| |
| |
| |
V
‘Wil jij rijden?’ vroeg Henri. Hij veegde met zijn hand langs zijn ogen. Ze brandden een beetje, van het voortdurend op de weg turen waarschijnlijk. Dan krijg je het gevoel of er zandkorrels onder je oogleden zitten. Hij zette de wagen aan de kant en stapte uit. Ook Laura kwam naar buiten. ‘Even de benen strekken.’
‘Je wordt in elke auto stijf na zo'n afstand.’ Hij voelde zich onwennig buiten. Ze hadden hun reisdoel nog lang niet bereikt. Toch stonden ze langs de weg. Het was of ze iets deden dat verboden was. Ze hadden geen reden om hier te staan, er was geen restaurant, ze hadden geen pech. Het was voorstelbaar dat er mensen stopten om te vragen wat er aan de hand was. Al was die kans miniem. En dan? Een verklaring kon hij niet geven. Ze zouden grinniken als ze Laura zagen, blikken van verstandhouding wisselen. Genant eigenlijk.
Ze stapten tegelijk weer in.
Laura stak een sigaret op, startte en reed weg. Opvallend dat hij onderweg altijd nog over auto's praatte, zelfs met haar. Hij had haar nog steeds niet verteld dat die jongen op vrije voeten was. Het moest er toch een keer van komen.
| |
| |
Het zou natuurlijk minder moeilijk zijn als ze Frits zag zoals hij werkelijk geweest was. Nu was de jongen zo'n beetje de moordenaar van een heilige. Frits een heilige. Nou ja, hij durfde voor alle heiligen zijn hand niet in het vuur steken. Saint Frits, als het nou een Franse naam was. Hoewel Saint Henri hing ook wel tegen de blasfemie aan; als hij alleen op de klank lette, en daar ging het tenslotte om, viel het wel mee trouwens. De heilige Frits, als hij het vaak zei, kon hij zijn lachen wel inhouden.
De eerste keer dat hij Frits tegenkwam was in de wachtkamer van een dokter. Hij was een jaar of twee uit Zuid-Amerika terug en het ging slecht met de antiek. Hij zag er shabby uit, dacht langzaam en voelde zich moe. Zoals na een avond kijken naar een komiek. Hij zat aan de grond. Om aan de lethargie te ontkomen, ook als gevolg daarvan, had hij gesolliciteerd als econoom bij een plasticfabriek. In de wachtkamer van de keuringsdokter zat Frits. Die had hem in een oogopslag naar de staat van zijn kleren beoordeeld. Met veel dedain vertelde hij Henri, dat hij op zoek was naar een zilveren schaal en dat hij ook iets stemmigs zocht voor zijn kantoor. Blond was hij. Met een commercieel lachje mat hij breed zijn deskundigheid uit. Zijn air kreeg een beetje een tik toen Henri de kans greep en zijn kaartje liet zien, toch krabbelde hij niet terug, achter een schrille lach vol jovialiteit probeerde hij zijn onkunde te verbergen. Het had Henri geërgerd, de ridicuul. Hij was zelf alleen te onzeker om er tegen in te gaan. Frits stelde hem met zijn aankopen in staat aan de plasticfabriek te ontkomen. De rancune bleef, daarom was hij met zijn prijs boven het bedrag gegaan dat hij aan een willekeurige klant gevraagd
| |
| |
zou hebben. Hij had hem daarna nog vaak ontmoet. Frits en Laura waren zelfs tot zijn kennissenkring gaan behoren. Zijn eerste impressie was juist geweest. Behoudens dat de manier waarop Frits zijn vrouw behandelde het sadisme van een kortgehouden gardeofficier verried. Net als haar man kocht ook Laura in die tijd wel eens wat bij hem. Ondanks zichzelf kon hij er niet toe komen ook haar te overvragen, zelfs Frits viel het op dat hij haar billijker prijzen berekende. Hij maakte er (flauwe) grapjes over. Henri had correct de schouders opgehaald en bijna verlegen uitgelegd dat hij het moeilijk vond om tegen vrouwen tegelijk hoffelijk en zakelijk te zijn. Frits had het genomen. Henri was nu eenmaal een vreemd type, iemand die een prachtige toekomst als econoom had opgegeven voor een anti-quairszaakje.
Daarbij vond Frits elke handeling van zijn vrouw al bij voorbaat onwijs. Hij maakte haar keus belachelijk en verstopte de dingen die ze gekocht had het liefst zo gauw mogelijk. Laura moest soms het hele huis overhoop halen.
‘Adieu, adieu, mein kleiner Gardeoffizier, adieu,’ hij sprak de woorden niet uit. Hij floot het wijsje en dacht er de tekst bij. Verder dan de eerste regel kwam hij trouwens niet. Hij herhaalde hem een paar keer.
‘Je fluit nog vals ook,’ zei Laura. ‘'t Is uit een of andere operette niet?’
‘Het kan best. Ik weet het niet. Ik moet het ergens hebben opgevangen - Adieu,’ zong hij zachtjes. ‘Dat iets je zo dwars kan zitten. Ik raak het gewoon niet kwijt.’
Laura probeerde een vrachtwagen te passeren. Dat ging altijd moeilijk met een eend. Hij zag haar ingespannen in
| |
| |
het spiegeltje kijken. Vanaf zijn plaats kon hij niet zien of er in de verte wat achter hen aankwam. Hij ging makkelijker zitten, leunde tegen het portier. Had hij het veiligheidsknipje naar beneden gedaan? Hij voelde er naar, ja. Dat vergat hij altijd. Hij zakte wat weg.
‘Ik droom,’ mompelde hij plotseling. Hij was de eigenaar van een groot oud huis. Laat zeventiende eeuws. In zijn droom kon hij nog goed schatten. ‘Ik droom nooit.’ Hij kocht het huis. Hij kon het gezicht van de vorige eigenaar maar niet te zien krijgen. Betaalde hij zomaar? Er was geen notaris, geen makelaar. Ze waren samen. Hij legde het geld neer op een wrak houten tafeltje, een gebeitste hoge driepoot. Hij betaalde met grote blauwe bankbiljetten. Het waren geen tientjes. Hij wilde er een oppakken om het voor zijn gezicht te houden en nog eens goed te bekijken. Maar de ander griste ze allemaal onder zijn handen weg.
Hij had het huis al maanden. Met Laura zat hij op een groot balkon vlak onder de lijstgevel. Het huis stond in Amsterdam, het kon nergens anders staan, zo smal en hoog als het was. Curieus genoeg had hij het nooit eerder gezien dan nu hij er in woonde. Het zou hem vroeger toch wel opgevallen zijn. Een balkon vlak onder de daklijst was een afwijking van de gewoonlijk gevolgde bouwtrant. Zover hij kon zien was het toch niet later aangebracht.
Laura lag languit in badpak te zonnen. Henri schoof achter haar langs om de laat-barokke consoles te onderzoeken die de monumentale lijst steunden. Een van de vier was duidelijk zwaar beschadigd. Stukken van de bladmotieven waren aan de onderkant afgebroken. Het hele ding zat ook niet stevig meer. De andere waren uiterlijk althans gaaf. Maar
| |
| |
ze zaten onder een dikke laag kalk en verf. Wat hij daaronder zou aantreffen was nog afwachten. Veel vertrouwen had hij er niet in. Het hele huis verkeerde in een deplorabele toestand. De restauratie schoot niet op. Een aantal binnenmuren was gesloopt maar aan het opmetselen van nieuwe was nog niet begonnen. Niet dat hij had gedacht dat het anders zou gaan. Hij had geweten wat hem te wachten stond toen hij de erfenis accepteerde. Hij had een blauw formulier moeten ondertekenen dat de notaris meteen in zijn bureau stopte. Het was hem uit de handen gerukt. Hij had niet durven vragen of hij het nog eens mocht overlezen. Ik droom, dacht hij, ik heb het huis niet geërfd, ik heb het gekocht. Geluk dat hij zichzelf in de gaten hield. Hij was altijd al zijn eigen toeschouwer.
Ze waren laat opgestaan. Ze sliepen zolang in het souterrain. Laura gooide het bed dicht. Ze liep nog in nachthemd. Hij ging de trap op, naar boven. ‘Ik moet nog iets halen,’ riep hij. Hij wist niet wat, hij moest op onderzoek uit. Zonlicht viel vanuit een groot hoog raam op de trap.
‘Je mag me niet alleen laten,’ Laura holde achter hem aan. Ze greep zich aan zijn kuit vast, kroop achter hem aan de trap op. Omdat hij geruststellend knikte liet ze los en liep gewoon met hem mee. ‘Ik heb dit huis nooit vertrouwd,’ zei ze. Hoe kwam het dat ze in de gang achtergeraakt was? Hij stopte bij de volgende trap om op haar te wachten. Ze kwam hard lopend op hem af. Haar nachthemd wapperde achter haar aan. Hij kon haar hele lichaam onder de stof zien. Haar dijen en buik, zelfs haar navel, dacht hij. Deze trap was iets donkerder. Zijn hoofd kwam boven de vloer uit. Doordat hier een binnenmuur was weggebroken kon
| |
| |
hij de volgende trap zien. Laura kwam naar beneden, ze had een rood-grijze rok en een grijs truitje aan. Dat kon niet. Laura kwam achter hem aan. Hij keek om, ze klemde zich weer aan zijn been.
‘Henk, ga terug.’ Het was de stem van zijn vader. Waarom zijn vader? Nooit had zijn vader iets zo angstig geroepen.
Henri schrok op. Laura zat zelfverzekerd achter het stuur. Ze hield de snelheid van de eend constant aan zijn top. Boom, boom, boom, boom, ze schoten voorbij.
‘Wakker?’ vroeg Laura.
‘Waanzinnig. Ik droom nooit. Nooit.’ Henri begon haastig te vertellen. Terwijl hij bezig was merkte hij al dat hij dingen vergat.
‘Je vader schreeuwde?’
‘Ja: Henk, kom terug. Ik heb hem nooit zo horen schreeuwen. Misschien jaren geleden een keer. Dat weet ik niet meer.’
‘Terug - Ik moest eigenlijk thuis zijn.’
‘We maken eerst samen een reis.’
‘'t Is om dat joch?’
Hij keerde zich naar haar toe. Ze wist het. Ze had dus iets vermoed. Ze vroeg het nog, maar dat was onzin. Ze was heel zeker. ‘Draai 'm naar de kant.’
Hij vertelde haar wat hij van zijn vriend de advocaat had gehoord. ‘Ja, hij is vrij.’ Deze scènes, hij ging die ellende liefst uit de weg. Hij hakkelde. ‘Gisteren, geloof ik.’
Laura zat gebogen achter het stuur. Ze veegde haar haar naar achteren. Het leek of ze naar buiten keek. Ze huilde niet, stond ze op het punt te gaan huilen? Ze moest verdrietig zijn, dacht Henri, als je het verdriet kunt noemen. Iets
| |
| |
dat na woede komt als je verslagen bent. Hij moest niet uit herinneringen putten: memoires, met de naam overplakt.
‘Ik dacht dat het beter was als je weg zou zijn.’
‘Tactisch hoor.’
Hij hoorde dat ze de woorden eruit perste. Alsof ze ze liet ontsnappen. Hij pakte haar bij haar arm. Hij had er alleen geen flauw idee van wat hij kon doen. Iets zeggen? Zeg maar eens wat. Het woord was een gave Gods, maar als de heilige Geest nou eens ergens anders werd leeggekiept - Hij kon zich best indenken dat zijn geval niet het meest urgente was.
‘God, Laura,’ probeerde hij. Hij wilde dat ze daar niet zo verschrompeld zat, dat ze tegen hem aan kwam liggen. Hier is de grote sterke beer, de makkelijke oplossingen beheerste hij wel. Bij gebrek aan betere inval streelde hij over haar rug. Hemel, ze was toch geen hond die getrapt was. Al leek ze er wel op als je naar haar ogen keek, en was ze minstens even vertederend.
‘Laat maar.’
Hij wilde dat hij het zichzelf zo makkelijk kon maken. Hij trok haar naar zich toe. ‘Kom nou, kom nou. We zijn op reis om alles te vergeten. Ik wil je bij me hebben.’
Henri reed verder zelf. Hij had Laura zachtjes opzij geschoven en was achter het stuur gaan zitten. Ze bleef nog een tijd stil, ze gaf wel antwoord als hij wat vroeg, maar haar stem klonk afwezig. Bij een vrij groot restaurant dat wat teruggetrokken van de weg lag, zette hij de wagen op de parkeerplaats.
De eetzaal was kleiner dan hij gedacht had. Nog altijd liet hij zich in de war brengen door wat architectonische bom- | |
| |
bast. Het was overigens niet druk. Slechts twee tafeltjes waren bezet. Aan het ene zaten een man en een vrouw, tegen de zestig schatte Henri, aan het andere een oude man en een jongen. De man was erg oud, misschien wel de grootvader. Hij hijgde doorlopend. Hij was iets aan het vertellen. Het ging langzaam, moeizaam ook, elk woord dat hij uitbracht kraakte. Volume had hij niet meer, maar dat gebarsten geluid moest tot in de verste hoeken van de zaal te horen zijn. Tot in de houten binten, zoals Henri het door zijn botten voelde trekken.
Henri vroeg zich af wie er bediende. Hij zag niemand. Laura had in het toilet haar haar gekamd. Ze zag er meteen beter uit, vond hij, hij maakte zichzelf toch niets wijs? Hij vertelde dat hij niet van plan was nog naar Parijs te gaan. Het reed te veel om en bovendien had hij er niets te zoeken. Vroeger had het nog wel zin gehad om op de ‘Puces’ rond te kijken. Dat was al tijden geleden. Het laatste stuk dat hij er had opgepikt was een bakje geweest, gedreven koper, renaissancewerk. Zoiets was een exceptie, daar ging je geen dagen aan verspillen. Ze hadden er trouwens geen tijd voor want ze werden overmorgen bij zijn vriend Luciano verwacht. ‘Ik zat een keer met hem in een restaurant in Milaan. Hij had een paar bladen oude muziek gekocht. Ik bedoel originelen. Die ging hij me in het restaurant zitten voorzingen.’
Het ergerde Henri dat het zo lang duurde voor er iemand kwam. Tijdens het praten merkten ze het niet zo. Maar er was zeker een minuut of tien over heen gegaan voor hij zijn bestelling kon opgeven. Met zo weinig gasten was dat niet nodig. De wijn werd het eerst gebracht.
| |
| |
De oude man had kennelijk ook op de bediende zitten wachten. Hij riep de jongen tenminste onmiddellijk aan. Die stem weer. Hij was gedwongen er naar te luisteren, net als Laura trouwens. Aan de manier waarop ze ging zitten kon hij zien dat zij ook probeerde op te vangen wat er aan de hand was. Iets met de doperwten in ieder geval. Ze waren niet zo als anders. De man was dus habitué. Wat er precies niet deugde kon hij overigens niet zeggen. ‘Nee, nee,’ riep de man, en dat hij het beter gewend was. Hij schudde uit alle macht zijn hoofd. Dan zei hij niets. Henri hoorde de wervels kraken, dat was verbeelding. Er maakte wel iets een knakkend geluid. Het moesten de zolen van de bediende zijn, leer zeker. Een oudere man, wat statiger dan de slungelachtige jongen, werd erbij gehaald. Hij luisterde aandachtig. De klacht zou worden overgebracht aan de chef-kok, verzekerde hij. Zo weinig bezoekers en dan nog een chef-kok vroeg Henri zich af. Het hele gedoe begon hem te irriteren. Zo kregen zij nooit iets op tafel.
Er werd niet geprobeerd de man ergens mee tevreden te stellen. Met het overbrengen van de klacht beschouwde men het geval kennelijk gesust. Laura zei niets meer over de jongen, was Henri zich opeens bewust. Hij was ook steeds aan het woord geweest. Daarna waren ze afgeleid door die recalcitrante man naast hen. Hoe hij ook in zijn recht stond, na tien keer zouden ze hem als querulant beschouwen. Dat maakte het minder gecompliceerd als ze van plan waren zich niets van hem aan te trekken. Zijn gedachten dwaalden af. Laura liet niets merken, ze moest nog met de vrij gekomen Versteeg bezig zijn.
De jongen kwam eindelijk. Hij begon met het bestek ver- | |
| |
keerd te leggen. Na het opdienen bleek vervolgens dat het vlees bijna koud was. Grand dîner hoor. Waarom was er geen réchaud bij? Dit ging niet. Er iets tegen doen? Zou hij? Hij was kwaad, toch aarzelde hij, al dat gezeur. Dat was 't niet alleen. Eigenlijk miste hij de moed. De jongen was al van hun tafeltje weggegaan en begon nu de asbakken op te ruimen. Een mooi excuus om het er maar bij te laten zitten. Liet hij het bij het afrekenen wel merken. Henri riep de jongen terug. Geen reactie. Die deed of hij niets hoorde. Moest hij dat ook nog nemen? Henri sprong overeind en greep de bediende bij zijn arm. De jongen schrok, maakte een hoog angstig geluid. Een asbak viel met een klap op de grond. De oudere man moest daardoor gewaarschuwd zijn. Henri zag met genoegen dat hij niet meer statig liep maar gewoon kwam aanhollen. Ze hadden de brutaliteit te ontkennen dat het vlees koud was. Ze begonnen luid te argumenteren. Nou geen Frans, dacht Henri, als ze mijn accent horen denken ze dat ik een Duitser ben. Als ze meenden hem te kunnen overdonderen. Nou was hij pas goed woedend. In een stortvloed Spaans bekte hij ze af. Ze gristen de borden en schalen van tafel en haastten zich naar achteren. Gebogen bijna, dat kwam omdat ze hun handen vol hadden.
Henri tastte achter zich naar de stoel. Hij liet zich langzaam zakken: ‘Dat ik het nog kon.’
Laura zou wel zien dat hij nog steeds opgewonden was. Hij trilde over zijn hele lichaam. ‘Dat ik het nog durfde - Als je alles maar over je kant laat gaan word je al te dociel tenslotte.’ Hij schoof wild met zijn glas over het kleed. ‘De bediening is hier in Frankrijk toch altijd allerbe -’ Hij hield op, niet te veel uiterlijk vertoon, ‘Plus misérable que pour
| |
| |
les misérables.’
Het oude mannetje viel er op in. Hij had groot gelijk, zei hij. Hij trok zich Henri's geval minstens zo aan als het zijne. Blauw en hijgend zat hij in zijn stoel. Hij bleef er nog in. De jongen die hij bij zich had, hield zijn ogen neergeslagen en bloosde; wist kennelijk met zijn houding geen raad, zou het liefst doen of hij er niet bij hoorde.
't Was te degoûtant allemaal. ‘Kom,’ zei Henri tegen Laura, hij snauwde bijna, ‘we gaan weg.’
Hij liep met grote passen de zaal door, naar buiten.
‘De wijn,’ zei Laura, ‘je hebt niet betaald.’
Het lijkt wel een vlucht, dacht hij nijdig, voelen zij zich toch nog in hun gelijk gesteld.
Hij deed het rustig aan. Hij was bang dat hij bij hard rijden weer last van het beven zou krijgen. Hij was nog steeds kwaad, niet dat hij zo verontwaardigd was, hij was ook niet met zichzelf tevreden. Een stoet auto's passeerde, hij probeerde de merken te onderscheiden: Citroën, Volkswagen, Peugeot, nog een Peugeot, een DKW, Panhard. Als hij z'n best deed kon hij ook de nummers lezen. ‘M'n ogen zijn nog puik.’
|
|