavond - Leonard lachte: ‘Dat was ik.’ Hij wist wat ze bedoelde. Ze zakte terug, hij beet zacht in haar schouder. Ze kreunde, maar dat was doen alsof. ‘Ik bijt niet door.’ Ze was aan het vervellen. Hij pakte een schilfer tussen z'n tanden, het lukte niet eens meteen. Zijn hoofd langzaam optrekkend scheurde hij het witte stuk huid weg. Zijn onderlichaam lag nog steeds over haar heen. Ze moest hem op haar buik hard voelen worden. Hij probeerde haar op te tillen. ‘In de auto.’ Op de bank kleedden ze elkaar uit. Als de onderbroek aan de voeten lag schopten ze hem zelf weg. Marja kwam omhoog, ze reikte voorzichtig naar zijn lid en trok weer terug. Ze lachte verlegen naar hem. Hij voelde dat hij rood werd. Tenslotte pakte ze het aarzelend beet en haalde het vel omlaag. ‘De huid schrijnt nog,’ zei Leonard. Hij gleed met zijn lippen over haar gezicht, tegelijk zakte hij tussen haar dijen. Hij wilde hem er nu in krijgen zonder hem met zijn hand op de goede plaats te brengen, zoals vannacht. Hij stootte ergens tegen aan, ze was vochtig. Hij schoof naar binnen. ‘'t Doet pijn,’ zei hij.
Maarten had de tent omver getrokken. Op het geplooide doek zat hij hen op te wachten. Sheik met boodschappentas,
| |
| |
dacht Leonard. Marja's zeildoeken koffer had hij over de grond geslingerd. Hij was zwaar gedeukt merkten ze later. Je werkt naar elkaar toe om één in de gelegenheid te stellen tot een daad te komen. Is het zover, dan valt het tegen. In een film, op toneel, is een daad een climax, maar zo. Het was Leonard duidelijk dat Maarten zich met moeite beheerste. Het maakte weinig indruk op hem. Hij bukte zich naar zijn hemd en overhemd. ‘Ik buig niet voor de sheik,’ zei hij. Vies eigenlijk, zulke stoffige kleren.
Maarten zwaaide met zijn arm naar de Auto-strada in de verte. ‘Ik neem jullie niet verder mee. Jullie moeten weg.’ Leonards regenjas, meer had hij niet bij zich, lag in de bagageruimte.
‘Jullie moeten opdonderen.’
Met de koffer in zijn hand draaide hij zich nog even om. ‘Nou niet huilen, jongen. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan.’ Onder het lopen klemde Marja zich tegen hem aan.
‘Over een week zit je weer in de gevangenis. Ellendige schoft,’ riep Maarten. Hij gooide een fles achter hen aan die op de grond kapot sloeg. De inhoud verspreidde zich bruisend over het gras. Marja gilde, ze begon hard te lopen en sleepte Leonard mee.
‘Het was spuitwater of zoiets,’ wist ze even later plotseling, ‘dat hadden we niet besteld. Waarom zou hij dat gekocht hebben?’
Van een veilige afstand keken ze nog even om. De deuren van de auto stonden open. Maarten was druk bezig met een groot vel geel plastic. Hij ging het waarschijnlijk over de achterbank leggen.
| |
| |
Bij de oprit van de Auto-strada kregen ze een lift van een grote Fiat. De bestuurder, een Italiaan, liet Leonard achterin stappen en Marja voorin, naast hem. Enkele ogenblikken nadat de auto de controle was gepasseerd stond de meter op 120 km. Marja boog zich naar achteren: ‘Ik hoop niet dat hij iets ruikt. Ik heb me niet afgeveegd. Ik ben verschrikkelijk nat.’
‘Al die brillantine die hij gebruikt stinkt veel erger,’ stelde Leonard haar gerust.
De bestuurder keek grijnzend naast zich. In slecht Frans vroeg hij aan Marja waar ze heen ging. Leonard antwoordde in haar plaats: ‘A la Suisse.’ Want dat hadden ze tenslotte besloten. Hij zou met Marja meegaan naar haar ouders in Bern. Hij hoopte er het beste van, mooie frase. Er zou een hoop rotzooi komen, dat zag hij nou al. Of ze al lang op vakantie was, vroeg de man weer aan Marja. En weer gaf Leonard antwoord. Het spelletje herhaalde zich nog een paar maal, steeds werden vraag-antwoord, een volgende vraag-antwoord onderbroken door een pauze. Ze schoten snel op, zag Leonard. Nog 150 km naar Milaan. Ze moesten deze wagen zien te houden. ‘Est-elle muette?’ vroeg de man tenslotte.
Marja verborg haar lachen in de zakdoek waarmee ze haar gezicht afveegde. Leonard bedacht dat haar Frans misschien beter was dan het zijne. Hij drukte zich zeker zo klungelig uit als de man. Wat lachte die vent toch naar haar. Hij legde uit dat ze zeker wel praten kon, ze sprak alleen geen Frans. Dat had ze nooit geleerd. Marja hield zich goed. Merkwaardig dat de man zich nu rechtstreeks tot hem richtte. Heel rustig hoor. Hij wilde van Leonard weten uit welk
| |
| |
land ze kwam. Hij was verbaasd dat een Nederlandse geen talen sprak. Leonard stonk er in: wel Duits en Engels, vertelde hij. De man schakelde onmiddellijk over en begon in het Engels tegen Marja. Moest hij ook maar niet zo stom de chauvinist uithangen, verweet Leonard zichzelf.
Het was Leonard onbegrijpelijk. De man werd handtastelijk waar hij bij zat. Hij schreeuwde dat hij zijn poten moest thuishouden, maar het had nauwelijks enig effect, noch in het Frans, noch in het Duits. Marja duwde de man van zich af. Ze gebaarden dat ze eruit wilden. Omdat het leek dat de man zich ook daar niets van aantrok, greep Leonard hem bij zijn schouder. De auto begon te slingeren. De Italiaan zette hem met een schok stil. Hij wilde hen midden op de baan laten uitstappen, maar bang voor het achteropkomend verkeer reed hij toch naar de kant. Marja huilde, ze gooide het portier open, ‘hij houdt me vast.’
Leonard sloeg zijn hand los. Door het achterportier gaf hij haar de koffer aan. Voor hij zelf ook kon uitstappen had de Italiaan echter al gas gegeven. Het was duidelijk wat hij wilde, hem een kilometer verder af zetten en hen zo van elkaar scheiden. Op zijn smoel slaan, ‘ik sloeg midden in z'n smoel.’ De kerel verstond het toch niet. Leonard raakte hem boven zijn oog. Het was nou geen avond, het was dag. De Italiaan kon niet tegelijk achteruit slaan en sturen, bijna in paniek ging hij op de berm af. Leonard sprong naar buiten en rende terug, Marja kwam hem tegemoet. In de verte lag de koffer nog. De bestuurder klom uit zijn wagen om het wijd open hangende portier, waardoor Leonard naar buiten was gesprongen, te sluiten. Zo snel hij kon schoot hij de weg op. Hij schakelde te vlug.
| |
| |
‘Altijd heb ik ellende met auto's.’ De Auto-strada was onbeschrijflijk breed, of leek dat maar zo. Het was volgens Leonard onmogelijk zo'n weg te versperren. Hoe flikten die stakende boeren dat dan? Aan duizenden tractoren had je nog niet genoeg. Het was ook in Frankrijk dat ze dat deden, daar waren de wegen smal. ‘Er klopt iets niet.’ Wat klopte niet? Hij zei zomaar iets terwijl hij niet begreep waar hij het over had. Bepaald vrolijk was hij niet: ‘We moeten de koffer ophalen.’
Het laatste stuk hadden ze een vrachtwagen, een groot aluminium-kleurig bakbeest waarvan ook de laadruimte met metaal was beschoten, geen zeildoek. De chauffeur zweeg. Hij grinnikte af en toe en wees dan op een auto die hen passeerde of tegemoet kwam zodat het nog de vraag was wat hij bedoelde. Zelfs als Leonard hem een sigaret gaf, zei hij niets. Hij nam hem aan en knikte met een brede lach op zijn gezicht.
‘Ik begin nou te begrijpen hoe ze zich op een expeditie voelen als ze met inlandse opperhoofden moeten onderhandelen.’
Marja deed trouwens ook geen mond open. Ze lachte niet eens.
‘Erg geschrokken?’
Ze knikte van ja, maar dat was het niet alleen, zei ze. Er was een pijn in haar buik komen opzetten, niet door vanmiddag, maar omdat ze ongesteld moest worden. Het kwam twee dagen vroeger dan ze gedacht had. Ze had er altijd nogal last van. Meestal ging ze de eerste dag naar bed. ‘Belachelijk hè, alleen nou komt het rot uit.’
‘Het kan er nog wel bij, hoor.’ Het was nog het beste, vond
| |
| |
Leonard, om verder maar met de trein te gaan. In liften had Marja toch geen zin meer, terwijl dit er nu nog bij kwam. Hij probeerde de chauffeur uit te leggen waar ze heen moesten: ‘Statione di Milano,’ zei hij. Hij hoopte dat het overtuigend klonk. Voor het eerst kreeg hij wat geluid los. Het was wel zo ongeveer in orde begreep hij.
Ze moesten nog een tijd door de stad rijden. De chauffeur zette hen af op een brede allee. Alsmaar rechtuit, gebaarde hij. In de verte zag Leonard een groot loederlijk gebouw, dat zou het dan wel zijn.
Op een klein terras waar nog een paar plaatsen vrij waren, bestelden ze koffie. Marja viste een handtasje uit haar koffer. Haar gordeltje en een stuk maandverband stopte ze er snel in. Met het tasje aan haar arm liep ze naar toilet. Hij keek haar na, het tasje slingerde. Binnen kon hij haar niet goed volgen omdat de caféruit te veel spiegelde. Dit was dus Milaan. Hier Milaan, u luistert naar uw correspondent in Milaan. Uw correspondent, die kerels hadden altijd de behoefte zich tot publiek eigendom te maken. Toch kreeg je als je naar zo'n vent luisterde, meer een indruk van de stad dan nu je er zelf inzat. Zie maar dat je ‘de onvergetelijke indruk’ van de folders ergens vindt. Hij zou zich alleen het plaveisel blijven herinneren. Die grote steenplaten had hij nog nooit gezien. Misschien ook wel trouwens, maar het was het enige dat hem opviel. Hij zat hier wel voor gek met die regenjas.
Wat zouden ze thuis van hem denken? Zouden ze verwachten dat hij iets van zich liet horen? Zijn moeder, zijn vader, hij kon ze voor zich zien. Wat zouden ze zeggen? Zijn vader was niet thuis op het ogenblik, natuurlijk niet. Dat was het
| |
| |
probleem ontwijken. Thuis of niet thuis, ruzie over de koffie, de verkeerd geparkeerde wagen (natuurlijk de auto), het deed er allemaal niet toe. Wat hadden ze over hem gezegd? Verzwegen ze hem? Best mogelijk. Ze hadden het maar te nemen, dat waar ze weigerden over te praten. Gesteld natuurlijk, enzovoort. Zo ging hij in een kringetje rond. Hij voelde zich niet op zijn gemak, op een triestige manier was hij zenuwachtig. Hij zou van alles stuk willen slaan om het kraken en rinkelen te horen. Krachten lagen opgezameld in zijn armspieren. Het onderdrukken vertraagde je bewegingen. Je voelt je machteloos. Hij was somber. Niet somber omdat hij machteloos was. Zijn machteloosheid kwam juist uit zijn stemming voort. Het had geen zin je ertegen te verzetten. Je kon niet tegen jezelf op. Om je heen, langs je heen voltrokken zich dingen, au fond had je niets met al het tastbare buiten je te maken. Je eigen reacties waren je enige realiteit. Op een of andere manier was het of hij bedreigd werd. Je kon toch godverdomme wel zomaar somber zijn.
De ober, een jongetje met een wit jasje, kwam langs. Leonard riep hem en betaalde. Als hij die jongen een dreun gaf - Hij perste zijn armen tegen zich aan. De ober was al een paar meter verder. Hij moest iets doen; lopen, armen zwaaien, om zijn as draaien.
‘Hè, hè,’ Marja wilde weer gaan zitten.
‘Kom op, we gaan.’
‘Maar m'n koffie staat er nog.’
‘Drink 'm dan meteen op.’ Hij ging al vooruit. Hij liet de koffer slingeren, dat voelde je tenminste in je armen.
‘Waarom heb je zo'n haast?’ vroeg Marja.
| |
| |
Hij maakte vaagweg een gebaar.
Pas in het station kwam het uit dat Marja geen geld meer bij zich had. Ze moest het in de tent hebben achtergelaten. Ze zakte huilend op haar koffer, ze liet zich volkomen gaan. Het was niet alleen om het geld, de pijn in haar buik was erger geworden.
‘Er helpt niets tegen, dat is het ellendige. Weet je, m'n moeder heeft 't ook. Eerst zei de dokter dat het beter werd als ze eenmaal getrouwd was. Toen als ze een kind had gekregen. Ze heeft het nog steeds. Ik zeur, hè?’
‘Laten we nou niet al te zielig gaan doen,’ hij meende het anders, hij had medelijden met haar, hij zat er tot zijn strot toe mee vol, een duif, een doffer met kropziekte. Hij veegde haar gezicht af en trok haar, met zijn hand onder haar oksel, overeind. Dat je hier naar verlangde, teder zijn, strelen (gestreeld worden); ze was onmogelijk lief. Ze gingen samen op een bank in de hal zitten. Marja kroop tegen hem aan. Ze rilde, het leek of ze koorts had. Je schroefde je bezorgdheid op. Van het geld uit de gevangenis dat Leonard bij zich had, kocht hij een kaartje voor Marja. Hij hield zelfs nog wat over, genoeg in ieder geval om onderweg wat brood te kunnen kopen. ‘Zo dramatisch hoef je het niet te zien, hoor. Als ik een goeie lift krijg ben ik eerder in Bern dan jij.’
Een half uur later zat ze in de trein. Natuurlijk keek hij haar zo lang mogelijk na, voor hij zo hard hij kon het station uitrende. Jezus wat een afstand nog. Een vlucht zonder reden, alleen om iets te doen. Ze hoorde bij hem, bij zou haar terugzien. Plotseling werd hij achtervolgd. Hij keek om. Een controleur zat hem op de hielen. Zijn weg werd versperd
| |
| |
door een man en een vrouw die een rieten mand tussen zich in droegen. Hij kon ze niet ontwijken. Gelukkig liet de man bijtijds het hengsel schieten. Leonard schoot tussen hen door, holde een van de poorten uit. Het was druk. Hem vonden ze niet meer.
Het kostte hem uren: lopen, vragen, zoeken, lopen, eer hij uit de stad raakte. Gelukkig scheen de zon nog. Zo lang het maar licht bleef, had je een goede kans een lift te krijgen. Als het eenmaal donker werd, lukte het niet zo vlot. Hij had het trouwens allemaal van horen zeggen. Vroeger had hij niet vaak gelift, zijn vader was er tegen: ‘Onnodige bedelarij.’ Dit was eigenlijk de eerste keer, net als met Marja. Allemaal door dat jaar zitten.
Echt lekker ging het niet, met een aantal kleine liften bereikte hij uiteindelijk bijna de Zwitserse grens. Het laatste stuk, door Chiasso, moest hij lopen. Eenmaal in Zwitserland, ze wilden zijn paspoort zelfs zien, kwam er weer een eind. Dat was het ergste, in een plaats afgezet worden. Het ging moeilijker dan in Italië overigens. Voorlopig stopte geen Zwitser voor hem. Een Japanner in een klein Zweeds wagentje pikte hem op. Hij was vrij spraakzaam, gaf Leonard sigaretten en dronk koffie met hem in Lugano waar hij zijn moest. ‘I am quite european, you see. I was born in London.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek Leonard aan, ‘I even never had any desire to see Japan.’
Ik verwijt hem toch niks, dacht Leonard. Waar maakte hij een probleem van? De man was ingenieur, Leonard vertelde dat hij chemie ging doen.
‘They are nice our mountains,’ zei de Japanner, eenmaal buiten het café, vlak voor hij afscheid van Leonard nam, ‘I
| |
| |
call them our mountains because I am living here.’
‘I see,’ was het duidelijk dat hij hem begreep?
Een motor, een zware bromfiets meer, bracht Leonard tot Bellinzona. Bij zijn aankomst was het bijna donker. Een man in een sportwagen, die hem nog in de stad oppikte, zette hem na twee kilometer zonder uitleg weer op straat. Langs de kant van de weg lopend, probeerde Leonard een nieuwe lift te krijgen. Het lukte niet. Geen van de wagens, die steeds in groepen langsstoven, nam hem op.
In een bocht van de weg stond een half in puin gevallen schuur. Op een houten bord, bij de parkeerhaven, een paar meter verder, was een waarschuwing geplakt. Het was gevaarlijk zich ver in het bos te wagen. Geen verklaring.
‘Pas op voor de roverhoofdman,’ grinnikte Leonard. Hij liep om de schuur heen. Van de kant van de weg kon je er het beste in, daar was een stuk muur ingestort. Het werd nog koud. Waarom ging hij niet? Hij bleef besluiteloos staan ‘Nou, ja of nee,’ mompelde hij. Hij stak zijn hoofd naar binnen. Het stonk er in ieder geval niet. Dat was anders dan bij de bunkers in de duinen, die werden altijd als pisbak gebruikt. Na nog snel om zich heen gekeken te hebben, klom hij naar binnen. Als je ogen wat gewend waren kon je toch wel wat zien. Er zaten gaten in het dak. Op de stukken van de grond die wat licht kregen, zag hij gras. Alleen in de hoeken was het volkomen donker.
Leonard ging op zijn regenjas liggen. Hij voelde zich een beetje misselijk omdat hij niet gegeten had. Er kwam weer een stel auto's aan, je hoorde ze van ver.
Buiten kraakten een paar takken. Hij schrok, hij keek gespannen in de richting van het geluid. Of je door een muur
| |
| |
heen kon kijken. Je kon verwachten dat er wat kraakte in een bos. Toch was het beter misschien om in een hoek te gaan liggen. Hij kroop zo zacht mogelijk uit zijn lichtplek weg. Hij zette zijn hand per ongeluk op een steen. Zijn pols zwikte om. Hij nam het ding mee, zijn vingers eromheen gesloten kroop hij verder. De auto's passeerden, een maakte veel lawaai en één claxonneerde. Het kon ook dezelfde zijn. De lichtbundels van de koplampen flitsten telkens door de schuur. Achterin lag een houten stellage, veel balken waren gebroken. Het geluid nam nog snel af. Geen gekraak meer, er ritselde iets. Een beest natuurlijk, een egeltje alleen kan al ritselen als een gek. Wie ritselt er nou als een gek. Hij klemde de steen steviger vast. Ze zouden hem hier nooit vinden. Wie zou hem ook zoeken? Geen aanstellerij. Hij rilde, het was behoorlijk kil geworden. Straks ging hij nog klappertanden. Hij moest de steen goed vasthouden. Ondanks de kou zweette hij, maar anders dan vanmiddag, zijn handen waren klam. Hij hield het gat in de muur goed in de gaten. Er was toch geen andere ingang? Hij had 'm niet gezien. ‘Niet bang zijn jongen,’ jezelf kleineren hielp niet altijd, het kon ook omgekeerd werken. Leonard sliep niet, hij wilde niet, soms zonk hij ondanks zichzelf even weg. Hij schrok weer op, pijnlijk is dat, wakker flitsen op die manier. Je wordt er steeds zenuwachtiger van.
's Morgens ging hij vroeg weg. Hij voelde zich smerig. Op zijn kleren zaten vlekken, vuil van de grond. Hij kon ze er niet afkrijgen. Na een uur lopen, niemand stopte, kwam hij in een dorp. In een café wisselde hij zijn lires om. Hij nam een paar stukken koek. Marja had hem de naam van het hotel in Bern gegeven. De man achter de tapkast vroeg het
| |
| |
nummer voor hem aan.
‘Kom in godsnaam zo gauw mogelijk.’
‘Ik hoop dat het lukt.’
Aan hem lag het niet. De enige lift die hij 's morgens kreeg bracht hem vijf kilometer verder. Je gaat over je hele lichaam beven als je niet geslapen hebt. Lag het toch aan hem? Hij zag er uit, natuurlijk nam geen kip hem mee. Maar hij moest, hij kreeg hoofdpijn van de zon. 's Middags viel hij op een berghelling in slaap.
Het was behoorlijk laat toen hij weer langs de weg stond. Ik verzet geen stap meer hield hij zichzelf voor. Een Mercedes kwam achteruit terug rijden en stopte bij hem. Hij maakte een liftgebaar. Voorin zaten een man en een meisje. Ze praatten met elkaar. De man schudde zijn hoofd en trok op.
Aan het eind van weer een groep wagens, bijna los ervan, kwam een Nederlandse eend aanrijden. Er waren al zoveel Hollanders gepasseerd. Leonard stak zijn duim op. De eend stopte praktisch aan zijn voeten.
|
|