Zijn vriend vindt die nachtmerrie er juist niet toe doen. Het enige belangrijke is zijn zekerheid dat ‘poelver’ kruit betekent. Met kruit hebben ze dus Harmen, Rochus en Heinrich in Cork gezien.
‘Hij kan het zomaar gezegd hebben. Omdat hij zich dingen van vroeger herinnerde.’
‘En Harmen dan? Je zag toch hoe snel die zijn flambouw van het vat pakte. Hij was bang voor een ontploffing.’
‘Of voor brand. Brandewijn vat zó vlam,’ reageert Isaäc onmiddellijk.
‘Ja, ja.’ Derck likt zijn droge lippen af en zucht. Hij heeft dorst, bekent hij, als Isaäc hem vraagt wat er is. Het rantsoen is klein. Wat nog niet erg zou zijn als het water niet zout en smerig was. Bruine alg, torretjes en wormen zweven erin.
‘Ons water is goed!’ roept Isaäc uit. ‘Kristalhelder!’ Verbaasd kijkt hij naar Derck, wanneer er ineens een wantrouwende trek op diens gezicht verschijnt. Het duurt een tijd voor Isaäc eruit krijgt wat er aan de hand is, en hij hoort van de praatjes die onder de maats de ronde doen. Dat de schipper wel goed water heeft, maar het apart houdt voor gebruik op de kampanje. Isaäc ontkent het heftig. Wanneer Claeszoon zoiets had bevolen, zou hij het weten. De schipper heeft alleen rantsoenen vastgesteld en gewaarschuwd dat het eten niet gekruid mag worden.
‘Dat was het juist wel.’
‘Wat!?’
Rochus was bij die drie in Cork, herinnert Derck Isaäc. Ze staren elkaar aan. Eerst Heinrich, die over kruit lalde. En nou een kok, die misschien met opzet het eten en water bederft.
Rochus is niet aan dek te zien. Heinrich wel. Hij staat samen met Harmen en Joris wat apart. De drie praten. Ze hebben geen oog voor het werk in de mast. Nu lopen ze gedrieën weg.
Derck stoot Isaäc aan. ‘Kom. Achter ze aan. Ik moet toch op Heinrich letten.’
‘Weet je al iets van die beurs?’ vraagt Isaäc.
Maar zijn vriend schudt het hoofd. Zou die diefstal iets met de rest, met de muiterij, te maken hebben? vragen ze zich af. Het blijft onuitgesproken. De jongens weten van elkaar wat ze denken.
Even later zijn ze onderdeks. In het schemerdonker sluipen ze de mannen achterna. Het ruikt hier muf, merkt Isaäc. In mijn hut heb je dat niet.
Harmen gaat de schiemansbergplaats binnen. Joris en Heinrich volgen. Zacht gestommel.