| |
| |
| |
II
Laura probeerde de vogel, die ter hoogte van de lamp door de kamer vloog, tegen te houden. Hij bleef buiten haar bereik. Merkwaardig dat ze niet bang was. Het was toch een groot beest, met een spanwijdte van bijna een meter. Ze had aan het raam gezeten, door het zoevend geluid van de vleugels was ze geschrokken. Het waren geen vleugels, maar vlerken. Toch was het een vogel, dat had ze meteen geweten. De buikveren lieten los en kwamen zacht ratelend op het linoleum terecht. Aan het spoor kon je zien dat het dier zuivere cirkels vloog. Ze liep met haar handen in de hoogte achter hem aan. De buik kwam te voorschijn, hij was van donkerblauw aardewerk. Als hij nu iets lager vloog, kon ze hem pakken. Hij veranderde plotseling van koers. Hij ging recht op de muur af en sloeg met een doffe tik in stukken. In de romp zat een stroperige gele massa. Het stonk verschrikkelijk. Laura sloeg haar hand voor haar mond en neus. Ze sprong naar het raam, ze moest frisse lucht hebben. Met een hand gaf ze een ruk aan de spanjolet. De aardewerkscherven waren te zwaar om aan de muur te blijven kleven. Een voor een lieten ze los en vielen op de grond. De vlerken zakten tegelijk met de grootste klont geel langzaam
| |
| |
over het behang naar beneden. Laura tastte er met haar hand naar. Rillend trok ze weer terug. Dit was te walglijk om in te roeren. Maar ze werd er door aangetrokken. Die stank. Je zou je vingers moeten afsnijden als er wat aanzat. Ze vluchtte naar de badkamer en draaide de kraan open. Als je water ziet stromen, is het net of ook de stank verdwijnt. Ze waste haar handen, al was er niets aangekomen, en daarna haar gezicht. Ze keek in de spiegel. Ze zag er goed uit, dat wist ze. Van de shock een jaar geleden was ze volkomen hersteld. De dokter was eerst nog bang geweest dat ze een tic zou overhouden. Het was niet gebeurd, de zenuwtrek was na een paar weken verdwenen. Ze was er blij om. Afschuwelijk die steeds weerkerende trillende bewegingen in je gezicht, met natuurlijk een slijmstraaltje vanuit een mondhoek. Steeds veeg je het te laat af. Iedereen die het ziet heeft medelijden met je. Al dat medelijden, nauwelijks verborgen zelfgenoegzaamheid, dat is het. Wat koop je er voor. Ze vroeg niet om medelijden. Ze wilde dat er werkelijk recht gedaan werd, niets anders. Op die dag zou ze wachten, ze wilde erbij zijn, ze zou er bij zijn, dat wist ze.
Als die tic was gebleven zou het zeker bij haar mondhoek geweest zijn. Ze streek zich voorzichtig over de lippen. Lipstick had ze dan ook niet kunnen gebruiken. Frits dood, al meer dan een jaar. De kerel zat nog steeds. Het was niet eens een kerel, maar een joch. Toen reed hij in de auto van zijn pa.
Ze reden heel rustig, richting Amersfoort. Waar gingen ze ook weer heen, naar huis? Juist niet naar huis, Amersfoort. Wat moesten ze in Amersfoort doen? Waarom kon ze zich
| |
| |
dat nou nooit herinneren? Ze gingen gewoon een eindje om, dacht ze. Alleen die wagen moest zo nodig vlak bij de bocht passeren. Arme Frits, hij was nog naar buiten geklommen met zijn wonden. Zij was uit de auto gehaald, uren later misschien. Ze hadden haar verteld dat ze niet eens huilde. Of dat waar was? Natuurlijk niet, ze hadden haar wat wijs gemaakt om de straf van die jongen te drukken. Vriendjespolitiek, een rijke student in de auto van zijn pa, die moet je toch nog een kans geven.
Frits was begraven zonder dat ze hem eerst nog gezien had. Ze had in het ziekenhuis gelegen, voor die shock natuurlijk. Dat ze niet bij de begrafenis geweest was, zou wel de reden zijn dat het zolang geduurd had voor ze helemaal begreep dat Frits er niet meer was. In het begin, ze moest er eigenlijk om lachen, al klonk lachen wat wrang, had ze vaak gedacht dat Frits helemaal niet dood was. Nee ze hielden hem van haar weg, weer een of andere truc van die lui, het kon zijn om haar ziekte. Maar zij met haar lekenverstand dacht dat een goed bericht toch alleen maar gunstig kon werken. In het ziekenhuis had ze zich dagen voorgehouden dat het zo was. Tot vijf keer toe had ze de dokter tot wanhoop gebracht door aan het eind van een redelijk praatje, over haar plannen, over muziek, over een gemeenschappelijke kennis die in dezelfde tijd als de dokter gestudeerd had, te vragen of hij Frits gauw bij haar wilde toelaten. Een paar dagen daarna had hij blijkbaar met de kennis gepraat. Heel voorzichtig begon hij over haar huwelijk. Hij behandelde het onderwerp bijzonder omzichtig, zij was zich het verlies van haar man tenslotte nauwelijks, of helemaal niet, bewust. Hij scheen veel belang in de gewoontes van Frits te
| |
| |
stellen. Bij hem was het begonnen, al liet hij niet veel los. Daar, in het ziekenhuis hoorde ze de eerste veronderstellingen, woorden werden in haar mond gelegd. Lekker sabbelen, even slikken. Het was niets bij wat later allemaal kwam. Ze hadden eerder medelijden met het joch dan met haar. De rechters hadden haar niet geloofd. Dat begreep ze nu wel. Hij had anderhalf jaar gekregen, die jongen. Of Frits tegen anderhalf jaar in te wisselen was bij de stations-change. Kennissen hadden gezegd dat het een ontzaglijk zware straf was, die niet vaak werd gegeven. Het had geklonken of ze blij moest zijn dat ze nog zo'n prijs kreeg voor haar artikel. En dat moest in verhouding staan met de dood van haar man. Anderhalf jaar voor zijn moordenaar. Moordenaar. De kennissen moesten het eens horen, sommige zouden hardop grinniken. Ze zijn tenminste eerlijk, ze reageren even stom als volkstypes op iets wat hun vreemd is. Veel erger zijn ze als ze proberen je te begrijpen. Ze nemen je uitbarsting als een beetje dramatisch dikdoen, maar daar stappen ze overheen. Ze proberen zich in jouw ideeën in te leven. Goed het is natuurlijk vervelend dat je nog geen afstand van de dingen hebt kunnen nemen, maar ondanks die kennelijke onmacht van je zullen ze toch eens proberen alles met je door te praten. ‘Kijk Laura,’ ze steken van wal, hun boerenbedrogverstand gaat aan het werk. Ze proberen je de dingen te laten zien zoals ze werkelijk zijn, zoals zij vinden dat ze zijn. Wraakzucht was nu eenmaal iets dat in deze maatschappij niet meer thuis hoorde. Bij het inpassen in de maatschappij had je ook aanvaard dat de taak van wreker aan de staat toeviel. Goed, je las nog wel eens over bloedwraak in de krant, maar dat waren altijd berichten uit war- | |
| |
mer streken, Corsica, Italië, Afrika of zoiets. Die nieuwtjes stonden als lachertjes tussen de zware politiek om een krant nog leesbaar te houden. Een zachte wenk om je niet belachelijk te maken, daar
kwamen alle goedbedoelde gesprekken op neer. Het kwam er niet op aan of ze verdriet had om Frits. Ze houden je hun objectiviteit als een holle lachspiegel voor. Ik moet zelf toch ook wel voelen dat dat moordenaar een beetje belachelijk klinkt, tenslotte was er geen opzet in het spel. Ja, ze durven spel te zeggen, ze laten het zich ontvallen: spel, omdat het hele praten met mij voor hen ook niets anders is. Bovendien een spel waar eer mee te behalen valt. Later, natuurlijk jaren later, zeggen ze: ‘De moeilijkheid was dat je haar moest leren de dingen in de juiste proporties te zien.’ O, ze slaan zich zelf er niet voor op de borst. Zeker niet. Zo resulteert elk gewonnen spel in een speklaag waardigheid waar tenslotte geen speldeprik redelijkheid meer doorheen kan.
Haar handen waren ijskoud. Voor zich uitstarend had ze ze op de bodem van de wasbak gedrukt terwijl het water eroverheen bleef stromen. Ze pakte een doekje en maakte het nat. Misschien kon ze de vlek van de muur afvegen. Ze deed de kamerdeur open. De lucht was nu wel weer te dragen. Het had dus geholpen dat ze het even had laten doortochten. Het raam zwaaide heen en weer. Ze had het vergeten vast te zetten. Ze boog zich door het open venster naar buiten. Het begon al druk te worden. Zo vanaf de tweede etage had je er behoorlijk uitzicht op. Het liep tegen het spitsuur. Nu had ze de meeste kans. De jongen zat nog, zeiden ze. Maar wie weet was hij al los. Wie lieten ze tegenwoordig niet allemaal op vrije voeten. Voor haar ogen zou het gebeuren,
| |
| |
beneden haar. Hij zou in stukken gereden worden. Dat was recht. Onbegrijpelijk dat ze de kamer was uitgegaan terwijl ze hier hoorde te wachten. Het kon vandaag zijn, ook morgen, maar zij zou het zien. Ze ging in haar stoel zitten en legde het doekje in de vensterbank. Ze moest zich niet laten afleiden door wat er in de kamer gebeurde. Belachelijke drukte, al die mensen. Reed daar een eend? Ja, nee het was niet die van Henri. Hij had toch gezegd dat hij een dezer dagen zou langskomen. Brieven schreef hij nooit. Hij was er wanneer het zo uitkwam. Vaak op doorreis naar een of ander vreemd adres, waar een oude stoel, een bureautje, een antieke klok stond. Hij had haar wel eens meegenomen (idiote manier van inkopen had hij eigenlijk). Laatst, toen hij kwam, had hij een paar ringen bij zich. Er was er een met een strak blauw email zegel aan de rand afgezet met kleine diamanten. ‘Vroeg 17e eeuws,’ had hij gezegd, ‘daar zijn zeker vijf matrozen, onderweg naar de Oost, één-twee-drie-in-gods-naam voor gegaan.’ Ze had hem mogen hebben, maar ringen nam ze nooit aan. Gek eigenlijk. Trouw aan een dode was het niet. Ze had van Frits gehouden, dat hield niet in dat ze na zijn overlijden geen ander meer mocht hebben.
Frits, niet aan denken. Ze moest ook niet proberen Frits met Henri te vergelijken. Waarom niet, ze herinnerde zich hem precies. Je bent niet voor niets zes jaar met iemand getrouwd geweest. Ze schudde haar hoofd.
Het zonlicht viel schuin de kamer binnen. Kijk een hele gele streep op de muur. Hoe lang zou het nog duren eer dat joch daaronder lag. Het gebeurde, dat stond vast, maar wanneer? Ze zou niet de trap af willen lopen. Ze wilde dat ze
| |
| |
dan vliegen kon. Prachtig zou dat zijn. Brede zwarte vlerken naast je. Ze zou boven dat lichaam rondcirkelen, koel naar beneden kijken, alles zien. Om je gek te lachen. Opbellen zou ze, al die schoften. Vrienden, ja wat vrienden, vrienden, vrienden. Ze belde ze op, kom onmiddellijk naar me toe. Kom kijken, dan kun je zien hoe Frits erbij lag. Als dat joch. Dan zullen jullie niet meer zeggen dat ik het overdreef. Het was goed tussen Frits en mij. Ik heb het achteraf niet mooier gemaakt. Alleen jullie praten vanuit je eigen standje. Jullie zitten zelf allemaal in de rotzooi en nu probeer je ons, achteraf, hetzelfde vuil aan te smeren. Jullie denken, zoals het bij ons is, zo is het normaal. Dat het ook anders kan, komt niet bij jullie op. Maar bij ons was het anders.
Frits was sterk, hij kon zwaar en hard tegen me aanliggen. Ze miste hem. In het begin was ze zich niet bewust geweest dat hij nooit meer terug zou komen. Ze had zich er op betrapt dat ze automatisch eten voor twee klaarmaakte.
Ze had het niet gezien, niet hoe het gebeurde. Ze schrok van de klap. Het scheurend, krakend geluid van in elkaar schuivend blik. Alsof de gootsteen leegliep. Dat gillen, zo hoog, zo hard gillen. Dat was het. Ze stond rechtop voor haar raam. Op het kruispunt nog geen honderd meter van haar huis. De stoet mensen werd een cirkel. Het gillen nam af; het bleef doordringend.
Laura lachte breed, ze dacht dat ze groter pupillen kreeg. Schreeuwend van vreugde rende ze naar de deur, een boom stond haar in de weg. Boven op de heuvel stond een stevige wind. De hei had haar nylons opengeprikt. Met haar hakken
| |
| |
kon ze moeilijk houvast krijgen in het mulle zand. Het was avond, waar stapte ze? Zien kon ze bijna niet. Het enige licht dat ze kreeg kwam van de snel voorbij schietende auto's. Ze moest zo gauw mogelijk de heuvel af naar de weg. Eerst door de brembosjes, dan langs een paar kleine dennen. Een paar keer was ze al gestruikeld, en had steun gezocht aan de stammen. Ze kreeg de hars niet van haar handen. Waarom was het ook geen volle maan. Bij het wegduwen van een tak bleven er wat naalden aan haar handen kleven. Nu stond niets meer in de weg, ze kon het beton duidelijk zien. De helling er naar toe was nauwelijks begroeid, hier en daar lagen bossen takken om verstuiven tegen te gaan. Ze zette het op een lopen, naar de weg, de weg moest haar bij zich hebben; voor het eerst viel ze languit. Ze merkte dat het zand niet warm meer was, ze was verbaasd, koelde het zo snel af? In de zon was het de hele dag gloeiend geweest, alleen waarom was de hei nog zo kaal? Ze voelde het koele stof op haar tong en tussen haar tanden, haar mond bleef droog, toch probeerde ze het zand uit te spugen. Vergeefse moeite. Het zat ook in haar haar. Het was onmogelijk weg te vegen. Haar handen waren van grof schuurpapier, als ze de hars met zand en naalden eraf haalde deed het pijn. Ze kon niet meer voelen van welke stof haar rok was, wist ze nog welke rok ze aangetrokken had? Bij het opstaan kwam de nacht haar warmer voor dan het zand. Er was beneden iets ergs gebeurd. Ze had haast, er was iets dat ze zien moest vlak bij de bocht. Ze kon niet over de takken lopen, ze moest kruipen maar ze had niet veel tijd. Ze zag nu dat er twee auto's stonden, de een had zich begraven in de flank van de ander. Frits lag naast hun wa- | |
| |
gen, had die rotzak haar niet zo moeten treiteren, hij had de hele avond verpest, terwijl het toch geleken had dat hij het echt meende met het uitgaan. Ze moest harder lopen, kruipen ging niet meer, ze moest lopen, zo hard mogelijk lopen. De twee wagens reden
nog en Frits, met een touw eraan vast, schoof mee, gleed steeds sneller mee. Ze hijgde, ze liep nu zo hard als ze kon, haar nylons aan flarden en overal schrammen. Ze moest ze inhalen, ze moest voor Frits zorgen. Ze deed haar ogen dicht, soms lijkt het alsof je meer opschiet als je nietsziend voortrent. Nee toch kijken, er zat een bocht in de weg, je wist niet hoe ze draaiden. De Mercedes versperde de straat. Een kring mensen met de fiets nog in de hand, stond eromheen. Daar lag hij, daar lag hij, ze had geweten dat de dag zou komen, hij had gedacht er met anderhalf jaar af te komen, dat zat hem niet glad. Wat had hij met Frits te maken? Frits had hem nooit iets gedaan. Wat had het hem kunnen schelen, twee mensen die gelukkig zijn met elkaar, daar rij je op in.
De toeschouwers hadden weinig zin om haar door te laten. ‘Ik ken hem.’
‘Ze kent hem,’ riepen ze van achteren, ze drongen mee.
‘Het is haar zoon.’
De eigenaar van de Mercedes keerde zich om en kon met moeite worden tegengehouden.
De mensen maakten nijdig plaats. Laura wrong zich naar voren tot vlak bij de motorkap. Een jongen, zijn fiets door zich heen, was voor de helft te zien. Het gezicht lag met het achterhoofd tegen de rechter voorband, uit de neus kwam wat bloed.
‘'t Is hem niet.’
| |
| |
Misschien hoorden de mensen de teleurstelling in haar stem. Ze keken in ieder geval verbaasd naar haar toen ze zich omdraaide en terugliep naar huis.
|
|